ECLI:NL:GHDHA:2021:2111
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake zelfstandigenaftrek en startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de Rechtbank het bezwaar van belanghebbende tegen een aanslag in de inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen ongegrond heeft verklaard. De belanghebbende ontving in 2016 een arbeidsongeschiktheidsuitkering en had een onderneming ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. De Inspecteur legde een aanslag op naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 80.650, waarbij ook belastingrente en een verzuimboete in rekening werden gebracht. Belanghebbende stelde dat hij recht had op zelfstandigenaftrek en startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid, maar de Inspecteur betwistte dit. De Rechtbank oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat hij voldeed aan het urencriterium voor de zelfstandigenaftrek en dat hij geen recht had op de startersaftrek omdat hij geen positieve winst had behaald. In hoger beroep bevestigde het Gerechtshof deze uitspraak, waarbij het Hof oordeelde dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor de bestede uren aan zijn onderneming en dat hij niet voldeed aan de voorwaarden voor de aftrekken. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de Rechtbank.