6.8.Als Havensteder
niet slaagtin het bewijs van haar stelling dat [geïntimeerde] de woning (in het verleden) heeft onderverhuurd, is het op grond van artikel 150 Rv aan Havensteder om te bewijzen dat [geïntimeerde] zijn hoofdverblijf (in het verleden) niet onafgebroken in de woning heeft (gehad). In dat geval geldt het volgende.
6.8.1.Havensteder stelt dat [geïntimeerde] in elk geval in de periode september 2018-september 2019 zijn hoofdverblijf niet in de woning heeft (gehad). Zij baseert deze stelling allereerst op de twee rapporten van Veerkracht. In de rapporten verklaren drie buren van [geïntimeerde] dat zij vermoeden dat [geïntimeerde] niet in de woning woont en dat zij zien dat [geïntimeerde] post haalt en dan weer vertrekt. Havensteder verwijst voorts naar de door haar overgelegde e-mails, waarin haar woonconsulente verklaart dat de buren in 2020 telefonisch hebben bevestigd, kort gezegd, dat zij nog steeds het idee hebben dat [geïntimeerde] niet in de woning woont (zie r.o. 3.13. en 3.15.). Ook blijkt uit de rapporten van Veerkracht dat [geïntimeerde] op de momenten dat Veerkracht een huisbezoek wilde afleggen, niet in de woning aanwezig was. Dit betreft vijf pogingen, allemaal in de avond (op verschillende tijdstippen tussen 18.30 en 20.15 uur). Havensteder stelt dat zij ook regelmatig overdag vergeefs bij [geïntimeerde] heeft aangebeld. Onder verwijzing naar de verklaring van de controleur van de Gemeente van 14 november 2018 (zie r.o. 3.7.), stelt Havensteder voorts dat ook de Gemeente Havensteder nooit thuis heeft aangetroffen, behalve toen de controleur het bezoek vooraf aankondigde. Verder verwijst Havensteder naar een bankafschrift van [geïntimeerde], waaruit blijkt dat [geïntimeerde] op 30 september 2019 een bedrag van € 755,42 aan te veel betaalde energiekosten terug heeft ontvangen voor de periode september 2018 tot en met augustus 2019 en dat [geïntimeerde] maandelijks een voorschot betaalde van € 86,00. Op basis van deze bedragen concludeert Havensteder dat het niet anders kan zijn, dan dat [geïntimeerde] niet of nauwelijks gas en elektra heeft gebruikt. Dit maakt het volgens haar onwaarschijnlijk dat [geïntimeerde] zijn hoofdverblijf in de woning had. Zij stelt in dit kader ook dat [geïntimeerde] in het verleden een hoger energieverbruik had. Daarnaast stelt Havensteder dat het op de weg van [geïntimeerde] had gelegen een overzicht van zijn energieverbruik over te leggen. Door dat niet te doen heeft [geïntimeerde] volgens Havensteder de waarheids- en/of substantieringsplicht geschonden.
6.8.2.Dat Havensteder door het niet overleggen van een overzicht van zijn energieverbruik zijn waarheids- en/of substantieringsplicht heeft geschonden, volgt het hof niet, reeds omdat [geïntimeerde] erkent dat zijn energieverbruik laag is. Het hof is met [geïntimeerde] van oordeel dat het enkele feit dat [geïntimeerde] een laag energieverbruik heeft, onvoldoende is om te kunnen concluderen dat [geïntimeerde] niet zijn hoofdverblijf in de woning heeft (gehad). Het lage energieverbruik dient in samenhang met de overige feiten en omstandigheden beoordeeld te worden.
6.8.3.In dit kader is van belang dat [geïntimeerde] stelt dat hij, omdat hij van een uitkering rond moet komen, zuinig leeft en geen wasmachine en andere elektrische apparaten gebruikt. Daarmee heeft hij een - niet onderbouwde - verklaring voor het lage energieverbruik gegeven. Hij heeft voorts bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat hij bedragen overmaakt aan Nuon (gas en elektra) en Evides (water), en daarnaast facturen en een overzicht van Evides. Daaruit blijkt dat hij deze voorzieningen in de woning gebruikt. Het betoog van Havensteder dat zelfs sprake is van een relatief hoog waterverbruik en dat dit zich niet verhoudt tot het lage energieverbruik van [geïntimeerde], terwijl het gelet op het lage energieverbruik om onverwarmd water moet gaan, volgt het hof niet, nu Havensteder stelt dat in de woning sprake is geweest van een lekkage. Dit zou het relatief hoge verbruik van onverwarmd water kunnen verklaren.
6.8.4.[geïntimeerde] voert verder aan dat de verklaringen van de buren onvoldoende zijn om te concluderen dat hij zijn hoofdverblijf niet in de woning heeft. Hij wijst er terecht op dat buren onder meer verklaren dat er een Afrikaanse man in de woning woont en stelt dat hij die man is. Havensteder erkent dit ook. Deze buren verklaren echter eveneens dat zij het idee hebben dat [geïntimeerde] niet in de woning woont. In reactie hierop voert [geïntimeerde] aan dat het enkele feit dat drie buren hem niet vaak zien onvoldoende is om vast te stellen dat hij niet in de woning woont. Ook in dit verband wijst [geïntimeerde] op de verschillen in de handtekeningen onder de verklaringen van de buren. Zoals reeds overwogen doen deze verschillen afbreuk aan de overtuigingskracht van die verklaringen (zie r.o. 6.6.). Verder wijst [geïntimeerde] op de door hem overgelegde verklaring van de buren van nummer 36 inhoudende dat zij “onze buurman Erik [geïntimeerde]” kennen en hem regelmatig zien. Nu deze verklaring niet vermeldt waar en wanneer zij [geïntimeerde] hebben gezien, komt ook aan deze verklaring beperkte betekenis toe.
6.8.5.Ten aanzien van de vergeefse huisbezoeken
van Havenstedergeldt dat Havensteder, tegenover de betwisting daarvan door [geïntimeerde], niet heeft onderbouwd dat zij ook overdag bij de woning heeft aangebeld. Daarom kan er niet vanuit gegaan worden dat Havensteder ook overdag (vergeefse) huisbezoeken bij [geïntimeerde] heeft afgelegd. Het hof gaat er daarom (vooralsnog) van uit dat de vijf vergeefse bezoeken van Veerkracht allemaal tussen 18.30 en 20.15 hebben plaatsgevonden. Bij de in het eerste rapport genoemde twee bezoeken van Veerkracht staat vermeld dat de brievenbus van de woning leeg was. Volgens [geïntimeerde] wijst dit er op dat de woning werd bewoond. Dit overtuigt niet, aangezien er ook verklaringen van buren zijn dat zij zien dat [geïntimeerde] post ophaalt en dan weer vertrekt. Ten aanzien van de huisbezoeken
van de Gemeentevoert [geïntimeerde] terecht aan dat er in het door Havensteder overgelegde formulier (r.o. 3.7.) tegenstrijdige verklaringen staan. Onder het kopje “opmerking” staat weliswaar dat de woning vele malen is bezocht zonder iemand thuis aan te treffen en dat er van tevoren een afspraak was gemaakt voor het huisbezoek van 14 november 2018, maar onder het kopje “Volledig overzicht” staat dat de eerste huisbezoeken niet zijn “gelopen” en dat het op 14 november 2019 afgelegde huisbezoek niet van tevoren aangekondigd was. Bovendien heeft de controleur blijkens de opmerkingen geconstateerd dat [geïntimeerde] woonachtig was in de woning. Mede in aanmerking genomen de tegenstrijdigheden die het formulier bevat ten aanzien van de huisbezoeken, komt aan deze constatering naar het oordeel van het hof meer gewicht toe dan aan de vermelding dat [geïntimeerde] bij eerdere huisbezoeken niet thuis was.
6.8.6.[geïntimeerde] heeft ter onderbouwing van zijn verweer voorts gewezen op de volgende stukken:
- een beslissing op het door [geïntimeerde] tegen de stopzetting van zijn bijstandsuitkering gemaakte bezwaar, waarbij het college van B&W van de Gemeente de “rapportage toekenning” citeert, waarin wordt vermeld dat [geïntimeerde] “vanaf het begin” in de woning heeft gewoond;
- een afsprakenkaart van Enver Jeugd en Opvoedhulp, waaruit blijkt dat [geïntimeerde] op 2 en 5 december 2019 in de woning afspraken had met Enver;
- de eerdergenoemde bankafschriften waaruit niet alleen blijkt dat [geïntimeerde] ten behoeve van de woning maandelijks betalingen doet aan Nuon en Evides, maar ook dat hij betalingen doet aan Telfort (internet), en dat hij in de buurt van de woning bij winkels (onder andere supermarkten) pinbetalingen doet;
- twee verklaringen van [buurman 2], waarin deze onder meer verklaart dat hij woont op het adres [adres 6], dat hij al meerdere jaren met [geïntimeerde] omgaat, dat [geïntimeerde] en hij ongeveer drie keer in de week bij [geïntimeerde] thuis op nummer 35 afspreken, en dat hij [geïntimeerde] soms ook met boodschappen ziet lopen en “naar boven” ziet gaan;
- twee verklaringen van [betrokkene], waarin deze onder meer verklaart dat hij sinds 2013/2014 bij [geïntimeerde] in de woning komt en dat hij [geïntimeerde] soms heeft opgehaald en weggebracht naar/van kerkdiensten;
- een afsprakenkaart van de fysiotherapeut van [geïntimeerde], die is gevestigd in de buurt van het gehuurde;
- een afsprakenplan met de Gemeente inzake het werktraject van [geïntimeerde], en brieven van de Gemeente en van een deurwaarder waarin het adres van de woning wordt vermeld;
- een brief van de in de nabijheid van de woning gevestigde huisarts van [geïntimeerde], gericht aan het adres van de woning;
- een overzicht van de OV-chipkaart van [geïntimeerde], waaruit blijkt dat hij in de buurt van de woning in- en uitcheckt;
- diverse facturen en een overzicht van waterbedrijf Evides, waaruit blijkt dat [geïntimeerde] in de woning water gebruikt.
Deze stukken onderbouwen de stelling van [geïntimeerde] dat hij in de woning het centrum van zijn activiteiten heeft. Aan de suggestie van Havensteder dat geen betekenis toekomt aan het feit dat [geïntimeerde] in de buurt van de woning pint, afspraken maakt met dienstverleners en in- en uitcheckt met zijn OV-chipkaart, omdat hij mogelijk in de buurt van het gehuurde bij zijn vriendin woont, gaat het hof als ongemotiveerd voorbij. Dat [geïntimeerde] een vriendin heeft bij wie hij woont, heeft Havensteder immers niet onderbouwd en wordt door [geïntimeerde] betwist.
6.8.7.Alles tegen elkaar afwegend is het hof van oordeel dat bij deze stand van de procedure niet kan worden uitgegaan van de juistheid van de stelling van Havensteder dat [geïntimeerde] (in het verleden) niet zijn hoofdverblijf heeft (gehad) in de woning. Het hof zal Havensteder evenwel, gelet op haar bewijsaanbod, toelaten tot het bewijs van haar stelling.