ECLI:NL:GHDHA:2021:208

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 januari 2021
Publicatiedatum
11 februari 2021
Zaaknummer
2200170619
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met snorfietser en alcoholgebruik door bestuurder

Op 21 januari 2021 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een verkeersongeval dat plaatsvond op 9 maart 2018 te 's-Gravenhage, waarbij de verdachte als bestuurder van een auto betrokken was. De verdachte had een ademalcoholgehalte van 325 microgram per liter uitgeademde lucht, wat boven de wettelijke limiet ligt. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte roekeloos heeft gehandeld door geen voorrang te verlenen aan een snorfietser, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor het slachtoffer. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtredingen van artikel 6 en artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft ook rekening gehouden met de gevolgen van het ongeval voor het slachtoffer, die langdurig afhankelijk was van anderen en meerdere operaties heeft ondergaan. De verdachte heeft eerder strafbare feiten gepleegd, wat meegewogen is in de strafmaat.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001706-19
Parketnummer: 09-174387-18
Datum uitspraak: 21 januari 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 25 april 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [datum],
[adres]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder
1. en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 160 uren subsidiair 80 dagen hechtenis, alsmede tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
primairhij op of omstreeks 9 maart 2018 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, ([straat 1]), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
hij, verdachte aldaar,
- heeft gereden terwijl hij een (grote) hoeveelheid alcohol (325 ugl) had genuttigd en/of (vervolgens)
- onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse, immers heeft hij het (knipperende) waarschuwingslicht voor (kruisende)
(snor-)fietsers niet, althans onvoldoende waargenomen en/of (vervolgens)
- bij het afslaan naar links, teneinde de [straat 2] in te rijden, niet is gestopt maar in een vloeiende beweging is doorgereden en/of (vervolgens)
- bij het afslaan naar links geen voorrang heeft verleend aan een hem op dezelfde weg tegemoetkomende bestuurder van een snorfiets tengevolge waarvan hij met zijn motorrijtuig in botsing is gekomen met die snorfietser, waardoor een ander te weten die snorfietser (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een kuitbeenfractuur en/of gescheurde kruisbanden en/of een gescheurde meniscus en/of polsletsel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet;
Subsidiair
hij op of omstreeks 9 maart 2018 te 's-Gravenhage als
bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, [straat 1] , als volgt heeft gehandeld:
hij, verdachte aldaar,
- heeft gereden terwijl hij een (grote) hoeveelheid alcohol (325 ugl) had genuttigd en/of (vervolgens)
- onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse, immers heeft hij het
(knipperende) waarschuwingslicht voor (kruisende)
(snor-)fietsers niet, althans onvoldoende waargenomen en/of (vervolgens)
- bij het afslaan naar links, teneinde [straat 2] in te rijden, niet is gestopt maar in een vloeiende beweging is doorgereden en/of (vervolgens)
- bij het afslaan naar links geen voorrang heeft verleend aan een hem op dezelfde weg tegemoetkomende bestuurder van een snorfiets tengevolge waarvan hij met zijn motorrijtuig in botsing is gekomen met die snorfietser, waardoor een ander te weten die snorfietser (genaamd [slachtoffer]) letsel heeft bekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij op of omstreeks 9 maart 2018 te 's-Gravenhage, als bestuurder van een motorrijtuig, (auto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 325 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks9 maart 2018 te 's-Gravenhage,
in elk geval in Nederland,als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(auto), daarmede rijdende over
de weg, ([straat 1]
), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door
roekeloos, in elk geval zeer, althansaanmerkelijk
,onvoorzichtig en
/ofonoplettend, als volgt te handelen:
hij, verdachte aldaar,
- heeft gereden terwijl hij een
(grote)hoeveelheid alcohol (325
µgl) had genuttigd en
/of (vervolgens
)
- onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en
/ofde verkeerssituatie ter plaatse, immers heeft hij het
(knipperende
)waarschuwingslicht voor
(kruisende
)
(snor-)fietsers niet
, althans onvoldoendewaargenomen en
/of (vervolgens
)
- bij het afslaan naar links, teneinde [straat 2] in te rijden, niet is gestopt maar in een vloeiende beweging is doorgereden en
/of (vervolgens
)
- bij het afslaan naar links geen voorrang heeft verleend aan een hem op dezelfde weg tegemoetkomende bestuurder van een snorfiets tengevolge waarvan hij met zijn motorrijtuig in botsing is gekomen met die snorfietser, waardoor
een ander te wetendie snorfietser,
(genaamd [slachtoffer]
), zwaar lichamelijk letsel, te weten een kuitbeenfractuur en
/ofgescheurde kruisbanden en
/ofeen gescheurde meniscus en
/ofpolsletsel,
of zodanig lichamelijk letselwerd toegebracht
, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8,
eerste oftweede lid van de Wegenverkeerswet 1994
, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet;
2.
hij op
of omstreeks9 maart 2018 te 's-Gravenhage, als bestuurder van een motorrijtuig,
(auto),dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 325 microgram
, in elk geval hoger dan 220 microgram,alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bewijsoverweging
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat verdachte bij het afslaan naar links geen voorrang heeft verleend aan een hem over de weg van waaraf hij wilde afslaan op een zogeheten fietsstrook tegemoetkomende snorfietser. Verdachte heeft daarbij minst genomen aan het overige verkeer niet de aandacht besteed die van hem als bestuurder van een personenauto mocht worden verwacht. Aandacht, op het belang waarvan hij ook nog eens werd geattendeerd door een waarschuwingslicht dat hij zegt niet te hebben gezien, maar terzake waarvan uit onderzoek geen aanwijzing is gebleken voor gebrekkig functioneren. Daarbij komt dat de verdachte aan zijn alertheid afbreuk heeft gedaan door aan het besturen van de auto voorafgaand gebruik van alcoholhoudende drank, leidend tot een ademalcoholgehalte dat bij het na het ongeval op hem toegepaste onderzoek nog steeds de wettelijke limiet bleek te overtreffen. Het hof is van oordeel dat van een automobilist ter plaatse waar het ongeval zich voordeed mag worden geëist dat hij een snorfiets met een iets hogere snelheid zonder dat deze verlichting voert opmerkt. Daargelaten of [slachtoffer] met een hogere dan de toegestane snelheid reed (uit de bewijsmiddelen blijkt dat dit niet een veel hogere snelheid zou kunnen zijn geweest) en of zij inderdaad geen verlichting voerde, kan het beroep van de verdachte op dergelijke omstandigheden niet tot vrijspraak leiden in het geval hij zichzelf door alcoholgebruik in de positie heeft gebracht waarin hij een dergelijke verkeersdeelnemer minder snel opmerkt.
Gelet op deze overwegingen acht het hof sprake van aanmerkelijke schuld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval met een (snor)bromfiets, door geen voorrang te verlenen waar dat wel had gemoeten en een waarschuwingslicht te negeren, waarbij hij zodanig onder invloed van alcohol verkeerde dat hij de wettelijke limiet had overschreden. Dit ongeval had en heeft ook thans nog, te weten bijna 3 jaren later, ernstige gevolgen. Het slachtoffer in deze zaak heeft ten gevolge van dit ongeval zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Zij is in de eerste weken na het ongeval voor wat betreft haar zelfredzaamheid volledig afhankelijk geweest van anderen. Daarnaast is zij meerdere keren geopereerd en heeft zij een langdurig revalidatietraject moeten ondergaan. Uit aanvullende informatie van ClaimZorg letselschade van 20 oktober 2020 volgt dat het slachtoffer tot dan toe volledig arbeidsongeschikt was en niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering. Om verder te herstellen zal zij binnenkort weer een knie- en polsoperatie moeten ondergaan. Bovendien zijn door dit verkeersongeval haar sociale leven en haar carrièrevooruitzichten ingrijpend veranderd.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep de indruk opgedaan dat de verdachte zich onevenredig getroffen voelt door de gevolgen van het ongeval, nu de verzekeraar op hem verhaal zoekt voor de aan het slachtoffer toegekende schade-uitkering. De verdachte leek vooral begaan te zijn met zijn eigen penibele financiële situatie en in te geringe mate met de hevige gevolgen van het ongeval voor het slachtoffer. Desgevraagd heeft de verdachte tegenover het hof uiteindelijk wel onder woorden gebracht dat hij het erg vindt wat het slachtoffer is overkomen en dat hij om die reden spijt heeft van zijn handelen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 18 december 2020, waaruit blijkt dat de verdachte reeds meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof houdt rekening met hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep door de verdachte naar voren is gebracht omtrent zijn persoonlijke omstandigheden, in het bijzonder ten aanzien van de noodzaak van behoud van zijn rijbewijs teneinde inkomen te kunnen genereren en zijn schulden te betalen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 160 uren subsidiair 80 dagen hechtenis, alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, een passende en geboden reactie vormen.
Het hof zal evenwel rekening houden met het feit dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, nu het dossier niet binnen 8 maanden na het instellen van het hoger beroep bij het hof is binnengekomen. Gelet hierop, alsook op de wending in de houding van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, ziet het hof aanleiding om de straf van de verdachte enigszins te matigen. Het hof zal het onvoorwaardelijk deel van de ontzegging van de rijbevoegdheid eveneens in voorwaardelijke vorm opleggen, zodat de na te melden straffen resteren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius,
mr. R.F. de Knoop en mr. M.C. Bruining, in bijzijn van de griffier mr. F.A. Janse.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 januari 2021.