In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezags- en zorgregeling van de minderjarige kinderen van partijen, na een langdurige echtscheidingsprocedure. De vader, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank die de moeder het eenhoofdig gezag over de kinderen had toegewezen. Het hof heeft in eerdere tussenbeschikkingen een ouderschapsonderzoek gelast, omdat de ernstige echtscheidingsstrijd tussen de ouders de ontwikkeling van de kinderen niet ten goede kwam. De deskundigen concludeerden dat de ouders niet in staat waren om constructief met elkaar te overleggen, maar dat er geen onaanvaardbaar risico was dat de kinderen klem of verloren zouden raken tussen de ouders. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd en de ouders weer met gezamenlijk gezag belast, omdat de ouders in grote lijnen overeenstemden over de gezagsbeslissingen die nog genomen moesten worden. De zorgregeling die door de rechtbank was vastgesteld, waarbij de kinderen eens per twee weken op zondag bij de vader waren, werd bekrachtigd, omdat de kinderen zelf geen uitbreiding van het contact met de vader wilden. Het hof benadrukte het belang van rust en duidelijkheid voor de kinderen en wees de verzoeken van de vader om een uitgebreidere zorgregeling af. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.