In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in België, was eerder veroordeeld voor lidmaatschap van een criminele organisatie en had zich op 8 januari 2020 in Rotterdam met een Belgisch rijbewijs, dat niet op zijn naam stond, gelegitimeerd. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het eerdere vonnis en een voorwaardelijke gevangenisstraf. De verdediging stelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk was in de vervolging, omdat de verdachte al was veroordeeld in België voor een vergelijkbaar feit, wat in strijd zou zijn met het ne bis in idem beginsel. Het hof oordeelde echter dat de belangen die door artikel 231 Sr worden beschermd wezenlijk anders zijn dan die van de eerdere veroordeling in België. Het hof concludeerde dat er geen sprake was van 'hetzelfde feit' en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in de vervolging. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep, verklaarde het tenlastegelegde bewezen, maar legde geen straf of maatregel op, gezien de eerdere veroordeling in België.