ECLI:NL:GHDHA:2021:2430

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
2200526319
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor terrorismefinanciering en gewoontewitwassen met betrekking tot een verdachte die geld overmaakte naar een strijder van IS

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die was veroordeeld voor terrorismefinanciering en gewoontewitwassen. De verdachte had geldbedragen overgemaakt aan zijn broer, die betrokken was bij de terroristische organisatie Islamitische Staat (IS). Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk geld had overgemaakt met de wetenschap dat dit geld bestemd was voor een strijder van IS, en dat hij daarmee de wetgeving inzake terrorismefinanciering had overtreden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk. Het hof verwierp het verweer van de verdachte dat hij niet op de hoogte was van de activiteiten van zijn broer en concludeerde dat de verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet had op het financieren van terrorisme. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan gewoontewitwassen, omdat hij aanzienlijke geldbedragen had vergaard zonder legale inkomsten. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact van de handelingen van de verdachte op de internationale rechtsorde en de bestrijding van terrorisme.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005263-19
Parketnummer: 10-996595-16
Datum uitspraak: 7 december 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 4 november 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1978,
adres: [adres verdachte].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is een beslissing genomen over de in beslag genomen voorwerpen, zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Gevoerd verweer
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de ter terechtzitting in eerste aanleg van 25 april 2019 toegelaten wijziging van de tenlastelegging van feit 3 ongedaan moet worden gemaakt. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd – kort en zakelijk weergegeven - dat door het uitbreiden van de tenlastegelegde periode, de pleegplaatsen en het bedrag de tenlastelegging een ander feit in de zin van artikel 68 Wetboek van Strafrecht oplevert.
Het hof volgt de raadsman hierin niet. Het tenlastegelegde feit betreft – kort gezegd – (het medeplegen van) gewoontewitwassen in een bepaalde periode. Het uitbreiden van die periode maakt – anders dan de raadsman heeft bepleit – niet dat sprake is van een ander feit in vorenbedoelde zin. Hetzelfde geldt voor de aanvulling van de pleegplaatsen en de verhoging van het in de tenlastelegging genoemde totaalbedrag. Het verweer wordt verworpen.
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
hij (telkens) op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2014 tot en met 31 juli 2014 te Den Haag en/of elders in Nederland en/of Turkije en/of Syrië,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) een ander opzettelijk middelen of inlichtingen heeft verschaft dan wel opzettelijk voorwerpen heeft verzameld, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of aan (een) ander(en) heeft verschaft, die geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, dienden om geldelijke steun te verlenen aan het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, te weten:
- deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven (art. 140a Wetboek van Strafrecht) en/of
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (te) begaan met een terroristisch oogmerk (art.157 en/of 176a jo art. 83 Wetboek van Strafrecht) en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot het in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf (zoals bedoeld in artikel 176b jo 96 lid 2 Wetboek van Strafrecht) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (art.288a en/of 289 jo art. 83 Wetboek van Strafrecht) en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot de in artikelen 288a en/of 289 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijven (zoals bedoeld in artikel 289a jo 96 lid 2 Wetboek van Strafrecht) (te) begaan met een terroristisch oogmerk,
immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) alstoen aldaar één of meer (contant) geldbedrag(en), te weten 471 euro (via een money transfer), althans enig geldbedrag, aan [naam persoon 1], althans één of meer tussenpersonen in Turkije en/of Syrië, verzonden en/of doen toekomen en/of naar Turkije en/of Syrië verzonden,
terwijl dit/die (geld)bedrag(en) (telkens) bestemd was/waren om geldelijke steun te verlenen aan de gewapende Jihadstrijd en/of (een) strijder(s) van die gewapende Jihadstrijd in Syrië en/of Irak, in welke strijd terroristische misdrijven worden/werden gepleegd,
te weten ten behoeve van [naam persoon 2], zijnde de broer van de verdachte, en/of een (andere) strijder van de gewapende Jihadstrijd, te weten van (een) terroristische organisatie(s) Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in Iraq and the Levant en/of ISIS (Da'esh) en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of Al Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qaida en/of Al-Qaida in Iraq dan wel een strijdgroep die hieraan is gelieerd, althans een gewapende Jihadistische strijdgroep, welke strijder en/of strijdgroep(en)/organisatie(s) tot oogmerk had(den)/heeft/hebben het plegen van terroristische misdrijven,
en/of aldus diende(n) om geldelijke steun en/of middelen te verlenen aan de gewapende strijd in Syrië en/of in Irak, in elk geval om geldelijke steun en/of middelen te verlenen aan het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf dan wel een van de hiervoor specifiek genoemde misdrijven;
2.
hij (telkens) op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2014 tot en met 31 juli 2014 te Den Haag en/of elders in Nederland en/of Turkije en/of Syrië,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) opzettelijk in strijd met het krachtens artikel 2 en/of 3 van de Sanctiewet 1977 vastgestelde verbod van artikel 2 en/of artikel 2a van de Sanctieregeling Al-Qaida 2011 juncto artikel 2 en/of artikel 4 van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van de Europese unie van 27 mei 2002 (jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 632/2013 van de Commissie en/of jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 583/2014 van de Commissie en/of jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 630/2014 van de Commissie) heeft gehandeld door:
aan of ten behoeve van Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in Iraq and the Levant en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of Al Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qaida en/of Al-Qaida in Iraq, zijnde (een) (rechts)perso(o)n(en), groep(en) of entiteit(en) als bedoeld in de Verordening nr. 881/2002 (EU) (en/of Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 632/2013 en/of Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 583/2014 en/of Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 630/2014) behorende lijst(en) en/of als bedoeld in de lijst, vastgesteld door het comité, bedoeld in paragraaf 6 van Resolutie 1267 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties),
direct of indirect tegoeden en/of economische middelen ter beschikking te stellen (waardoor voornoemde groep(en) of entiteit(en) tegoeden, goederen of diensten kunnen verwerven) en/of bewust en opzettelijk deel te nemen aan activiteiten die tot doel of tot gevolg hebben de bepalingen van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 881/2002 te omzeilen, doordat hij
( a) voor en/of aan en/of ten behoeve van Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in Iraq and the Levant en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of Al Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qaida en/of Al-Qaida in Iraq,
direct of indirect (een) geldbedrag(en) van 471 euro, althans (een) geldbedrag(en), (via (een) money transfer(s)) ter beschikking heeft gesteld en/of
( b) op andere wijze (in)direct tegoeden en/of financiële activa en/of economische middelen ter beschikking heeft gesteld aan Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in Iraq and the Levant en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of Al Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qaida en/of Al-Qaida in Iraq;
3.
hij (telkens) op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2012 tot en met 31 oktober 2018 te Den Haag en/of elders in Nederland en/of in Marokko,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
van een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere geldbedrag(en) tot een totaal van 225.992 euro, althans (telkens) één of meer geldbedrag(en)
A) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel verborgen heeft gehouden en/of verhuld wie de rechthebbende op dit/deze voorwerp(en) is en/of dit/deze voorwerp (en) voorhanden heeft gehad en/of
B) dit/deze voorwerp(en) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat dit/ deze voorwerp(en) geheel en/of gedeeltelijk - onmiddellijk en/of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
en/of
zulks terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) van het plegen van dit/die misdrijf/misdrijven een gewoonte heeft/hebben gemaakt en/of het plegen van dit/die misdrijf/misdrijven als bedrijf heeft/hebben uitgeoefend.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met uitzondering van de opgelegde straf, en dat de verdachte in plaats daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Rechtsmacht
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de Nederlandse strafwet van toepassing is op de onder feit 3 tenlastegelegde gedragingen in Marokko – anders gezegd: of Nederland te dien aanzien rechtsmacht heeft -, nu de raadsman op dit punt een verweer heeft gevoerd, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging van die gedragingen.
Artikel 2 van het Wetboek van de Strafrecht (Sr) bepaalt dat de Nederlandse strafwet toepasselijk is op ieder die zich in Nederland aan enig strafbaar feit schuldig maakt. Indien het feit is gepleegd zowel in Nederland als in het buitenland, is volgens vaste rechtspraak vervolging in Nederland ook mogelijk ten aanzien van de van dat strafbare feit deel uitmakende gedragingen die buiten Nederland hebben plaatsgevonden. De aanwezigheid van rechtsmacht moet worden beoordeeld op grondslag van de tenlastelegging, met dien verstande dat, in geval op deze grondslag de Nederlandse rechtsmacht wordt aangenomen maar de rechter na de beantwoording van de bewijsvraag vaststelt dat er toch geen enkel aanknopingspunt met Nederland is, de rechter dan alsnog het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk kan verklaren.
Het hof stelt vast dat onder feit 3 is tenlastegelegd – kort gezegd - het (medeplegen van) gewoontewitwassen, gepleegd te Den Haag en/of elders in Nederland en/of in Marokko. De tenlastegelegde gedragingen, ook voor zover die in Marokko zouden hebben plaatsgevonden, maken derhalve deel uit van een volgens de tenlastelegging onder meer in Nederland gepleegd strafbaar feit, zodat op grondslag van de tenlastelegging de Nederlandse strafwet op deze gedragingen van toepassing is.
De beantwoording van de bewijsvraag, die in het vervolg van dit arrest is weergegeven, leidt niet tot de conclusie dat er geen enkel aanknopingspunt met Nederland is en noopt daarom niet tot een ander oordeel. Het hof betrekt hierbij ook de omstandigheid dat de verdachte al vanaf dat hij 11 jaar oud was in Nederland woont en hier sinds 1989 een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd heeft.
Evenals de rechtbank concludeert het hof dat de Nederlandse strafwet toepasselijk is op de onder feit 3 tenlastegelegde gedragingen in Marokko. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Gevoerde verweren en overwegingen van het hof
1.
Feiten 1 en 2 (terrorismefinanciering)
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota op het standpunt gesteld, dat – kort gezegd - de verdachte geen opzet had, ook niet in voorwaardelijke zin, op het financieren van terrorisme. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij geldbedragen bestemd voor zijn broer [naam persoon 2] (hierna: [naam persoon 2) heeft overgemaakt, maar dat hij niet wist dat zijn broer bij een terroristische organisatie was aangesloten. De verdachte moet daarom van het tenlastegelegde worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
De verdachte heeft bekend dat hij op 5 juli 2014 via Western Union een geldbedrag van (na aftrek van kosten)
€ 471,- heeft overgemaakt naar een tussenpersoon in Turkije, bestemd voor zijn broer [naam persoon 2]. De vraag die het hof moet beantwoorden is of de verdachte op het moment dat hij het geldbedrag naar hem overmaakte wist dat [naam persoon 2] - kort gezegd - was aangesloten bij een terroristische organisatie.
Op basis van het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof het volgende vast.
De verdachte heeft op 24 april 2013 aangifte gedaan van – zoals de aangifte vermeldt - het rekruteren van zijn broertje [naam persoon 2] voor de gewapende strijd in Syrië. In die aangifte heeft hij onder meer verklaard dat [naam persoon 2] zich steeds traditioneler ging kleden, dat [naam persoon 2] [naam persoon 2] contact had met bekende ronselaars en dat de verdachte [naam persoon 2] sinds eind 2012 niet meer heeft gezien. De verdachte heeft toen ook verklaard dat [naam persoon 2] aan zijn (andere) broer [naam persoon 3] een facebook-bericht had gestuurd met een soort testament, waarin stond dat [naam persoon 2] waarschijnlijk niet levend terug zou komen, dat hij de strijd aanging en vertrok naar Syrië. De verdachte heeft via de telefoon ook van [naam persoon 2] zelf gehoord dat hij in Syrië verbleef. Het landnummer waarmee [naam persoon 2] belde was 0096, het landnummer van Syrië.
Op 5 juni 2013 is de verdachte nogmaals door de politie gehoord. Hij heeft toen verklaard dat [naam persoon 2] de afgelopen tweeënhalf a drie jaren steeds radicaler werd en een fellere mening kreeg over het geloof.
Op 29 mei 2014 heeft een berichtenuitwisseling via WhatsApp plaatsgevonden tussen de verdachte en Appie Sesasedelesa (de gebruikersnaam van [naam persoon 2]). Hierin wordt door Appie Sesasedelesa gezegd dat “hier geen joden of christen zijn, alleen alhusunna”, “isis”. Ongeveer een half uur later zijn door deze Appie twee foto’s van een hand met daarin een vuurwapen naar de verdachte gestuurd, waarop de verdachte heeft geantwoord: “Broer zulke foto’s zijn gevaarlijk vr mij”. Het hof leidt hieruit af dat deze berichtenuitwisseling heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en [naam persoon 2].
Het hof stelt vast dat het een feit van algemene bekendheid is, dat vanaf het voorjaar van 2011 een groot deel van de bevolking van Syrië in verzet kwam tegen het regime van president Bashar al-Assad. In Syrië ontstond een burgeroorlog waarin zich steeds meer jihadistische groeperingen zijn gaan mengen, die ook buitenlandse strijders aantrokken.
Op 29 juni 2014 is in een verklaring van ISIL het islamitisch kalifaat uitgeroepen in de door ISIL veroverde gebieden. ISIL werd omgedoopt in Islamitische Staat (IS). De uitroeping van het islamitisch kalifaat was wereldnieuws. Dit kan de verdachte niet zijn ontgaan, zeker gezien het feit dat hij blijkens zijn aangifte in 2013 toen al bekend was met het feit dat jongens werden gerekruteerd voor de gewapende strijd in Syrië.
Precies een week na het uitroepen van het kalifaat heeft de verdachte € 471,- naar zijn broer overgemaakt, met wie hij voornoemd gesprek waarin de naam ISIS werd genoemd en waarin hem foto’s van een vuurwapen zijn toegestuurd al had gevoerd. Niet is gebleken dat de verdachte in de tussentijd andersluidende berichten van zijn broer heeft ontvangen over diens bezigheden in Syrië.
Uit het strafrechtelijk onderzoek Context is naar voren gekomen dat [naam persoon 2]in april 2013 is uitgereisd naar Syrië en daar heeft deelgenomen aan de gewapende strijd. [naam persoon 2] is op 22 juli 2016 door de rechtbank Den Haag veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren voor het plegen van terroristische misdrijven, waaronder deelname aan terroristische organisaties in Syrië in de periode 31 december 2012 tot en met 31 juli 2014.
Uit al het voorgaande concludeert het hof dat [naam persoon 2] in de tenlastegelegde periode in Syrië was aangesloten bij IS en dat de verdachte hier ten tijde van het verzenden van het geld van op de hoogte was.
Islamitische Staat is in internationaal verband aangemerkt als terroristische organisatie, en ook in de Nederlandse rechtspraak is dit inmiddels meermalen uitgemaakt.
Op 30 mei 2013 is het toenmalige ISIL aan de VN Sanctielijst toegevoegd. Op 1 juli 2013 is het toenmalige ISIL op de financiële sanctielijst van de Europese Unie geplaatst. Het hof stelt vast dat in de ten laste gelegde periode Islamitische Staat (IS) op de EU-sanctielijst staat, waardoor het verboden is om in die periode aan deze organisatie direct of indirect tegoeden of economische middelen ter beschikking te stellen.
Door geldbedragen aan zijn broer [naam persoon 2], die bij voornoemde organisatie was aangesloten, te doen toekomen, heeft de verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet gehad op het financieren van terrorisme, doordat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het door hem overgemaakte geld geheel of ten dele, direct of indirect, terecht zou komen bij de terroristische organisatie IS.
Het hof verwerpt dan ook het door de raadsman gevoerde verweer en acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich opzettelijk schuldig heeft gemaakt aan terrorismefinanciering (feit 1) en overtreding van de Sanctiewet 1977 (feit 2).
2.
Feit 3 (witwassen)
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, onder b Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring.
Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
In deze zaak heeft de FIOD onderzoek gedaan naar de financiën van de verdachte, waarbij een berekening is gemaakt van onverklaarbare uitgaven en onverklaarbaar vermogen over de periode van 29 februari 2012 tot en met 31 oktober 2018 (I) en het legale inkomen waarover de verdachte in die tijd kon beschikken (II). Deze uitgaven en dit vermogen bestaan uit verschillende posten. Het hof overweegt ten aanzien van die posten het volgende.
I. Vermogen en uitgaven
Uit het dossier kan worden opgemaakt dat de verdachte in de tenlastegelegde periode de beschikking had over grote geldbedragen.

Saldo Marokkaanse bankrekening en contanten

Op basis van rekeningafschriften van een Marokkaanse bankrekening op naam van de verdachte stelt het hof vast dat het saldo van die bankrekening tussen 29 februari 2012 en 12 maart 2014 met ruim € 92.000,- is gestegen. Op 29 februari 2012 bedroeg het saldo op deze rekening, omgerekend in euro’s, € 34,88, terwijl het saldo op 12 maart 2014 € 92.818,40 bedroeg, eveneens omgerekend in euro’s. Ook zijn er vanaf deze rekening overboekingen gedaan naar andere bankrekeningen.
Om dubbeltellingen te voorkomen zullen bedragen die na 12 maart 2014 (mogelijk) vanaf deze bankrekening zijn overgeboekt of opgenomen bij de berekening van het onverklaarbare vermogen niet worden meegenomen, omdat zij afkomstig (kunnen) zijn van het hiervoor genoemde saldo. Dit betreft het op 10 juni 2014 bij de verdachte aangetroffen contante geldbedrag van € 6.128,-, de contante storting van € 9.151,64 op rekening van [naam persoon 3] d.d. 6 mei 2015 en de aanschaf van onroerend goed in Marokko ter waarde van € 23.614,- in de periode november 2014 tot en met juni 2016.

Omwisseling valuta

De omwisseling van valuta ter waarde van € 11.000,- op 31 juli 2014 kan, omdat die van buitenaf in andere valuta op de Marokkaanse bankrekening van de verdachte is gestort en derhalve redelijkerwijs kan worden uitgesloten dat dit bedrag tevoren van deze rekening was opgenomen, wel worden meegenomen.

Stortingen

- [ [naam persoon 4]
De stortingen van € 1.000,- en € 2.002,50 op de bankrekening van [naam persoon 4] zullen, omdat zij binnen de periode van 29 februari 2012 tot 12 maart 2014 vallen, ook worden meegenomen.
- op Nederlandse bankrekening
Dit geldt om dezelfde reden ook voor de contante bedragen van respectievelijk € 3.900,- en € 1.200,- die de verdachte op respectievelijk 23 september 2013 en 8 januari 2014 op zijn Nederlandse bankrekening heeft gestort. Samen bedraagt dit € 5.100,-.

Afbetaling lening

Het hof zal het door de broer [naam persoon 5] van de verdachte in de periode van 13 januari 2014 tot en met 20 januari 2014 op zijn rekening gestorte geldbedrag van in totaal
€ 5.000,-, onder de vermelding ‘afbetalen lening’ niet meenemen. Op grond van hetgeen door de verdachte is aangevoerd en nader onderzoek valt onvoldoende uit te sluiten dat deze betaling inderdaad strekte tot afbetaling van een lening, terwijl niet is gebleken dat de verdachte deze lening in de tenlastegelegde periode aan zijn broer had verstrekt.

Huurbetalingen

Voor zijn eenmanszaak Al Jazeera heeft de verdachte een pand aan de Zwaardvegersgaarde 102 te Den Haag gehuurd. De huurbetalingen voor dit pand bedragen in totaal
€ 27.977,67.
De betaling van huurtermijnen na 12 maart 2014 zal - om redenen als hiervoor uiteengezet - niet meegenomen worden, zodat een bedrag van (8 maal € 829,38= € 6.635,04 en 7 maal € 838,14= € 5.866,98) in totaal € 12.502,02 hierop in mindering wordt gebracht. Over blijft dan een bedrag van € 15.475,65.
Voorts heeft de verdachte een pand aan de Dekkershoek 59b te Den Haag gehuurd. De verdachte heeft verklaard dat hij in 2012 gedurende twee a drie maanden de huur voor dit pand heeft betaald en dat de huur daarna door [naam persoon 6] is overgenomen. Het hof zal de verdachte in zijn verklaring volgen en veiligheidshalve uitgaan van twee maandelijkse huurbetalingen van € 1.400,-.
Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat het op 31 oktober 2018 in de woning van zijn ouders in beslag genomen geldbedrag van € 8.080,- niet moet worden meegenomen bij de berekening van het vermogen van de verdachte in de tenlastegelegde periode, aangezien dit geld niet aan de verdachte toebehoorde.
De verdachte was volgens zijn eigen verklaring maandelijks een bedrag van € 285,- aan hypotheekrente verschuldigd met betrekking tot zijn woning aan de Vermeerstraat 58 te Den Haag. Het hof gaat ervan uit dat de verdachte deze bedragen maandelijks heeft voldaan, zodat de verdachte in de tenlastegelegde periode van 1 februari 2012 tot en met 31 oktober 2018 in totaal (80 x € 285,- =) € 22.800,- aan verschuldigde hypotheekrente heeft uitgegeven. Omdat deze ook weer vanaf maart 2014 buiten beschouwing worden gelaten komt dit voor de in beschouwing te nemen uitgaven neer op een bedrag van
€ 7.125,-.
Op basis van het voorgaande komt het hof tot de volgende berekening van de gebleken uitgaven/vermogen in de tenlastegelegde periode:
Saldo Marokkaanse bankrekening € 92.000,-
Omwisseling valuta € 11.000,-
Stortingen [naam persoon 4](totaal) € 3.003,50
Stortingen Nederlandse bankrekening (totaal) € 5.100,-
Huur [adres 1] € 15.475,65
Huur [adres 2] (totaal) € 2.800,-
Hypotheekrente € 7.125,-
Totaal: € 136.504,15
II. Inkomsten
Volgens de systemen van de Belastingdienst heeft de verdachte over de periode 2013 en verder geen inkomen genoten. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij sinds eind 2013 werkloos was. Uit de gegevens van de belastingdienst en uit de bekende bankgegevens van de verdachte kan voorts niet worden opgemaakt dat de verdachte bij aanvang van de tenlastegelegde periode beschikte over spaartegoeden.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte in de tenlastegelegde periode ruim € 130.000,- meer heeft uitgegeven dan waarover hij legaal de beschikking had. De kosten van levensonderhoud in de tenlastegelegde periode zijn daarbij - in het voordeel van de verdachte - nog niet eens meegerekend.
Op grond daarvan acht het hof het vermoeden gerechtvaardigd dat dit geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is, wat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het geldbedrag niet van misdrijf afkomstig is.
De verdachte heeft verklaard dat hij zijn woning aan de [adres 3] te Den Haag in de periode van juni 2014 tot en met oktober 2018 heeft verhuurd en daaruit maandelijks (contante) huurinkomsten heeft ontvangen. Het hof acht dit voldoende aannemelijk geworden en zal de hieruit genoten inkomsten in navolging van de berekening van de raadsman vaststellen op € 37.050,-.
Het hof zal in het voordeel van de verdachte eveneens uitgaan van de juistheid van zijn verklaring dat hij bij aanvang van de tenlastegelegde periode beschikte over enig bedrag aan spaargeld, opgebouwd uit zijn jaarlijks gemiddelde bruto-inkomen uit arbeid van € 33.343,- in de periode van 2003 tot 2012. Het hof zal de verdachte echter niet volgen in zijn verklaring omtrent de hoogte van het gespaarde bedrag. Volgens de verdachte spaarde hij in die periode jaarlijks € 11.000,- (netto) en beschikte hij aldus in 2012 over een bedrag van
€ 99.000,- aan spaargeld. Nog daargelaten dat de hoogte van het gestelde inkomen in relatie tot de kosten voor levensonderhoud die door de verdachte in die periode moeten zijn gemaakt het sparen van een dergelijk bedrag per jaar naar het oordeel van het hof onaannemelijk maakt, bevat het dossier onvoldoende concrete en verifieerbare aanknopingspunten dat de verdachte een dergelijk bedrag heeft gespaard. Het hof zal daarom uitgaan van een gespaard vermogen van € 20.000,-, conform het proces-verbaal van de FIOD.
De verdachte heeft verklaard dat hij van de heer [naam persoon 7] een bedrag van in totaal € 10.000,- heeft ontvangen voor overname van de inventaris en verbeteringen in het pand [adres 1] te Den Haag bij gelegenheid van de overname van de huur. Het hof is van oordeel dat de verdachte daarmee voor dit bedrag een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk verklaring heeft gegeven dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is en dat het Openbaar Ministerie nader onderzoek naar die verklaring had kunnen verrichten. Nu een nader onderzoek naar de verklaring van de verdachte door het Openbaar Ministerie achterwege is gebleven, kan niet worden geoordeeld dat het niet anders kan zijn dan dat dit bedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
De stelling van de verdediging dat een deel van het bedrag kan worden verklaard door een lening van
€ 25.000,- van [naam persoon 8], acht het hof onvoldoende geconcretiseerd, terwijl dat wel van de verdediging mocht worden verlangd. Uit de in eerste aanleg overgelegde incassobrief kan niet worden opgemaakt dat de betreffende lening voorafgaande aan de te verantwoorden uitgaven is aangegaan.
Het bedrag waarover de verdachte legaal kon beschikken bedraagt derhalve naar schatting (€ 37.050,- + € 20.000,- + € 10.000,- = ) € 67.050,-.
Conclusie
De verdachte heeft voor een bedrag van (€ 136.504,15 –
€ 67.050,- =) € 69.454,15 aan uitgaven in de tenlastegelegde periode, waar geen gebleken legale inkomsten tegenover staan, geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand onaannemelijk verklaring gegeven dat dit bedrag niet van misdrijf afkomstig is. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat dit geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig ander voorafgaand misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit wist. Dat niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid door wie, wanneer en waar dat (andere)misdrijf concreet is begaan, doet daaraan niet af.
De verdachte heeft gedurende een aantal jaren op verschillende wijze gelden witgewassen, te weten onder meer door het beschikken van onverklaarbaar vermogen op een buitenlandse bankrekening, het omwisselen van valuta, het doen van contante stortingen en het op maandelijkse basis betalen van huurpenningen en hypotheekrente. Hierbij heeft het hof aldus gelet op de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, alsmede op het aantal gedragingen en het tijdsbestek waarbinnen deze zich hebben afgespeeld. Hiermee heeft de verdachte naar het oordeel van het hof van het witwassen van geld een gewoonte gemaakt.
Het hof komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij
(telkens) op één of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van 1 juli 2014 tot en met 31 juli 2014 te Den Haag
en/of elders in Nederland en/of Turkije en/of Syrië,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens)een ander opzettelijk middelen
of inlichtingenheeft verschaft
dan wel opzettelijk voorwerpen heeft verzameld, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of aan (een) ander(en) heeft verschaft,die geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, dienden om geldelijke steun te verlenen aan het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, te weten:
- deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven (art. 140a Wetboek van Strafrecht) en/of
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (te) begaan met een terroristisch oogmerk (art.157 en/of 176a jo art. 83 Wetboek van Strafrecht) en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot het in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf (zoals bedoeld in artikel 176b jo 96 lid 2 Wetboek van Strafrecht) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (art.288a en/of 289 jo art. 83 Wetboek van Strafrecht) en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot de in artikelen 288a en/of 289 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijven (zoals bedoeld in artikel 289a jo 96 lid 2 Wetboek van Strafrecht) (te) begaan met een terroristisch oogmerk,
immers heeft
/hebbenverdachte
en/of haar mededader(s)alstoen aldaar één
of meer (contant
)geldbedrag
(en), te weten 471 euro (via een money transfer),
althans enig geldbedrag,aan [naam persoon 1]
, althans één of meer tussenpersonen in Turkije en/of Syrië,verzonden
en/of doen toekomen en/of naar Turkije en/of Syrië verzonden,
terwijl dit
/die (geld
)bedrag
(en) (telkens)bestemd was
/warenom geldelijke steun te verlenen aan
de gewapende Jihadstrijd en/of (een
)strijder
(s)van d
ie gewapende Jihadstrijd in Syrië
en/of Irak, in welke strijd terroristische misdrijven worden
/werdengepleegd,
te weten ten behoeve van [naam persoon 2], zijnde de broer van de verdachte, en
/ofeen
(andere)strijder van de gewapende Jihadstrijd, te weten van
(een)deterroristische organisatie(s) Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in Iraq and the Levant en/of ISIS (Da'esh)
en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of Al Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qaida en/of Al-Qaida in Iraq dan wel een strijdgroep die hieraan is gelieerd, althans een gewapende Jihadistische strijdgroep, welke strijder en/of
strijdgroep(en)/organisatie(s) tot oogmerk had(den)
/heeft/hebbenhet plegen van terroristische misdrijven,
en
/ofaldus diende
(n)om geldelijke steun
en/of middelente verlenen aan de gewapende strijd in Syrië
en/of in Irak, in elk geval om geldelijke steun
en/of middelente verlenen aan het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf dan wel een van de hiervoor specifiek genoemde misdrijven;
2.
hij
(telkens) op één of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van 1 juli 2014 tot en met 31 juli 2014 te Den Haag
en/of elders in Nederland en/of Turkije en/of Syrië,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens)opzettelijk in strijd met het krachtens artikel 2 en
/of3 van de Sanctiewet 1977 vastgestelde verbod van artikel 2
en/of artikel 2avan de Sanctieregeling Al-Qaida 2011 juncto artikel 2 en
/ofartikel 4 van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van de Europese unie van 27 mei 2002 (jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 632/2013 van de Commissie en/of jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 583/2014 van de Commissie en/of jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 630/2014 van de Commissie) heeft gehandeld door:
aan of ten behoeve van Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in Iraq and the Levant
en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of Al Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qaida en/of Al-Qaida in Iraq, zijnde
(een
) (rechts)perso(o)n(en),groep
(en) of entiteit(en)als bedoeld in de Verordening nr. 881/2002 (EU) (en/of Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 632/2013 en/of Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 583/2014 en/of Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 630/2014) behorende lijst(en) en/of als bedoeld in de lijst, vastgesteld door het comité, bedoeld in paragraaf 6 van Resolutie 1267 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties),
direct ofindirect tegoeden
en/of economische middelenter beschikking te stellen
(waardoor voornoemde groep(en) of entiteit(en) tegoeden, goederen of diensten kunnen verwerven)en
/ofbewust en opzettelijk deel te nemen aan activiteiten die tot doel of tot gevolg hebben de bepalingen van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 881/2002 te omzeilen, doordat hij
( a)
voor en/of aan en/often behoeve van Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in Iraq and the Levant
en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of Al Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qaida en/of Al-Qaida in Iraq,
direct ofindirect
(een
)geldbedrag
(en)van 471 euro,
althans (een) geldbedrag(en),(via
(een
)money transfer
(s)) ter beschikking heeft gesteld
en/of
(b) op andere wijze (in)direct tegoeden en/of financiële activa en/of economische middelen ter beschikking heeft gesteld aan Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in Iraq and the Levant en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of Al Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qaida en/of Al-Qaida in Iraq;
3.
hij
(telkens)op
één of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 1 februari 2012 tot en met 31 oktober 2018 te Den Haag en/of
elders in Nederland en/ofin Marokko,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
van een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerderegeldbedrag
(en
)tot een totaal van
225.99269.454,15euro,
althans (telkens) één of meer geldbedrag(en)
A) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel verborgen heeft gehouden en/of verhuld wie de rechthebbende op dit/deze voorwerp(en) is en/of dit/deze voorwerp (en) voorhanden heeft gehad en/of
B) dit/deze voorwerp(en) heeft verworven en/ofvoorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of
daarvangebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat
dit/deze voorwerp
(en
)geheel en/of gedeeltelijk - onmiddellijk en/of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig misdrijf,
en
/of
zulks terwijl verdachte
en/of zijn mededader(s)van het plegen van dit
/diemisdrijf
/misdrijveneen gewoonte heeft
/hebbengemaakt
en/of het plegen van dit/die misdrijf/misdrijven als bedrijf heeft/hebben uitgeoefend.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:

de eendaadse samenloop van

het financieren van terrorisme

en

opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 2 van de Sanctiewet 1977.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:

gewoontewitwassen.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft aanzienlijke geldbedragen overgemaakt ten behoeve van zijn broer [naam persoon 2], terwijl zijn broer een strijder was in de gewapende Jihadstrijd in Syrië. Hij was aangesloten bij de terroristische organisatie IS. Door aldus te handelen heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan terrorismefinanciering en aan overtreding van de Sanctiewet 1977.
De verdachte heeft door het overmaken van het geldbedrag het verbod daartoe in zowel de internationale regelgeving als de nationale wetgeving naast zich neergelegd. Deze regelgeving is internationaal gezien van groot belang, omdat het doel ervan is te komen tot een gezamenlijke handhaving of herstel van de internationale vrede en veiligheid en de internationale rechtsorde en de bestrijding van terrorisme te bevorderen.
Aldus heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de (verdergaande) destabilisering en onveiligheid in (de regio van) Syrië. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat deze jihadistische groeperingen, in het bijzonder IS, zich in Syrië op grote schaal schuldig maakten aan grove mensenrechtenschendingen.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen van ruim € 69.000,-. Door opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie te onttrekken en daaraan een schijnbaar legale herkomst te verschaffen wordt de integriteit van het financieel en economisch verkeer aangetast.
Gelet op de ernst van de feiten kan naar het oordeel van het hof niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De persoon van de verdachte
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 8 november 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feit.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het over de persoon van de verdachte opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 24 september 2019.
Afwegingen ten aanzien van de straf
De verdachte heeft verklaard dat hij het geld heeft overgemaakt met het doel zijn broer te helpen en hem mogelijk te kunnen laten vluchten uit IS-gebied en Syrië en terug te laten keren naar Nederland. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat de verdachte er zelf een jihadistische ideologie op nahoudt of steunt betuigt aan IS. Dit doet op zichzelf niet af aan de strafwaardigheid van de tenlastegelegde feiten, maar het hof houdt met voornoemde omstandigheden wel in strafmatigende zin rekening bij de bepaling van de op te leggen straf.
Het hof heeft geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is geschonden, nu de verdachte op 13 november 2019 hoger beroep heeft ingesteld en het hof eindarrest wijst op
7 december 2021. De redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in hoger beroep is daarmee overschreden met bijna een maand.
De vervolging van verdachte is eerste aanleg is op 31 oktober 2018 met de inverzekeringstelling van de verdachte aangevangen.
Alles bijeen genomen heeft de behandeling van de zaak bij de rechtbank en in hoger beroep in totaal 3 jaar en 2 maanden geduurd.
Naar het oordeel van het hof is zowel in de procedure in hoger beroep als in het algeheel gezien sprake van een relatief beperkte mate van overschrijding van de redelijke termijn. Om die reden volstaat het hof met de constatering van de schending van de redelijke termijn. Het hof houdt bij het bepalen van de hoogte van de straf wel rekening met de ouderdom van de feiten.
Het hof vindt de door de rechtbank opgelegde straf in beginsel passend en geboden. Nu het hof tot een lager witwasbedrag komt, zal het evenwel een lagere straf opleggen.
Conclusie
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
In beslag genomen voorwerpen
Tijdens de doorzoeking van de woning van de ouders van de verdachte zijn twee geldbedragen in beslag genomen die niet aan de verdachte toebehoorden. Het hof zal gelasten dat deze geldbedragen aan de rechthebbenden zullen worden teruggegeven, te weten:
€ 4.350,- aan (de moeder van de verdachte) en
€ 3.730,- aan (de zus van de verdachte).
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 55, 57, 63, 420ter en 421 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 2 en 3 van de Sanctiewet 1977, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan [moeder verdachte] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een geldbedrag van € 4.350,- (2 bundels geld 20x50 en 1 bundel geld 47x50), zoals vermeld onder 1 van de aan dit arrest gehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen.
Gelast de
teruggaveaan [zus verdachte] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een geldbedrag van € 3.730,- (envelop met opschrift “Najmi” 74x50 + 1x20 + 1x10), zoals vermeld onder 2 van de aan dit arrest gehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen.
Dit arrest is gewezen door mr. L.C. van Walree,
mr. Th.W.H.E. Schmitz en mr. M.A.J. van de Kar, in bijzijn van de griffier mr. S. Johannes.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 december 2021.