ECLI:NL:GHDHA:2021:2342

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
2200133920
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Legitimatie met een Belgisch rijbewijs op naam van een ander bewezen; ne bis in idem beginsel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in België, was eerder veroordeeld voor lidmaatschap van een criminele organisatie en had zich op 8 januari 2020 in Rotterdam met een Belgisch rijbewijs, dat niet op zijn naam stond, gelegitimeerd. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het eerdere vonnis en een voorwaardelijke gevangenisstraf. De verdediging stelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk was in de vervolging, omdat de verdachte al was veroordeeld in België voor een vergelijkbaar feit, wat in strijd zou zijn met het ne bis in idem beginsel. Het hof oordeelde echter dat de belangen die door artikel 231 Sr worden beschermd wezenlijk anders zijn dan die van de eerdere veroordeling in België. Het hof concludeerde dat er geen sprake was van 'hetzelfde feit' en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in de vervolging. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep, verklaarde het tenlastegelegde bewezen, maar legde geen straf of maatregel op, gezien de eerdere veroordeling in België.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001339-20
Parketnummer: 10-036870-20
Datum uitspraak: 3 november 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 3 juni 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] (België) op [datum],
ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde gedetineerd in de [gevangenis].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 8 januari 2020 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument en/of identiteitsbewijs als bedoeld in het eerste lid van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, te weten een Belgisch nationaal rijbewijs met nummer [nummer], ten name van [naam], geboren op [datum en plaats], door zich ten overstaan van (een) medewerker(s) van de Belastingdienst/Douane Rotterdam Haven te legitimeren met voornoemd rijbewijs.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand, met een proeftijd van twee jaren.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte. Dit standpunt berust op de stelling dat het openbaar ministerie in strijd met het ne bis in idem beginsel heeft gehandeld door de verdachte te vervolgen voor hetzelfde feit als ter zake waarvan de verdachte onherroepelijk is veroordeeld bij vonnis van de rechtbank in België d.d. 16 april 2021.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Juridisch kader
Artikel 68 eerste lid van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) behelst het “ne bis in idem beginsel”. In dit artikel is bepaald dat, behoudens de gevallen waarin rechterlijke uitspraken voor herziening vatbaar zijn, niemand andermaal kan worden vervolgd wegens een feit waarover te zijnen aanzien bij gewijsde van de rechter in Nederland (of in het Caribisch deel van het Koninkrijk) onherroepelijk is beslist.
Voor onherroepelijke vonnissen van andere rechters geldt, volgens het bepaalde in het tweede lid, aanhef en onder 2, dat tegen dezelfde persoon wegens hetzelfde feit geen vervolging plaatsvindt in geval van veroordeling, indien een straf is opgelegd, gevolgd door gehele uitvoering, gratie of verjaring van de straf.
Het ne bis in idem beginsel houdt een garantie in tegen een dubbele vervolging wegens hetzelfde feit als waarvoor een verdachte reeds eerder is veroordeeld of waarvan een verdachte is vrijgesproken of ten aanzien waarvan een verdachte is ontslagen van rechtsvervolging.
In zijn arrest van 1 februari 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BM9102) heeft de Hoge Raad een verduidelijking gegeven van de in zijn rechtspraak ontwikkelde maatstraf voor de toepassing van artikel
68 Sr over – kort gezegd – “hetzelfde feit”.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van “hetzelfde feit”, dient de rechter in de situatie waarop artikel 68 Sr ziet de in beide tenlasteleggingen omschreven verwijten te vergelijken.
Bij die toetsing dienen de volgende gegevens als relevante vergelijkingsfactoren te worden betrokken.
A. De juridische aard van de feiten.
Indien de tenlastegelegde feiten niet onder dezelfde delictsomschrijving vallen, kan de mate van verschil tussen de strafbare feiten van belang zijn, in het bijzonder wat betreft: (i) de rechtsgoederen ter bescherming waarvan de onderscheidene delictsomschrijvingen strekken, en (ii) de strafmaxima die op de onderscheiden feiten zijn gesteld, in welke strafmaxima onder meer tot uitdrukking komt de aard van het verwijt en de kwalificatie als misdrijf dan wel overtreding.
De gedraging van de verdachte.
Indien de tenlasteleggingen niet dezelfde gedraging beschrijven, kan de mate van verschil tussen de gedragingen van belang zijn, zowel wat betreft de aard en de kennelijke strekking van de gedragingen als wat betreft de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht.
Opmerking verdient dat reeds uit de bewoordingen van het begrip “hetzelfde feit” voortvloeit dat de beantwoording van de vraag wat daaronder moet worden verstaan, mede wordt bepaald door de omstandigheden van het geval.
Vuistregel is nochtans dat een aanzienlijk verschil in de juridische aard van de feiten en/of in de gedragingen tot de slotsom kan leiden dat geen sprake is van “hetzelfde feit” in de zin van artikel 68 Sr.
Oordeel van het hof
Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg Limburg (België), afdeling Hasselt Sectie Correctioneel van
16 april 2021 is de verdachte onherroepelijk veroordeeld ter zake van (onder meer) deelname aan een criminele organisatie met als oogmerk de invoer van partijen cocaïne te realiseren, met de bedoeling vermogensvoordelen te verkrijgen, waarbij onder meer listige kunstgrepen werden aangewend.
Deze listige kunstgrepen bestonden bij de verdachte uit het zich voorzien van het rijbewijs van zijn neef om zich in Nederland te identificeren.
Thans wordt de verdachte verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 231, tweede lid, Sr. door zich – kort gezegd – op 8 januari 2020 ten overstaan van (een) medewerker(s) van de Belastingdienst/Douane Rotterdam te legitimeren met een Belgisch nationaal rijbewijs op naam van
[naam], geboren op [datum en plaats].
Het belang dat artikel 231 Sr beoogt te beschermen betreft het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer in onder meer het juiste gebruik van documenten met een bewijsbestemming moet kunnen worden gesteld.
Afgezien van het feit dat de verdachte de door de Belgische rechter opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf van veertig maanden nog niet geheel heeft ondergaan, is het hof van oordeel dat het te beschermen belang bij het tenlastegelegde feit wezenlijk anders is dan het belang dat de wetgever door strafbaarstelling van deelneming aan een criminele organisatie heeft beoogd te beschermen, te weten de bescherming van de samenleving tegen het gevaar dat uitgaat van criminele organisaties, niet alleen vanwege de te plegen misdrijven maar ook vanwege de corrumperende invloeden die van deze organisaties uitgaan.
Het hof komt dan ook tot de conclusie dat geen sprake is van “hetzelfde feit” als bedoeld in artikel 68 Sr. Dit brengt mee dat het openbaar ministerie niet in strijd met het ne bis in idem beginsel heeft gehandeld. Het openbaar ministerie is dan ook ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks8 januari 2020 te Rotterdam,
in elk geval in Nederland,opzettelijk en wederrechtelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld
reisdocument en/ofidentiteitsbewijs als bedoeld in het eerste lid van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, te weten een Belgisch nationaal rijbewijs met nummer [nummer], ten name van [naam], geboren op [datum en plaats], door zich ten overstaan van
(een)medewerker
(s
)van de Belastingdienst/Douane Rotterdam Haven te legitimeren met voornoemd rijbewijs.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Geen straf of maatregel
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk en wederrechtelijk gebruik maken van een op de naam van zijn neef gesteld rijbewijs. Hiermee heeft de verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met een bewijsbestemming als het onderhavige. Bovendien kan een dergelijk feit het plegen van andere misdrijven bevorderen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
1 oktober 2021 waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
De aard en ernst van het bewezenverklaarde feit rechtvaardigen in beginsel het opleggen van een gevangenisstraf als door de politierechter is opgelegd.
Nu de verdachte bij vonnis van de rechtbank in België van 16 april 2021 is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertig maanden, acht het hof het echter niet opportuun aan de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde nog een straf op te leggen.
Het hof zal derhalve bepalen dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door mr. M.J. de Haan-Boerdijk,
mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans en mr. E.J. van As, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 3 november 2021.