ECLI:NL:GHDHA:2021:2341

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
2200447519
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling en vernieling met betrekking tot burgeraanhouding en bewijsvoering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van mishandeling, maar veroordeeld tot een taakstraf voor vernieling. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een zwaardere taakstraf. Het hof heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de mishandeling, aangezien de verklaring van het slachtoffer niet werd ondersteund door ander bewijs. De verdachte heeft altijd ontkend de mishandeling te hebben gepleegd, en het hof kon niet vaststellen dat er sprake was van letsel.

Wat betreft de vernieling heeft de verdediging aangevoerd dat er mogelijk sprake was van een burgeraanhouding, wat de wederrechtelijkheid van de vernieling zou uitsluiten. Het hof heeft vastgesteld dat het niet kon uitsluiten dat er een burgeraanhouding had plaatsgevonden en dat het handelen van de verdachte in dat geval niet disproportioneel was. Daarom heeft het hof ook de verdachte vrijgesproken van de vernieling.

De benadeelde partij, het slachtoffer, had een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar omdat de verdachte werd vrijgesproken, werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. Het hof heeft de kosten die de verdachte heeft gemaakt in verband met de vordering begroot op nihil. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de voorwaarden waaronder een burgeraanhouding kan plaatsvinden.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004475-19
Parketnummer: 09-188365-19
Datum uitspraak: 3 november 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 17 september 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [datum] 1982,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis. Omtrent de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] is beslist als in het vonnis waarvan beroep omschreven.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 5 augustus 2019 te 's-Gravenhage
[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] tegen het jukbeen, althans in het gezicht te slaan;
2.
hij op of omstreeks 5 augustus 2019 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een t-shirt en een tas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. In dit verband heeft de advocaat-generaal aangevoerd – kort en zakelijk weergegeven – dat de verklaring van de aangever steun vindt in de opmerking van de verbalisant die de aangifte van het slachtoffer heeft opgemaakt, dat foto’s van het letsel van de aangever zijn gemaakt, in de foto’s van het letsel en in de verklaring van de verdachte dat hij op het bewuste tijdstip op de plaats delict was.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, nu dit feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Dat de verdachte de aangever zou hebben mishandeld, volgt immers alleen uit de verklaring van de aangever. Enig steunbewijs voor die verklaring is niet voorhanden. Aan de hand van de foto’s kan niet worden vastgesteld dat er sprake is van letsel, terwijl de verdachte van meet af aan heeft ontkend de aangever te hebben mishandeld.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof is van oordeel dat de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, nu het hof uit de wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging heeft bekomen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan. Bij dit oordeel betrekt het hof de omstandigheid dat het hof aan de hand van de zich in het dossier bevindende foto’s niet kan vaststellen dat de aangever letsel had. Voorts neemt het hof daarbij in aanmerking dat op basis van de enkele opmerking van de verbalisant dat zij foto’s van het letsel heeft gemaakt, niet kan worden vastgesteld dat er sprake was van letsel veroorzaakt door de verdachte.
Voor zover de advocaat-generaal heeft aangevoerd dat in ieder geval bewezen kan worden verklaard dat de aangever als gevolg van de aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde gedragingen pijn heeft ondervonden, gaat het hof ook hieraan voorbij. Dat zulks het geval is, volgt immers alleen uit de verklaring van aangever. De enkele omstandigheid dat de verdachte heeft verklaard dat hij op de plaats delict was, vormt onvoldoende steunbewijs, nu hij heeft ontkend het slachtoffer te hebben geslagen.
Genoemde omstandigheden bezien in het licht van de ontkennende verklaring van de verdachte, brengen het hof tot het oordeel dat de verdachte van de hem onder 1 tenlastegelegde mishandeling moet worden vrijgesproken.
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte ook van het onder 2 tenlastegelegde, te weten de vernieling van het T-shirt en de tas van de aangever, dient te worden vrijgesproken. In dit verband heeft de verdediging naar voren gebracht dat er sprake was van een burgeraanhouding waarmee de wederrechtelijkheid aan de vernieling is komen te ontvallen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is het een burger toegestaan om tot aanhouding over te gaan, mits sprake is van een ontdekking op heterdaad en de aanhouding tot doel heeft de verdachte onverwijld over te dragen aan een opsporingsambtenaar. In het geval van een dergelijke ‘burgeraanhouding’ mogen die handelingen worden verricht die in de gegeven omstandigheden noodzakelijk zijn om de verdachte onder controle te krijgen, waar nodig met gepaste dwang of geweld, teneinde hem (onverwijld) te kunnen overdragen aan een opsporingsambtenaar. De vraag welke handelingen in het geval van een dergelijke ‘burgeraanhouding’ mogen worden verricht teneinde de verdachte onder controle te krijgen en hem te kunnen overdragen aan een opsporingsambtenaar, dient te worden beantwoord aan de hand van de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Van de ene persoon mag in dit verband op grond van zijn hoedanigheid of bijzondere vaardigheden meer worden gevergd op het vlak van de proportionaliteit dan van een ander, waarbij de proportionaliteitseis ertoe strekt te beoordelen of het optreden niet in onredelijke verhouding staat tot het te bereiken doel.
Het hof kan op grond van de zich in het dossier bevindende stukken niet voldoende vaststellen wat er feitelijk is gebeurd. Met name kan het hof niet uitsluiten dat er sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 53 Sv. Zowel [slachtoffer] als de verdachte hebben immers verklaard dat de verdachte naar het politiebureau wilde gaan. Voor zover sprake was van een burgeraanhouding acht het hof het trekken aan de kleding van de aangever - gezien de omstandigheden zoals die volgen uit het dossier - niet disproportioneel. Ook overigens staat het optreden van de verdachte in die situatie niet in onredelijke verhouding tot het te bereiken doel.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat het handelen van de verdachte wederrechtelijk was. Dit brengt mee dat de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en
2 tenlastegelegde tot een bedrag van in totaal
€ 342,46, bestaande uit een bedrag van € 42,46 aan materiële schade en een bedrag van € 300,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is de vordering van rechtswege aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van
€ 42,46.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 42,46, te vermeerderen met de wettelijke rente, met niet-ontvankelijkverklaring voor het overige. Voorts heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Nu de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de verdachte ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mr. M.J. de Haan-Boerdijk,
mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans en mr. E.J. van As, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 3 november 2021.