ECLI:NL:GHDHA:2021:207

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 januari 2021
Publicatiedatum
11 februari 2021
Zaaknummer
2200543219
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 15 november 2019. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden voor medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. De verdachte was ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep gedetineerd.

De tenlastelegging omvatte verschillende periodes en locaties waar de verdachte betrokken zou zijn geweest bij het verstrekken van gelegenheid en middelen voor de teelt van hennepplanten. Het hof heeft vastgesteld dat er geen bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de criminele activiteiten die in de gehuurde panden plaatsvonden. De verdachte had de huurovereenkomsten gesloten op verzoek van een onbekende zakenpartner, en het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet of medeplichtigheid aan de tenlastegelegde feiten.

Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten, omdat het hof van oordeel was dat de verdachte niet bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat de misdrijven gepleegd zouden worden. De vorderingen van de benadeelde partijen werden afgewezen, omdat de verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding, en de kosten van de verdediging werden op nihil begroot.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005432-19
Parketnummer: 09-818149-18
Datum uitspraak: 21 januari 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 15 november 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [geboortedatum],
[adres],
ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde gedetineerd in [Penitentiaire Inrichting].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 primair, 3, 4 primair, 5, 6 primair en 7 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts zijn beslissingen genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen, zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
primaireen of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 10 december 2016 tot en met 10 maart 2017 te Gouda met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan de [straat 1]) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 10 december 2016 tot en met 10 maart 2017 te Gouda, in elk geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten en/of het aanwezig hebben van een materiaal bevattende hennep ter beschikking te stellen en/of een huurovereenkomst voor voornoemd pand aan te gaan;
subsidiairhij in of omstreeks de periode van 10 december 2016 tot en met 10 maart 2017 te Gouda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen een ruimte voorhanden heeft gehad, te weten een pand gelegen aan de [straat 1] te Gouda waarvan hij en zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat deze bestemd was tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
2.
primaireen of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 01 november 2016 tot en met 10 mei 2017 te Hekendorp, gemeente Oudewater, met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan de [straat 2]) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 01 november 2016 tot en met 10 mei 2017 te Hekendorp, gemeente Oudewater,, in elk geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen en/of een huurovereenkomst voor voornoemd pand aan te gaan;
subsidiairhij in of omstreeks de periode van 1 november 2016 tot en met 10 mei 2017 te Hekendorp, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen een ruimte voorhanden heeft gehad, te weten een pand gelegen aan de [straat 2] te Hekendorp waarvan hij en zijn/haar mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat deze bestemd was tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
3.
een of meer onbekend gebleven personen op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 01 november 2016 tot en met 10 mei 2017 te Hekendorp, gemeente Oudewater, in/uit een pand (gelegen aan de [straat 2]) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die onbekend gebleven personen en/of aan verdachte, bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door voornoemd pand ter beschikking te stellen;
4.
primaireen of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 02 november 2016 tot en met 28 februari 2017 te Oude Meer, gemeente Haarlemmermeer, met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan de [straat 3]) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 02 november 2016 tot en met 28 februari 2017 te Oude Meer, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen en/of een huurovereenkomst voor voornoemd pand aan te gaan;
subsidiairhij in of omstreeks de periode van 2 november 2016 tot en met 28 februari 2017 te Oude Meer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen een ruimte voorhanden heeft gehad, te weten een pand gelegen aan de [straat 3] te Oude Meer waarvan hij en zijn/haar mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat deze bestemd was tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
5.
een of meer onbekend gebleven personen op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 02 november 2016 tot en met 28 februari 2017 te Oude Meer, gemeente Haarlemmermeer, in/uit een pand (gelegen aan de [straat 3]) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die onbekend gebleven personen en/of aan verdachte, bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door voornoemd pand ter beschikking te stellen;
6.
primaireen of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 25 februari 2017 tot en met 23 maart 2017 te Doorn, gemeente Utrechtse Heuvelrug, met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan de [straat 4]) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 25 februari 2017 tot en met 23 maart 2017 te Doorn, gemeente Utrechtse Heuvelrug, in elk geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen en/of een huurovereenkomst voor voornoemd pand aan te gaan;
subsidiairhij in of omstreeks de periode van 25 februari 2017 tot en met 23 maart 2017 te Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen een ruimte voorhanden heeft gehad, te weten een pand gelegen aan de [straat 4] te Doorn waarvan hij en zijn/haar mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat deze bestemd was tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
7.
een of meer onbekend gebleven personen op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 25 februari 2017 tot en met 23 maart 2017 te Doorn, gemeente Utrechtse Heuvelrug, in/uit een pand (gelegen aan de [straat 4]) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 3] en/of [stichting], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die onbekend gebleven personen en/of aan verdachte, bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door voornoemd pand ter beschikking te stellen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 primair, 3,
4 primair, 5, 6 primair en 7 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte gedurende verschillende periodes telkens als huurder een huurovereenkomst is aangegaan ter zake van een pand, waarvan later is gebleken dat daarin na het aangaan van de huurovereenkomst een hennepkwekerij of -drogerij was gevestigd. Het hof stelt vast dat uit geen enkel bewijsmiddel blijkt dat de verdachte bij het aangaan van een of meer van deze huurovereenkomsten wist, laat staan de bedoeling had dat het desbetreffende pand was bestemd voor het onderbrengen van een hennepkwekerij of –drogerij zoals bedoeld in het tenlastegelegde.
Voorts stelt het hof vast dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte deze huurovereenkomsten stelselmatig is aangegaan onder valse voorwendselen ten aanzien van het beoogde gebruik van het gehuurde, met gebruikmaking van valse identiteitsgegevens en met overlegging van vervalste of valse documenten. De verdachte heeft verklaard dat hij deze huurovereenkomsten telkens als huurder heeft gesloten op verzoek van “zijn zakenpartner” die hij desnaderondervraagd niet anders heeft aangeduid dan [bijnaam], van wie hem verder geen andere identiteitsgegevens bekend waren dan een tijdens een verhoor in deze zaak aan de politie genoemd telefoonnummer, welk telefoonnummer hij ter terechtzitting in hoger beroep desgevraagd overigens niet heeft kunnen of willen reproduceren.
Aangenomen dat de verdachte hiermee de waarheid spreekt over zijn zakenpartner, stelt het hof voorop dat het allereerst hoogst onaannemelijk is dat hij een voor hem kennelijk niet bereikbaar persoon als zakenpartner beschouwt. Vervolgens neemt het hof in overweging de verklaring van de verdachte dat zijn zakenpartner met de aldus gehuurde panden, zoals deze tegen de verdachte zou hebben gezegd, de bedoeling had om daarin illegaal in Nederland verblijvende en ‘zwart’ werkende Chinezen te huisvesten, hetgeen volgens de verdachte in de Chinese gemeenschap niet ongebruikelijk is.
Ook indien aan deze omstandigheid zou kunnen worden ontleend dat de verdachte daarmee een maatschappelijke verantwoordelijkheid op zich laadde, in die zin dat zijn dienstbaarheid aan dit potentieel crimineel doeleinde van zijn zakenpartner niet tot verdere criminaliteit zou leiden, althans daaraan zou bijdragen, en daaruit voor hem een controleplicht zou voortvloeien welke niet is vervuld, is het hof van oordeel dat aan die niet vervulling nog niet de conclusie kan worden verbonden dat de verdachte met het sluiten van de huurovereenkomsten telkens welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de in de tenlastelegging bedoelde misdrijven zouden worden gepleegd en hij daaraan dienstbaar zou zijn.
Het dubbele opzet op een hennepkwekerij of - drogerij, zoals bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 primair, 4 primair en 6 primair tenlastegelegde vergt acht het hof derhalve noch in de zin van kwaad opzet, noch in de zin van voorwaardelijk opzet bewezen, zodat de verdachte in zoverre van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Het vorenoverwogene brengt mee dat het overigens tenlastegelegde evenmin bewezen kan worden geacht, zodat de verdachte van het tenlastegelegde in zijn geheel moet worden vrijgesproken.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 2.758,89.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het vonnis waarvan beroep.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het onder 3 tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij
niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden verwezen in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 5 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 3.538,76.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het vonnis waarvan beroep.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het onder 5 tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij
niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden verwezen in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 3]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 3] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 6 en 7 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 26.515,25.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep gevoegd voor het bedrag dat bij het vonnis waarvan beroep is toegewezen. In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot een bedrag van € 16.507,60.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, overeenkomstig het vonnis waarvan beroep.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het onder 6 en 7 tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden verwezen in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius,
mr. R.F. de Knoop en mr. M.C. Bruining, in bijzijn van de griffier mr. F.A. Janse.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 januari 2021.