ECLI:NL:GHDHA:2021:2182

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2021
Publicatiedatum
10 november 2021
Zaaknummer
2200048521
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis in hoger beroep inzake woningoverval met vuurwapen en strafmatiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 februari 2021. De verdachte, geboren in 1998 op Curaçao en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 34 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, voor het medeplegen van een woningoverval met bedreiging van een vuurwapen. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de strafoplegging, en legde een gevangenisstraf van 30 maanden op, waarvan een deel voorwaardelijk. De zaak betreft een gewapende overval waarbij de verdachte samen met een medeverdachte het slachtoffer bedreigde en beroofde van waardevolle goederen. Het hof heeft de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder haar verleden en de impact van een incident met een arrestantenbewaker tijdens haar detentie. Het hof oordeelde dat de omstandigheden van de verdachte, waaronder haar goede gedrag in detentie en haar motivatie voor rehabilitatie, aanleiding gaven tot strafmatiging. De verdachte moet zich houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder toezicht door de reclassering en behandeling voor haar schuldenproblematiek. Het hof benadrukte de noodzaak van begeleiding en ondersteuning voor de verdachte om recidive te voorkomen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000485-21
Parketnummer: 10-206244-20
Datum uitspraak: 22 oktober 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 februari 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te Curaçao op [geboortedatum] 1998,
adres: [adres],
thans gedetineerd in PIV Het Spoor (POI) te Nieuwersluis.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 34 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en onder de bijzondere voorwaarden als vermeld in het aan dit arrest gehechte vonnis waarvan beroep. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:
zij
op of omstreeks 4 augustus 2020
te Rotterdam
in/uit een woning/pand gelegen aan de [adres slachtoffer]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
twee, althans een of meer mobiele telefoon(s) en/of een of meer schoen(en) (merk Balenciaga) en/of een laptop (merk HP) en/of een (camouflage)jas (merk JP) en/of een (schouder)tas (merk Louis Vuitton), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer],
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/tegen het (achter)hoofd van die (op zijn buik liggende) [slachtoffer] te zetten, en/of
- die [slachtoffer] toe te voegen: "Geef je geld" en/of "Als je je omdraait schiet ik je neer", althans woorden van gelijke strekking, en/of
- die [slachtoffer] te dwingen de/het wachtwoord(en) van zijn mobiele telefoon(s) te verwijderen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij
op of omstreeks 4 augustus 2020
te Rotterdam
in/uit een woning/pand gelegen aan de [adres slachtoffer]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om geld en/of (een) goed(eren) van haar gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde,
te weten aan [slachtoffer],
weg te nemen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer],
te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/tegen het achterhoofd van die (op zijn buik liggende) [slachtoffer] heeft gezet, en/of
- die [slachtoffer] heeft toegevoegd: "Geef je geld" en/of 'Als je je omdraait schiet ik je neer', althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of
- die [slachtoffer] heeft gedwongen de/het wachtwoord(en) van zijn mobiele telefoon(s) te verwijderen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
34 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en onder de bijzondere voorwaarden als vermeld in het vonnis waarvan beroep.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof is van oordeel, dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist, zodat het vonnis, waarvan beroep, met overneming van gronden behoort te worden bevestigd, behalve voor wat betreft de opgelegde gevangenisstraf.
Het vonnis moet op dat onderdeel worden vernietigd en in zoverre moet opnieuw worden rechtgedaan.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de verdachte samen met haar mededader het slachtoffer heeft overvallen in zijn woning. Daarbij is het slachtoffer bedreigd door een vuurwapen tegen zijn hoofd te zetten en is hij beroofd van een aantal goederen. Volgens de verdachte heeft zij dit feit gepleegd, omdat het slachtoffer geld van haar had geleend - hetgeen het slachtoffer heeft ontkend - en niet bereid was om het geld aan haar terug te betalen. De verdachte heeft samen met de medeverdachte het plan gemaakt om naar de woning van het slachtoffer te gaan om haar geld op voornoemde manier terug te krijgen. De verdachte heeft er eerst voor gezorgd dat het slachtoffer alleen in zijn woning was. Vervolgens heeft zij in de woning rondgekeken naar waardevolle spullen van het slachtoffer. Daarna heeft zij de medeverdachte per telefoon op de hoogte gehouden van mogelijke getuigen en instructies gegeven over wat hij moest meenemen. Vervolgens heeft zij haar gewapende medeverdachte de woning binnengeloodst. De medeverdachte heeft het slachtoffer bedreigd met het vuurwapen door dit tegen zijn hoofd te houden en daarbij bedreigende woorden te uiten. Tot slot heeft de medeverdachte waardevolle spullen meegenomen en hebben de verdachte en de medeverdachte samen de woning verlaten.
Het behoeft geen betoog dat een dergelijke woningoverval een buitengewoon ernstig strafbaar feit betreft. Verder behoeft het weinig voorstellingsvermogen dat deze gewapende en gewelddadige roofoverval een grote impact op het slachtoffer heeft gehad. Het moet voor hem een uiterst traumatische ervaring zijn geweest, zoals ook met name is gebleken uit zijn slachtofferverklaring ter terechtzitting in eerste aanleg.
Dergelijke feiten, waarbij gebruik wordt gemaakt van een vuurwapen en bedreiging met geweld, dragen bij aan gevoelens van onrust, angst en onveiligheid in de samenleving.
Dit alles heeft de verdachte en de medeverdachte er niet van weerhouden een dergelijk feit te plegen. Zij hebben
zich in het geheel niet bekommerd om de gevolgen van het bedreigende optreden voor het slachtoffer.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
24 september 2021, waaruit blijkt dat aan de verdachte eerder onherroepelijk een strafbeschikking is opgelegd voor het plegen van een diefstal. Dat heeft haar er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Met de rechtbank heeft het hof voorts acht geslagen op het d.d. 26 januari 2021 opgestelde reclasseringsadvies van GGZ Reclassering Inforsa te Hilversum. Dit rapport houdt — onder meer — het volgende in. De verdachte bekent de tenlastelegging, ten tijde van de rapportbespreking, en geeft aan dat ze tot inzicht is gekomen. Zij kent een verleden waarin ze is opgegroeid met streng gelovige
ouders. De verdachte heeft zich hiertegen afgezet en kwam mogelijk hierdoor in aanraking met ‘de verkeerde personen’. Ze ontmoette in 2018 de medeverdachte met wie zij, nu geen relatie meer heeft. De verdachte kent schuldenproblematiek. Deze problematiek lijkt één van de redenen te zijn dat zij is overgegaan tot het plegen van de woningoverval. De verdachte kropt haar problemen op. Vanuit de verschillende referenten verneemt de reclassering dat de verdachte altijd voor iedereen klaarstaat. Als de verdachte echter zelf problemen ondervindt, wil zij deze onder de pet houden en zelf oplossen. De verdachte ziet dit als schaamte en wil mensen niet teleurstellen. Volgens de reclassering lijkt bovenstaande invloed te hebben gehad op het handelen van de verdachte. Een toezicht is geïndiceerd, omdat de verdachte ondersteuning, begeleiding en structuur nodig heeft in onder andere de praktische zaken van het leven. Binnen dit toezicht zal de verdachte worden aangemeld bij de Waag waar de verdachte kan worden geholpen met betrekking tot emotieregulatie en het vervaardigen van andere oplossingsstrategieën. De verdachte is gemotiveerd om haar leven na detentie weer op te pakken. De verdachte is tot bezinning gekomen, zo geeft ze zelf aan. Het risico op recidive wordt door de reclassering ingeschat als laag.
Ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd en met stukken onderbouwd dat de verdachte goed gedrag vertoont in detentie, door middel van training, opleiding en sollicitaties serieus werkt aan haar re-integratie en haar doelen op de verschillende leefgebieden en dat zij zelfs wordt gezien als een onmisbare schakel in het arbeidsproces binnen de penitentiaire inrichting.
Strafvermindering
De raadsman van de verdachte heeft — in het kader van de strafmaat - verzocht om rekening te houden met het feit dat de verdachte tijdens haar inverzekeringstelling op het politiebureau het slachtoffer is geworden van een zedendelict (aanranding/verkrachting) gepleegd door een arrestantenbewaker. Deze man is na de aangifte van de verdachte in bewaring gesteld door de rechter-commissaris. Het gebeuren heeft een enorme impact op de verdachte. Zij wordt in detentie ook behandeld voor het door haar opgelopen trauma.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat de voorlopige hechtenis van de betreffende arrestantenbewaker inmiddels onder voorwaarden is geschorst, maar niet is opgeheven. Uit het contact met de zaaksofficier van justitie is naar voren gekomen dat het openbaar ministerie een voortzetting van de vervolging nog steeds opportuun vindt. Het strafrechtelijk onderzoek tegen deze arrestantenbewaker loopt dus nog, maar zijn zaak is nog niet op een inhoudelijke terechtzitting behandeld.
Zowel de raadsman als de advocaat-generaal zijn van mening dat het incident met de arrestantenbewaarder waarvan door de verdachte aangifte is gedaan en dat tot vervolging aanleiding heeft gegeven, in matigende zin moet worden verdisconteerd in de strafmaat.
De rechtbank is tot een matiging van de straf van de verdachte gekomen via de band van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Voor het openbaar ministerie was dit indertijd reden om appel aan te tekenen tegen het vonnis. Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat het hier
nietgaat om een vormverzuim bij het voorbereidende onderzoek en vraagt het hof zich hierover expliciet uit te laten.
Het hof beseft dat thans nog sprake is van een lopend strafrechtelijk onderzoek en dat er nog geen rechterlijk eindoordeel ligt in de strafzaak tegen de arrestantenbewaker, zodat terughoudendheid op zijn plaats is. De stukken omtrent bedoeld incident maken ook geen deel uit van het dossier in de strafzaak tegen de verdachte. Het hof is echter van oordeel dat het op basis van hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht – mede gelet op de in het kader van de voorlopige hechtenis van de arrestantenbewaarder kennelijk aangenomen ernstige bezwaren - niet onaannemelijk is dat de lichamelijke integriteit van de verdachte tijdens haar inverzekeringstelling fors is geschonden.
Anders dan de rechtbank verbindt het hof hier echter niet de conclusie aan dat er sprake is geweest van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. Naar het oordeel van het hof heeft het optreden van de arrestantenbewaker waarvan aangifte is gedaan onvoldoende verband met het onderzoek naar het in de strafzaak van de verdachte ten laste gelegde feit. De arrestantenbewaker was niet betrokken bij het politieonderzoek naar de woningoverval. Het gaat aldus niet om handelen door een opsporingsambtenaar onder het gezag van de officier van justitie en evenmin is gehandeld met het oog op het nemen van strafvorderlijke beslissingen in de zin van artikel 132a Sv. Het optreden van de arrestantenbewaker kan daarom niet worden aangemerkt als een vormverzuim dat is begaan in het kader van het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv. De gestelde onrechtmatige handeling van de arrestantenbewaker is voorts niet van bepalende invloed geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van de verdachte ter zake van de woningoverval.
Het staat de rechter echter in grote mate vrij om in zijn straftoemetingsoordeel die omstandigheden te betrekken die hij relevant acht. Nu het aannemelijk is dat het tot strafvervolging aanleiding gegeven hebbende incident met de arrestantenbewaker een forse impact heeft gehad op de verdachte waardoor zij te kampen heeft met een trauma en de detentie haar onevenredig zwaar valt, zal het hof daar – evenals de rechtbank maar dan dus via een andere route - in strafmatigende zin rekening mee houden.
Conclusie
Met de rechtbank en de reclassering acht het hof noodzakelijk dat de verdachte wordt begeleid en ondersteund door de reclassering. Om dit mogelijk te maken zal het hof een gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen en daaraan de door de reclassering in voornoemd rapport van 26 januari 2021 genoemde bijzondere voorwaarden verbinden. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Ten tijde van de behandeling in hoger beroep is duidelijk geworden dat de verdachte serieus invulling geeft aan haar resocialisatietraject en alle haar geboden kansen met beide handen aangrijpt. Tegen die achtergrond acht het hof het verantwoord om de duur van de (on)voorwaardelijke gevangenisstraf iets te matigen tot 30 maanden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigthet vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde
straf en strafmotiveringen doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, Marconistraat 2 te Rotterdam (hierna: reclassering), zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering noodzakelijk acht onder ambulante behandeling stellen bij De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering; de veroordeelde houdt zich daarbij aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling; het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
de veroordeelde werkt mee aan het aflossen van haar schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dat inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet schuldsanering Natuurlijke Personen; de veroordeelde geeft de reclassering inzicht in haar financiën en schulden;
de veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen; de reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle; de reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door mr. D.M. Thierry,
mr. T.B. Trotman en mr. F.P. Geelhoed, in bijzijn van de griffier mr. J.J. Mossink.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 oktober 2021.