ECLI:NL:GHDHA:2021:2455

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
2200484516, 2200138017
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van henneptransporten naar Engeland en Frankrijk met strafvermindering wegens overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de vonnissen van de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1966, was betrokken bij vier henneptransporten naar Engeland en Frankrijk in 2013. In eerste aanleg was hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden en 6 maanden voor respectievelijk twee tenlasteleggingen. Tegen deze vonnissen is door zowel de verdachte als de officier van justitie hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal vorderde bevestiging van de vonnissen, maar met een hogere straf van 38 maanden. Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van berechting fors is overschreden, wat heeft geleid tot strafvermindering. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot 15 maanden gevangenisstraf, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, en een geldboete van € 10.000. De straf is gematigd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die een eigen bedrijf heeft en zijn financiële situatie heeft verbeterd. Het hof heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de drugshandel in overweging genomen, evenals zijn eerdere veroordelingen voor hennepgerelateerde feiten.

Uitspraak

Rolnummers: 22-004845-16 (I) en 22-001380-17 (II,
gevoegd)
Parketnummers: 09-767283-13 (I) en 09-797436-16 (II)
Datum uitspraak: 10 december 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen de vonnissen van de rechtbank Den Haag van 12 oktober 2016 (I) en 9 maart 2017 (II) in de strafzaken tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het bij dagvaarding I (met parketnummer 09-767283-13) onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest. Ter zake van het bij dagvaarding II (met parketnummer 09-797436-16) onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Namens de verdachte is tegen het vonnis van 12 oktober 2016 – welk vonnis betrekking heeft op dagvaarding I – hoger beroep ingesteld.
Door de officier van justitie is hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 9 maart 2017, welk vonnis betrekking heeft op dagvaarding II.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Dagvaarding I:
1.
hij in of omstreeks de periode van 4 oktober 2013 tot en met 5 oktober 2013 te Vlaardingen en/of te Delfgauw en/of te Voorburg, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland (te weten naar het Verenigd Koninkrijk) heeft gebracht ongeveer 540 kilogram, in elk geval een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 4 oktober 2013 tot en met 5 oktober 2013 te Vlaardingen en/of te Delfgauw en/of te Voorburg, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 540 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 23 september 2013 tot en met 24 september 2013 te Vlaardingen en/of te Delfgauw en/of te Voorburg, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland (te weten naar het Verenigd Koninkrijk) heeft gebracht ongeveer 160 kilogram tot 230 kilogram, althans een partij van enkele honderden kilo's, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 23 september 2013 tot en met 24 september 2013 te Vlaardingen en/of te Delfgauw en/of te Voorburg, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 160 kilogram tot 230 kilogram, althans een partij van enkele honderden kilo's, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Dagvaarding II:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 4 april 2013 te Hoek van Holland en/of te Zoetermeer en/of te Voorhout en/of te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland (te weten naar het Verenigd Koninkrijk) heeft gebracht ongeveer 437 kilogram, althans een partij van enkele honderden kilo's, in elk geval een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 4 april 2013 te Hoek van Holland en/of te Zoetermeer en/of te Voorhout en/of te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 437 kilogram, althans een partij van enkele honderden kilo's, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2013 tot en met 9 augustus 2013 te Bleiswijk en/of te Voorhout en/of te Voorburg, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland (te weten naar België en Frankrijk) heeft gebracht ongeveer 91 kilogram, althans een partij van enkele tientallen kilo's, in elk geval een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2013 tot en met 9 augustus 2013 te Bleiswijk en/of te Voorhout en/of te Voorburg, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 91 kilogram, althans een partij van enkele tientallen kilo's, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vonnissen waarvan beroep zullen worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de opgelegde straffen. Ten aanzien van de op te leggen straf heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte – rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting – een gevangenisstraf voor de duur van 38 maanden zal worden opgelegd.
De vonnissen waarvan beroep
De vonnissen waarvan beroep kunnen niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I en II – telkens het onder 1 primair en 2 primair - tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Dagvaarding I:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 4 oktober 2013 tot en met 5 oktober 2013 te Vlaardingen en
/ofte Delfgauw en
/ofte Voorburg, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland (te weten naar het Verenigd Koninkrijk) heeft gebracht ongeveer
540472kilogram
, in elk geval een grote hoeveelheidvan een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in
of omstreeksde periode van 23 september 2013 tot en met 24 september 2013 te Vlaardingen en
/ofte Delfgauw en
/ofte Voorburg, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland (te weten naar het Verenigd Koninkrijk) heeft gebracht ongeveer 160 kilogram
tot 230 kilogram, althans een partij van enkele honderden kilo's, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;.

Dagvaarding II:

1.
hij
in ofomstreeks
de periode van 1 januari 2013 tot en met4 april 2013 te Hoek van Holland en
/ofte Zoetermeer en
/ofte Voorhout
en/of te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland (te weten naar het Verenigd Koninkrijk) heeft gebracht ongeveer 437 kilogram
, althans een partij van enkele honderden kilo's, in elk geval een grote hoeveelheidvan een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij
in ofomstreeks
de periode van 1 juli 2013 tot en met9 augustus 2013 te Bleiswijk en
/ofte Voorhout
en/of te Voorburg, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland (te weten naar België en Frankrijk) heeft gebracht ongeveer 91 kilogram
, althans een partij van enkele tientallen kilo's, in elk geval een grote hoeveelheidvan een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder parketnummer 09-767283-13 (dagvaarding I) bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd.
Het onder parketnummer 09-797436-16 (dagvaarding II) bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de eerste plaats samen met anderen bij twee gelegenheden schuldig gemaakt aan de uitvoer van grote hoeveelheden hennep naar het Verenigd Koninkrijk in september en oktober 2013. In een periode van slechts anderhalve week vonden toen twee transporten met in totaal honderden kilo’s hennep plaats. De verdachte vervulde hierbij, samen met de medeverdachte [medeverdachte 1], een organiserende rol. Over de planning en uitvoering van de transporten onderhielden de verdachte en [medeverdachte 1] over en weer nauwe contacten. De verdachte regelde onder meer de aanschaf van de vrachtwagen waarmee de hennep werd vervoerd, zorgde ervoor dat die vrachtwagen op naam van een katvanger kwam te staan, regelde een passende belettering van de vrachtauto en maakte in het bijzonder het papierwerk voor de transporten in orde. Ook had hij contacten met een leverancier. [Medeverdachte 1] had onder meer contact met de chauffeurs tijdens het transport en met de meeste leveranciers en regelde het in ontvangst nemen van de hennep die door die leveranciers werd aangeleverd. Voorts was [medeverdachte 1] beide keren direct betrokken bij het laden van de vrachtwagens.
Daarnaast en op de tweede plaats heeft de verdachte zich voorafgaand aan de voornoemde transporten twee keer eerder, in april en augustus 2013, schuldig gemaakt aan het uitvoeren van wederom twee grote hoeveelheden hennep naar het buitenland. Bij deze transporten vervulde de verdachte ook een organiserende rol.
Door op deze manier te handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale criminele drugscircuit. Van bedoeld circuit gaat een sterk ondermijnende en maatschappelijk ontwrichtende werking uit en de illegale opbrengsten vormen een reële bedreiging voor de legale wereld. Bovendien leiden drugs – ook zogenoemde softdrugs - veelal, direct en indirect, tot vele vormen van criminaliteit. De verdachte heeft voor dit alles kennelijk geen oog gehad en zich slechts laten leiden door zijn behoefte aan financieel voordeel.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 oktober 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder – zij het vele jaren geleden - onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een hennep-gerelateerd strafbaar feit.
Bij het bepalen van de op te leggen straf houdt het hof voorts rekening met hetgeen door en namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht omtrent zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder het feit dat hij een eigen bedrijf in de evenementenbranche heeft en dat zijn financiële positie, ondanks dat de verdachte nog wel schulden heeft, al in enigerlei mate is verbeterd.
Naar het oordeel van het hof kan – gelet op de numerieke omvang van de transporten en de ernst van het bewezenverklaarde, te weten: de export van vier grote hoeveelheden softdrugs – niet worden volstaan met de oplegging van een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het hof houdt er in het voordeel van de verdachte rekening mee dat de transporten van april en augustus 2013 aan de lopende strafzaak zijn toegevoegd en bewezenverklaard als gevolg van het feit dat de verdachte deze transporten uit eigener beweging heeft ingebracht bij de politie.
Het hof is – alles afwegende – van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden, met aftrek van voorarrest, in beginsel een passende en geboden reactie vormt.
Het hof is evenwel van oordeel dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden in deze zaak fors is overschreden, hetgeen verdisconteerd dient te worden in de strafmaat. Het hof stelt omtrent de aanvang van de redelijke termijn en het daarop volgend tijdsverloop het volgende vast:
 de verdachte is op 12 november 2013 in verzekering gesteld;
 door de rechter-commissaris zijn, onder meer naar aanleiding van daartoe strekkende verzoeken van de raadsman van de verdachte en raadslieden van medeverdachten in het onderzoek [onderzoeksnaam], in de periode van 12 oktober 2015 tot en met 22 oktober 2015 een groot aantal (17) getuigen gehoord;
 de inhoudelijke behandeling in eerste aanleg heeft - wat betreft dagvaarding I - plaatsgevonden op 19 en 28 september 2016 en – wat betreft dagvaarding II – op 23 februari 2017;
 op 12 oktober 2016 (dagvaarding I) respectievelijk 9 maart 2017 (dagvaarding II) is door de rechtbank vonnis gewezen;
 op 14 oktober 2016 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 12 oktober 2016, welk vonnis betrekking heeft op dagvaarding I;
 op 23 maart 2017 is door de officier van justitie hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 9 maart 2017, welk vonnis betrekking heeft op dagvaarding II;
 op 12 februari 2020 heeft bij het hof een regiebehandeling plaatsgevonden in de zaak van de verdachte en - tegelijkertijd – in de zaken van de tien medeverdachten, op welke regiezitting de beide strafzaken tegen de verdachte zijn gevoegd;
 door de raadsheer-commissaris zijn in de zaken van de medeverdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5], naar aanleiding van daartoe strekkende verzoeken van de raadslieden van de hiervoor genoemde medeverdachten, in de periode van 8 juli 2020 tot en met 11 november 2020 getuigen gehoord. Ook is de medeverdachte [medeverdachte 5] op ambtshalve beslissing van het hof in zijn eigen strafzaak als verdachte gehoord;
 de inhoudelijke behandeling in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 11 november 2021;
 het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is, na ook de behandeling van alle zaken tegen de medeverdachten in het onderzoek [onderzoeksnaam], op 10 december 2021 gesloten;
 dit arrest wordt gewezen op 10 december 2021.
Uit het voorgaande blijkt dat zowel de berechting in eerste aanleg als in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen een periode van telkens 24 maanden.
In eerste aanleg is de redelijke termijn van berechting - wat betreft dagvaarding I - overschreden met elf maanden. Wat betreft dagvaarding II stelt het hof vast dat de redelijke termijn van berechting is aangevangen op 28 januari 2014. De verdachte heeft op die datum de bij deze dagvaarding tenlastegelegde en bewezenverklaarde feiten bekend, zodat de verdachte vanaf dat moment in redelijkheid kon verwachten dat hij ook ten aanzien van die feiten zou worden vervolgd. Nu dat vonnis van de rechtbank dateert van 9 maart 2017 is de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg in dit geval overschreden met ruim één jaar en vijf weken.
In hoger beroep is de redelijke termijn van berechting wat betreft dagvaarding I overschreden met drie jaar en twee maanden en, wat betreft dagvaarding II, met ruim twee jaar en acht maanden, nu ten aanzien van dagvaarding I en II op 14 oktober 2016 respectievelijk 23 maart 2017 hoger beroep is ingesteld en het onderhavige arrest wordt gewezen op 10 december 2021.
Deze overschrijdingen zijn onder meer gelegen in de omvang van de zaak, waaronder mede begrepen het door de rechter- en raadsheer-commissaris uitgevoerde nadere onderzoek, en de omstandigheid dat de zaak van de verdachte gelijktijdig met de zaken van de medeverdachten behandeld diende te worden, welke omstandigheden niet geheel voor rekening van de verdachte dienen te komen.
Het hof zal de overschrijdingen verdisconteren in de strafmaat. In plaats van de hiervoor overwogen gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden, met aftrek van voorarrest, acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, in combinatie met een geldboete van € 10.000,- een passende sanctie.
Teneinde enerzijds recht te doen aan de gevolgen van deze overschrijdingen en anderzijds de ernst van de bewezenverklaarde feiten legt het hof deels in plaats van het in beginsel passende en geboden onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf een hoge geldboete op, wat een minder zware strafmodaliteit is. Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt de vonnissen waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I onder 1 primair en 2 primair en bij dagvaarding II onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bij dagvaarding I en II bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
9 (negen) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van

€ 10.000,00 (tienduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
85 (vijfentachtig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. Th.W.H.E. Schmitz,
mr. A.S.I. van Delden en mr. W.A.G.J.W. Ferenschild, in bijzijn van de griffiers L.A. Haas en W. Jansen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 december 2021.