[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum],
[adres]
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder
1. en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 160 uren subsidiair 80 dagen hechtenis, alsmede tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
primairhij op of omstreeks 9 maart 2018 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, ([straat 1]), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
hij, verdachte aldaar,
- heeft gereden terwijl hij een (grote) hoeveelheid alcohol (325 ugl) had genuttigd en/of (vervolgens)
- onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse, immers heeft hij het (knipperende) waarschuwingslicht voor (kruisende)
(snor-)fietsers niet, althans onvoldoende waargenomen en/of (vervolgens)
- bij het afslaan naar links, teneinde de [straat 2] in te rijden, niet is gestopt maar in een vloeiende beweging is doorgereden en/of (vervolgens)
- bij het afslaan naar links geen voorrang heeft verleend aan een hem op dezelfde weg tegemoetkomende bestuurder van een snorfiets tengevolge waarvan hij met zijn motorrijtuig in botsing is gekomen met die snorfietser, waardoor een ander te weten die snorfietser (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een kuitbeenfractuur en/of gescheurde kruisbanden en/of een gescheurde meniscus en/of polsletsel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet;
Subsidiair
hij op of omstreeks 9 maart 2018 te 's-Gravenhage als
bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, [straat 1] , als volgt heeft gehandeld:
hij, verdachte aldaar,
- heeft gereden terwijl hij een (grote) hoeveelheid alcohol (325 ugl) had genuttigd en/of (vervolgens)
- onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse, immers heeft hij het
(knipperende) waarschuwingslicht voor (kruisende)
(snor-)fietsers niet, althans onvoldoende waargenomen en/of (vervolgens)
- bij het afslaan naar links, teneinde [straat 2] in te rijden, niet is gestopt maar in een vloeiende beweging is doorgereden en/of (vervolgens)
- bij het afslaan naar links geen voorrang heeft verleend aan een hem op dezelfde weg tegemoetkomende bestuurder van een snorfiets tengevolge waarvan hij met zijn motorrijtuig in botsing is gekomen met die snorfietser, waardoor een ander te weten die snorfietser (genaamd [slachtoffer]) letsel heeft bekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij op of omstreeks 9 maart 2018 te 's-Gravenhage, als bestuurder van een motorrijtuig, (auto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 325 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks9 maart 2018 te 's-Gravenhage,
in elk geval in Nederland,als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(auto), daarmede rijdende over
de weg, ([straat 1]
), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door
roekeloos, in elk geval zeer, althansaanmerkelijk
,onvoorzichtig en
/ofonoplettend, als volgt te handelen:
- heeft gereden terwijl hij een
(grote)hoeveelheid alcohol (325
µgl) had genuttigd en
/of (vervolgens
)
- onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en
/ofde verkeerssituatie ter plaatse, immers heeft hij het
(knipperende
)waarschuwingslicht voor
(kruisende
)
(snor-)fietsers niet
, althans onvoldoendewaargenomen en
/of (vervolgens
)
- bij het afslaan naar links, teneinde [straat 2] in te rijden, niet is gestopt maar in een vloeiende beweging is doorgereden en
/of (vervolgens
)
- bij het afslaan naar links geen voorrang heeft verleend aan een hem op dezelfde weg tegemoetkomende bestuurder van een snorfiets tengevolge waarvan hij met zijn motorrijtuig in botsing is gekomen met die snorfietser, waardoor
een ander te wetendie snorfietser,
(genaamd [slachtoffer]
), zwaar lichamelijk letsel, te weten een kuitbeenfractuur en
/ofgescheurde kruisbanden en
/ofeen gescheurde meniscus en
/ofpolsletsel,
of zodanig lichamelijk letselwerd toegebracht
, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8,
eerste oftweede lid van de Wegenverkeerswet 1994
, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet;
2.
hij op
of omstreeks9 maart 2018 te 's-Gravenhage, als bestuurder van een motorrijtuig,
(auto),dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 325 microgram
, in elk geval hoger dan 220 microgram,alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat verdachte bij het afslaan naar links geen voorrang heeft verleend aan een hem over de weg van waaraf hij wilde afslaan op een zogeheten fietsstrook tegemoetkomende snorfietser. Verdachte heeft daarbij minst genomen aan het overige verkeer niet de aandacht besteed die van hem als bestuurder van een personenauto mocht worden verwacht. Aandacht, op het belang waarvan hij ook nog eens werd geattendeerd door een waarschuwingslicht dat hij zegt niet te hebben gezien, maar terzake waarvan uit onderzoek geen aanwijzing is gebleken voor gebrekkig functioneren. Daarbij komt dat de verdachte aan zijn alertheid afbreuk heeft gedaan door aan het besturen van de auto voorafgaand gebruik van alcoholhoudende drank, leidend tot een ademalcoholgehalte dat bij het na het ongeval op hem toegepaste onderzoek nog steeds de wettelijke limiet bleek te overtreffen. Het hof is van oordeel dat van een automobilist ter plaatse waar het ongeval zich voordeed mag worden geëist dat hij een snorfiets met een iets hogere snelheid zonder dat deze verlichting voert opmerkt. Daargelaten of [slachtoffer] met een hogere dan de toegestane snelheid reed (uit de bewijsmiddelen blijkt dat dit niet een veel hogere snelheid zou kunnen zijn geweest) en of zij inderdaad geen verlichting voerde, kan het beroep van de verdachte op dergelijke omstandigheden niet tot vrijspraak leiden in het geval hij zichzelf door alcoholgebruik in de positie heeft gebracht waarin hij een dergelijke verkeersdeelnemer minder snel opmerkt.
Gelet op deze overwegingen acht het hof sprake van aanmerkelijke schuld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval met een (snor)bromfiets, door geen voorrang te verlenen waar dat wel had gemoeten en een waarschuwingslicht te negeren, waarbij hij zodanig onder invloed van alcohol verkeerde dat hij de wettelijke limiet had overschreden. Dit ongeval had en heeft ook thans nog, te weten bijna 3 jaren later, ernstige gevolgen. Het slachtoffer in deze zaak heeft ten gevolge van dit ongeval zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Zij is in de eerste weken na het ongeval voor wat betreft haar zelfredzaamheid volledig afhankelijk geweest van anderen. Daarnaast is zij meerdere keren geopereerd en heeft zij een langdurig revalidatietraject moeten ondergaan. Uit aanvullende informatie van ClaimZorg letselschade van 20 oktober 2020 volgt dat het slachtoffer tot dan toe volledig arbeidsongeschikt was en niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering. Om verder te herstellen zal zij binnenkort weer een knie- en polsoperatie moeten ondergaan. Bovendien zijn door dit verkeersongeval haar sociale leven en haar carrièrevooruitzichten ingrijpend veranderd.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep de indruk opgedaan dat de verdachte zich onevenredig getroffen voelt door de gevolgen van het ongeval, nu de verzekeraar op hem verhaal zoekt voor de aan het slachtoffer toegekende schade-uitkering. De verdachte leek vooral begaan te zijn met zijn eigen penibele financiële situatie en in te geringe mate met de hevige gevolgen van het ongeval voor het slachtoffer. Desgevraagd heeft de verdachte tegenover het hof uiteindelijk wel onder woorden gebracht dat hij het erg vindt wat het slachtoffer is overkomen en dat hij om die reden spijt heeft van zijn handelen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 18 december 2020, waaruit blijkt dat de verdachte reeds meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof houdt rekening met hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep door de verdachte naar voren is gebracht omtrent zijn persoonlijke omstandigheden, in het bijzonder ten aanzien van de noodzaak van behoud van zijn rijbewijs teneinde inkomen te kunnen genereren en zijn schulden te betalen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 160 uren subsidiair 80 dagen hechtenis, alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, een passende en geboden reactie vormen.
Het hof zal evenwel rekening houden met het feit dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, nu het dossier niet binnen 8 maanden na het instellen van het hoger beroep bij het hof is binnengekomen. Gelet hierop, alsook op de wending in de houding van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, ziet het hof aanleiding om de straf van de verdachte enigszins te matigen. Het hof zal het onvoorwaardelijk deel van de ontzegging van de rijbevoegdheid eveneens in voorwaardelijke vorm opleggen, zodat de na te melden straffen resteren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.