ECLI:NL:GHDHA:2021:2340

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2021
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
2200248019
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen hennepteelt en diefstal van elektriciteit met overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1959, was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 140 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis wordt bevestigd, maar met een lagere taakstraf van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand. Het hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De verdachte had een hennepkwekerij in zijn woning en heeft daarbij samengewerkt met anderen. Het hof oordeelde dat de bijdrage van de verdachte in de hennepteelt van voldoende gewicht was om te spreken van nauwe en bewuste samenwerking. De verdachte is ook schuldig bevonden aan diefstal van elektriciteit, wat financiële schade heeft veroorzaakt voor de netbeheerder.

Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, zowel in de inzendtermijn van het dossier als in de behandeling van de zaak zelf. Dit heeft geleid tot een strafkorting van 10%. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, met een proeftijd van 1 jaar. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken op 16 november 2021.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002480-19
Parketnummer: 09-042096-18
Datum uitspraak: 16 november 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 27 juni 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [datum] 1959,
BRP-adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis, alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2016 tot en met 24 februari 2017 te Maasland, gemeente Midden-Delfland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of aanwezig heeft gehad (in een pand aan [pand]) 280, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2016 tot en met 24 februari 2017 te Maasland, gemeente Midden-Delfland elektriciteit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Westland Infra, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd met uitzondering van de opgelegde straf. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde mede gelet op de ouderdom van de feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de eerste rechter.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 1 november 2016 tot en met 24 februari 2017 te Maasland, gemeente Midden-Delfland tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld
en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of aanwezig heeft gehad(in een pand aan [pand]) 280, althans een groot aantal hennepplanten en
/ofdelen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij in
of omstreeksde periode van 1 november 2016 tot en met 24 februari 2017 te Maasland, gemeente Midden-Delfland elektriciteit,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aandie toebehoordeaan Westland Infra, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat er onvoldoende bewijs is voor het medeplegen van hennepteelt, nu de verdachte slechts tegen betaling een ruimte ter beschikking heeft gesteld, maar de verzorging van de hennepplanten door anderen is gedaan.
Het hof is van oordeel dat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep voldoende is komen vast te staan dat de bijdrage van de verdachte in het telen van de hennep van voldoende gewicht is geweest om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking met (ten minste) één ander persoon. Daartoe overweegt het hof als volgt.
De hennepkwekerij is aangetroffen in de woning van de verdachte. De verdachte heeft blijkens het proces-verbaal van aanhouding direct bij het aantreffen van de kwekerij tegenover de verbalisanten verklaard: “Ik heb eerder een oogst gehad. Ik wilde nu aan mijn tweede oogst gaan beginnen”. Tijdens zijn verhoor bij de politie heeft de verdachte verklaard dat hij via via een aanbod had gekregen om in zijn woning een hennepkwekerij op te zetten. Hij is niet alleen op dat aanbod ingegaan, maar heeft, zoals hij bij de politie en ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, enkele duizenden euro’s geïnvesteerd om die kwekerij op te zetten. Bovendien heeft hij geholpen met het opbouwen, in die zin dat hij heeft geholpen met sjouwen, aldus zijn verklaring. Bovendien was de verdachte klaarblijkelijk goed op de hoogte van het aantal planten dat in de kwekerij stond nu hij bij gelegenheid van zijn verhoor d.d. 24 februari 2017 tegenover de politie een zodanig concreet aantal planten benoemde dat vrijwel overeenkwam met de schatting op grond van het aantal m2 kweekruimte.
Bij de politie heeft de verdachte voorts verklaard dat het hem zeer waarschijnlijk leek dat zijn DNA of vingerafdrukken gevonden zouden worden in de kweekruimtes. Daarnaast heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij soms meeliep naar de kwekerij als de medekweker naar de woning van de verdachte kwam om werkzaamheden in de kwekerij uit te voeren.
Tevens heeft de getuige [getuige], ten tijde van de tenlastegelegde periode de buurman van de verdachte, op 24 februari 2017 bij de politie verklaard dat hij de verdachte samen met een voor hem onbekende man diverse big shopper-tassen vanuit een bus naar de woning van de verdachte zag brengen. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat in die big shoppers aarde zat die bedoeld was om een tweede kweek op te zetten.
Op basis van bovenstaande feiten en omstandigheden concludeert het hof dat de bijdrage van de verdachte in de hennepteelt van voldoende gewicht is geweest zodat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en (ten minste) één ander persoon. Daarmee acht het hof het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in zijn woning middels een hennepkwekerij een forse hoeveelheid hennep geteeld. Zodoende heeft hij doelbewust op wederrechtelijke wijze financieel voordeel nagestreefd. Drugs zijn schadelijk voor de volksgezondheid en leiden veelal, direct en indirect, tot vele vormen van criminaliteit. Daar komt bij dat de hennepteelt in woningen zorgt voor overlast, schade, verloedering en (brand)gevaarlijke situaties voor de omgeving.
Tevens heeft de verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de diefstal van elektriciteit. Door zo te handelen, heeft de verdachte voor de betrokken netbeheerder financiële schade veroorzaakt en het vertrouwen in het handelsverkeer van dergelijke partijen geschaad.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 oktober 2021 is de verdachte eerder, zij het vele jaren geleden, onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
In eerste aanleg heeft de politierechter de verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 140 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand. In beginsel acht het hof die straf passend en geboden gelet op de ernst van de feiten. Gelet op het procesverloop ziet het hof echter aanleiding om de straf te matigen.
Redelijke termijn
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn indien de stukken van het geding meer dan acht maanden na het instellen van het hoger beroep ter griffie van de appelrechter zijn binnengekomen. Ook dient de behandeling ter terechtzitting te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Het hof overweegt met betrekking tot het totale procesverloop in hoger beroep in deze zaak het volgende. Namens de verdachte is op 3 juni 2019 tijdig hoger beroep ingesteld tegen het verstekvonnis waarvan beroep van 27 juni 2018. Het dossier is op 9 maart 2021 bij het hof binnengekomen. De inzendtermijn van 8 maanden na het instellen van het hoger beroep is derhalve met ruim 13 maanden overschreden.
Tevens is de redelijke termijn geschonden ten aanzien van de volledige behandeling van de zaak in hoger beroep, nu het hof arrest wijst op 16 november 2021. De redelijke termijn is derhalve met ruim 5 maanden overschreden.
Het hof is van oordeel, gelet op genoemd procesverloop, dat de behandeling van de zaak in hoger beroep niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden en dat dit matiging van de hierna te vermelden op te leggen straffen tot gevolg moet hebben.
In beginsel wordt in gevallen waarin de redelijke termijn met meer dan zes maanden is overschreden een strafkorting toegepast van tien procent. Zoals hierboven overwogen is een taakstraf van 140 uren en voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand passend bij de ernst van de feiten. Het hof ziet, nu de toepassing van de voornoemde strafkorting in het nadeel van de verdachte zou zijn ten opzichte van de vordering van de advocaat-generaal, in deze zaak echter geen aanleiding om een hogere straf op te leggen dan de advocaat-generaal heeft gevorderd.
Het hof ziet anderzijds geen aanleiding, gezien de ernst van de feiten, om een geheel voorwaardelijke straf op te leggen, zoals bepleit door de raadsman van de verdachte. Wel zal het hof de proeftijd voor de voorwaardelijke straf vaststellen op 1 jaar, gelet op de geringe omvang en ouderdom van het strafblad van de verdachte, de ouderdom van de feiten en de omstandigheid dat de verdachte na het plegen van onderhavige strafbare feiten niet opnieuw is veroordeeld voor dergelijke feiten.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. A.M.P. Gaakeer, mr. L.A. Pit en mr. M.A.C.L.M. Bonn, in bijzijn van de griffier mr. P.M. Smit.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 november 2021.
Mr. M.A.C.L.M. Bonn is buiten staat dit arrest te ondertekenen.