ECLI:NL:GHDHA:2021:2273

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
2200352220
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en strafoplegging na terugwijzing door de Hoge Raad in een woninginbraakzaak met onherstelbaar vormverzuim

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden. De zaak betreft een verdachte die eerder was veroordeeld voor woninginbraken en die in eerste aanleg een gevangenisstraf van 10 maanden had gekregen. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van onherstelbaar vormverzuim, omdat relevante camerabeelden verloren waren gegaan, ondanks toezeggingen van de officier van justitie om deze te bewaren. Dit vormverzuim heeft de toetsing van het politieoptreden belemmerd, wat volgens de verdediging bestond uit disproportioneel geweld. Het hof heeft besloten de straf te verminderen en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarbij de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht.

De procesgang laat zien dat de verdachte in eerste aanleg was veroordeeld tot 10 maanden gevangenisstraf, maar dat het hof in een eerder arrest het vonnis had vernietigd en de straf had verhoogd naar 12 maanden. Na cassatie door de Hoge Raad werd de zaak terugverwezen voor herbeoordeling van de strafoplegging. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en dat de verdachte opnieuw zou worden veroordeeld, maar het hof heeft in zijn overwegingen het belang van de verloren camerabeelden en de omstandigheden van de verdachte meegewogen.

Het hof heeft de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het onherstelbare vormverzuim in zijn beslissing betrokken. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan twee woninginbraken, waarbij diverse goederen waren gestolen. Het hof heeft geconcludeerd dat de strafmaat moet worden aangepast, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting en de omstandigheden van de zaak. Uiteindelijk is de gevangenisstraf vastgesteld op 180 dagen, met inachtneming van de tijd die de verdachte al in voorarrest had doorgebracht.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003522-20
Parketnummer: 10-661093-15
Datum uitspraak: 28 oktober 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden op het hoger beroep tegen het vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam van 31 mei 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [datum],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden - het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 14 oktober 2021.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van het voorarrest. Voorts is een beslissing genomen omtrent het beslag, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
De meervoudige kamer van dit gerechtshof heeft bij arrest van 25 juli 2018 het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte ter zake van het hem tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft het hof de teruggave gelast van het inbeslaggenomen geld aan de rechtmatige eigenaar, [slachtoffer].
Tegen dit arrest is namens de verdachte beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 1 december 2020 voormeld arrest wat betreft de strafoplegging vernietigd en de zaak naar dit gerechtshof teruggewezen teneinde de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen en het cassatieberoep voor het overige verworpen.
Omvang van het hoger beroep
Gelet op voormelde procesgang is met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 1 december 2020 de zaak aan het oordeel van het hof onderworpen voor wat betreft de strafoplegging.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 193 dagen met aftrek van het voorarrest, althans voor de duur van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan twee woninginbraken. Bij deze inbraken zijn diverse goederen meegenomen, waaronder identiteitspapieren, een laptop, fotocamera’s, sieraden en geld. Door deze woninginbraken heeft de verdachte de slachtoffers niet alleen financiële schade toegebracht, maar hun ook overlast bezorgd. Daarnaast zorgen dergelijke feiten voor gevoelens van angst en onveiligheid bij zowel de slachtoffers als buurtbewoners. Het hof neemt het de verdachte kwalijk dat de inbraken ’s nachts zijn gepleegd in de woningen van de slachtoffers, waar zij zich bij uitstek veilig zouden moeten voelen. Door zo te handelen heeft de verdachte geen enkel respect getoond voor de persoonlijke eigendommen en levenssfeer van anderen en heeft hij kennelijk slechts oog gehad voor zijn eigen gewin.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 september 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Strafmaatverweer
De verdediging heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat in het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd doordat door de verdediging tijdig opgevraagde camerabeelden niet ter beschikking zijn gesteld en (mogelijk opzettelijk) zijn kwijtgeraakt. Mede met het oog op het belang van die camerabeelden voert de verdediging voorts aan dat de verdachte onmenselijk is behandeld, doordat hij te lang in een ophoudcel zonder raam en bed is vastgehouden en toen hij werd verplaatst naar en vastgehouden in de observatiecel door agenten is mishandeld. De raadsman van de verdachte heeft hieraan de conclusie verbonden dat deze feiten en omstandigheden moeten leiden tot strafvermindering, in die zin dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd die gelijk is aan de duur van het voorarrest. De raadsman heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het nader onderzoeken van de gebeurtenissen in de observatiecel voor het geval het hof van oordeel is dat een straf hoger dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat van een onmenselijke behandeling en/of mishandeling van de verdachte niet is gebleken alsmede dat het feit dat de camerabeelden van de observatiecel abusievelijk zijn overgeschreven het voeren van de verdediging (ernstig) heeft bemoeilijkt en dat hiermee rekening is gehouden in de strafeis ondanks dat het verzuim voldoende wordt gecompenseerd doordat een van de bij de bejegening van de verdachte betrokken opsporingsambtenaren bij de rechter-commissaris is gehoord.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, nu kennelijk onvoldoende zorg is besteed aan de uitvoering van de toezegging door de officier van justitie aan de raadsman, dat hij de beelden waarom de raadsman al op dezelfde dag als waarop de door de verdediging bedoelde mishandeling van de verdachte door de politieagenten zou hebben plaatsgevonden had gevraagd, veilig zou laten stellen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat met deze beelden volgens de raadsman disproportioneel geweld van de politie jegens de aangehouden verdachte zou kunnen worden aangetoond en dat door het verloren gaan van deze beelden de toetsing van het politieoptreden voor zover daarvoor bij de toepassing van de artikelen 348-350 van het Wetboek van Strafvordering aanleiding bestaat is belemmerd. Het hof ziet in dit vormverzuim met toepassing van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering aanleiding de straf te verminderen, in die zin dat aan de verdachte in plaats van 10 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf de na te melden onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd, die de duur van de door de verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd niet overschrijdt.
Het hof overweegt voorts dat, mede als gevolg van het onherstelbaar vormverzuim waaraan hiervoor consequenties zijn verbonden, een beoordeling van de gestelde schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) het hof zou nopen tot tijdrovend feitenonderzoek, waardoor de redelijke termijn voor berechting in aanzienlijke mate zou worden overschreden. Op zich is dat geen reden van zodanig onderzoek af te zien. In aanmerking genomen echter dat het door de terugwijzing na cassatie bepaalde kader van ’s hofs beslissingen in de onderhavige zaak slechts zou kunnen leiden tot verdergaande strafvermindering dan de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep heeft bepleit (te weten een straf gelijk aan het voorarrest), ziet het hof geen met de strafrechtspleging te dienen belang geschaad bij het achterwege blijven van die beoordeling, zodat het hof van die beoordeling afziet.
Het hof heeft verder geconstateerd dat de redelijke termijn ten aanzien van de berechting in eerste aanleg en de inzendtermijn van het dossier aan het hof is overschreden met respectievelijk 1 en 2 maand(en). Gelet op de hoogte van de overschrijding en de strafoplegging, die de duur van het voorarrest niet zal overstijgen, zal het hof volstaan met de vaststelling dat de redelijke termijn is overschreden.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. N. Schaar, mr. R.M. Bouritius en mr. A. Dingemanse, in bijzijn van de griffier mr. L.I. Appels.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 oktober 2021.
Mr. N. Schaar is buiten staat dit arrest te ondertekenen.