Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest d.d. 16 november 2021
de stichting STICHTING PRIVACY FIRST,
STAAT DER NEDERLANDEN(Ministerie van Justitie en Veiligheid en Ministerie van Economische Zaken en Klimaat),
Het verloop van het geding
De beoordeling van het hoger beroep
1. De relevante regelgeving
artikel 3 lid 6 AMLD4is het begrip ‘uiteindelijk begunstigden’ gedefinieerd. Daaronder worden ingeval van vennootschappelijke entiteiten ten minste verstaan:
artikel 30 AMLD4is onder meer het volgende bepaald (waarbij geldt dat FIE de afkorting is van Fiscale Inlichtingen Eenheid):
artikel 30onder meer als volgt gewijzigd (materieel gewijzigde passages zijn cursief weergegeven):
personenhebben toegang tot
ten minstede naam, de geboortemaand en het geboortejaar, de nationaliteit en de woonstaat van de uiteindelijk begunstigde, alsmede tot de aard en omvang van het door de uiteindelijk begunstigde gehouden economisch belang.
De lidstaten kunnen ervoor kiezen om de in hun in lid 3 bedoelde nationale registers opgeslagen informatie beschikbaar te stellen op voorwaarde dat de persoon die inzage wenst, zich online registreert en een vergoeding betaalt die niet meer mag bedragen dan de administratieve kosten voor het beschikbaar stellen van informatie (…).
onevenredig risico, een risico op fraude, ontvoering, chantage, afpersing, pesterijen, geweld of intimidatie of indien de uiteindelijk begunstigde minderjarig is, per geval voorzien in een uitzondering op die toegang voor alle of een gedeelte van de informatie over de uiteindelijk begunstigde.
De lidstaten zorgen ervoor dat deze uitzonderingen worden verleend na een gedetailleerde beoordeling van de uitzonderlijke aard van de omstandigheden. Het recht op een bestuurlijke toetsing van het besluit over de uitzondering en op een doeltreffende voorziening in rechte wordt gegarandeerd. (…).
De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 3 van dit artikel bedoelde registers worden gekoppeld via het (…) Europees centraal platform (…).
Hrwluiden als volgt:
artikel 22 Hrwworden drie leden toegevoegd, luidende:
artikel 51b Hrb– dat onder meer op artikel 23 Hrw is gebaseerd – is bepaald dat de gegevens bedoeld in artikel 15a, tweede lid, onderdeel c van de Hrw op verzoek van de belanghebbende kunnen worden afgeschermd, behalve tegen de FIE, banken en enkele vergelijkbare autoriteiten en personen. In lid 2 worden vier limitatieve gronden voor afscherming genoemd, waaronder de gronden dat de uiteindelijke belanghebbende ‘een persoon betreft over wier veiligheid’ de politie op grond van de politiewet waakt (onderdeel a) of minderjarig dan wel handelingsonbekwaam is (onderdeel b). Lid 3 luidt als volgt:
2. De vorderingen van Privacy First en het vonnis van de voorzieningenrechter
Tribunal d’arrondissementreeds op 13 november 2020 vragen op dit punt aan het HvJEU heeft gesteld. Voor zover deze betrekking heeft op de registratieplicht heeft de voorzieningenrechter de meer subsidiaire vordering afgewezen op de grond dat onvoldoende is onderbouwd dat met die verplichting inbreuk wordt gemaakt op de grondrechten of de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
primaire vorderingenbeoogt. Die vorderingen zijn derhalve niet toewijsbaar. Privacy First lijkt daar ook van uit te gaan in punt 4.2 PA-P.
subsidiaire vorderingenheeft miskend dat de Nederlandse rechter blijkens vaste rechtspraak van het HvJEU – met name zijn
Zuckerfabrik-arrest van 21 februari 1991 (zaken C-143/88 en C-92/89) – ruimte heeft om de tenuitvoerlegging van EU-regelgeving op te schorten in afwachting van een oordeel van het HvJEU over de geldigheid van die regelgeving.
Zuckerfabrik’-arrest is beslist dat de nationale rechter de tenuitvoerlegging van een op een gemeenschapsverordening gebaseerde nationale bestuurshandeling tijdelijk, in afwachting van een HvJEU-uitspraak, mag opschorten, zij het onder meer onder de voorwaarden dat er ernstige twijfel bestaat aan de geldigheid van die verordening en dat hij, althans wanneer de vraag in kwestie nog niet aan het HvJEU is voorgelegd, de zaak naar het HvJEU verwijst. In het
Atlanta-arrest van het HvJEU van 9 november 1995 (zaak C-465/93) is hetzelfde beslist voor opschorting van de toepassing van een gemeenschapsverordening zelf en zijn de in ‘
Zuckerfabrik’ genoemde voorwaarden gepreciseerd. Het hof gaat ervan uit dat, onder die voorwaarden, ook nationale wetgeving ter implementatie van een EU-richtlijn door de nationale rechter tijdelijk kan worden opgeschort.
Atlanta). Maatregelen zijn spoedeisend wanneer zij vóór de uitspraak in de hoofdzaak moeten worden getroffen en effect moeten sorteren om te voorkomen dat de partij die erom verzoekt, ernstige en onherstelbare schade lijdt (punt 28 van
Zuckerfabriken punt 40 van
Atlanta). Spoedeisendheid valt daarbij eerst aan te nemen wanneer de door verzoeker gestelde schade kan intreden voordat het HvJEU uitspraak heeft kunnen doen over de geldigheid van de bestreden gemeenschapshandeling (punt 41 van
Atlanta).
eenieder’) kan alleen kennis nemen van de ‘basisgegevens’ naam, geboortemaand, geboortejaar, woonplaats en nationaliteit en van de aard en omvang van het door de UBO gehouden economisch belang (artikel 21 Hrw). In het bijzonder de adresinformatie is dus niet openbaar toegankelijk. Dit vormt een zekere drempel voor schadetoebrengend gedrag, zij het meestal niet voor degenen die fraude, ontvoering, chantage, afpersing, geweld, pesterijen of intimidatie voor ogen hebben; zij zullen het adres vaak wel uit andere bron weten te achterhalen. Specifiek voor die situatie is echter de – op artikel 30 lid 9 AMLD5 terug te voeren – afschermingsgrond van artikel 51b lid 2 Hrb bedoeld: afscherming van ook de ‘basisgegevens’ is mogelijk wanneer de UBO een persoon betreft over wier veiligheid de politie op grond van de Politiewet waakt, zoals een persoon die blootgesteld wordt of dreigt te worden aan de zojuist genoemde criminele of anderszins ontwrichtende activiteiten. Hierbij geldt ingevolge lid 3 van artikel 51b Htb dat zodra de UBO een verzoek tot afscherming doet, zijn openbare gegeven ‘
onverwijld’ worden afgeschermd totdat op dat verzoek onherroepelijk is beslist. Een UBO die vreest slachtoffer te worden van crimineel of ontwrichtend handelen als hiervoor bedoeld, kan dus op een eenvoudige manier voorkomen dat zijn gegevens openbaar worden of blijven, in ieder geval gedurende de tijd die het kost om bezwaar en beroep af te handelen. De kans dat schade uit categorie (i) – en, voor zover het gaat om stelselmatig/ernstig pestgedrag, categorie (ii) – zal optreden in de relevante periode, moet daarom als gering worden ingeschat. Privacy First heeft opgemerkt dat het ondanks afscherming mogelijk is dat de UBO-gegevens op straat komen te liggen als gevolg van een datalek, een hack of een menselijke fout, maar de kans dat dit in de relevante periode specifiek bij het Nederlandse UBO-register gebeurt, is zo klein dat daaraan voorbij kan worden gegaan. Hetzelfde geldt voor het extra risico dat Privacy First ziet (o.m. punt 4.38 SAD) in de koppeling met het EU-UBO-register (zie artikel 30 lid 10 AMLD5), die bovendien voor onbepaalde tijd is uitgesteld (punt 5.10 PA-P).
eerste onderdeel van de subsidiaire vorderingenvan Privacy First dat strekt tot tijdelijke opschorting van de Nederlandse implementatiewetgeving van de AMLD4 en 5 is niet toewijsbaar, zo volgt uit het voorgaande. Het onder 3.6 genoemde verweer van de Staat slaagt. Grief I van Privacy First treft geen doel.
tweede en derde onderdeel van de subsidiaire vorderingen, die inhouden dat prejudiciële vragen worden gesteld, en dat na beantwoording daarvan het primair gevorderde moet worden toegewezen, zijn klaarblijkelijk bedoeld als een vervolg op het eerste onderdeel, in die zin dat uitsluitend wanneer dat eerste onderdeel toewijsbaar is, het tweede en derde onderdeel aan de orde komen; zie bijvoorbeeld de zin ‘
Van uw hof wordt slechts een voorlopige maatregel gevraagd in afwachting van duidelijkheid van het HvJEU’ in punt 1.3 PA-P en het gestelde in punt 6.11 bij g PA-P. Bij toewijzing van alleen het tweede en derde onderdeel – dat wil zeggen: toewijzing van de primaire vordering pas nadat het HvJEU medio 2022 uitspraak zal hebben gedaan – heeft Privacy First ook geen spoedeisend belang in de zin van artikel 254 Rv. Deze onderdelen delen daarom het lot van het eerste onderdeel.
meer subsidiaire vorderingenzijn niet toewijsbaar.