ECLI:NL:GHDHA:2021:2068

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
29 oktober 2021
Zaaknummer
200.289.363/01 en 200.289.365/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderbewindstelling na volmacht en gevolgen van vernietiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de onderbewindstelling van de goederen van betrokkene, die eerder een volmacht had verleend aan de huidige bewindvoerder. De kantonrechter had de goederen onder bewind gesteld, maar het hof oordeelde dat deze onderbewindstelling niet noodzakelijk was. Het hof volgde niet het standpunt van de bewindvoerder dat de volmacht zou herleven na de vernietiging van de onderbewindstelling. Het hof bekrachtigde daarom het bewind.

De zaak betreft de vraag of de volmacht aan de bewindvoerder herleeft na de vernietiging van de onderbewindstelling. De advocaat van verzoekster stelde dat de volmacht verviel toen het bewind werd ingesteld, terwijl de verweerders meenden dat de volmacht zou herleven bij vernietiging van de onderbewindstelling. Het hof oordeelde dat de volmacht niet herleefde, omdat in de notariële akte van de volmacht was vermeld dat deze eindigt bij onderbewindstelling. Het hof verwees naar relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek en concludeerde dat de door de kantonrechter genomen beslissing moest worden bekrachtigd.

De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt de juridische nuances rondom onderbewindstelling en volmachten, en de gevolgen van vernietiging van eerdere beschikkingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummers : 200.289.363/01 en 200.289.365.01
zaaknummers rechtbank : 8745557/ EJ VERZ 20-85708 en 8745474/EJ VERZ 20-85707
beschikking van de meervoudige kamer van 27 oktober 2021
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [naam gemeente] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: verzoekster,
advocaat mr. L. Rijsdam te Leiden,
tegen
[geïntimeerde 1] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1946,
thans wonende in verzorgingstehuis [naam] te [plaats] ,
hierna te noemen: betrokkene,
en
[geïntimeerde 2] , in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van betrokkene en haar gevolmachtigde op basis van een algemene volmacht,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [geïntimeerde 2] , en gezamenlijk met betrokkene
verweerders in het principaal hoger beroep,
verzoekers in het incidenteel hoger beroep,
hierna ook te noemen: verweerders,
advocaat mr. C.S.M. Ruijgrok te Amsterdam.

1.Verder procesverloop in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 30 juni 2021, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
1.2
Bij die beschikking heeft het hof verzoekster en verweerders in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de onder r.o. 5.6 vermelde vraag binnen vier weken na 30 juni 2021; iedere verdere beslissing is aangehouden tot 3 augustus 2021 pro forma, in afwachting van bericht van verzoekster en verweerders.
1.3
Bij journaalbericht van 12 juli 2021 heeft de advocaat van verweerders zich uitgelaten over de bovenvermelde vraag.
1.4
De advocaat van verzoekster heeft zich bij brief d.d. 5 augustus 2021 uitgelaten over deze vraag. Het hof laat de bijlage bij die brief buiten beschouwing, nu partijen niet in de gelegenheid zijn gesteld alsnog stukken in te dienen.

2.De verdere motivering van de beslissing

2.1
De vraag is of, indien de onderbewindstelling door de vernietiging van de bestreden beschikking wordt beëindigd, de volmacht aan [geïntimeerde 2] om de vermogensrechtelijke belangen van betrokkene te behartigen, herleeft. Als dit niet het geval is, zou een situatie ontstaan waarin de belangen van betrokkene niet worden behartigd en alsnog een verzoek tot onderbewindstelling moet worden gedaan.
2.2
Volgens de advocaat van verzoekster is de volmacht vervallen toen het bewind werd ingesteld. De vergelijking met een faillissement gaat niet op. Als een faillissement wordt opgeheven, wordt dit geacht nimmer te hebben bestaan. Bij bewind geldt dat niet. Er moet derhalve alsnog een verzoek tot onderbewindstelling worden gedaan, omdat betrokkene niet in staat is om haar eigen belangen te behartigen, aldus mr. Rijsdam
2.3
Verweerders stellen zich, onder verwijzing naar een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel, op het standpunt dat de vóór de door de kantonrechter bij beschikking van 27 oktober 2020 uitgesproken onderbewindstelling bestaande rechten en verplichtingen, waaronder de volmacht, zullen herleven, wanneer de beschikking van de kantonrechter waarbij de onderbewindstelling is uitgesproken, door het hof wordt vernietigd. Uitsluitend voor het geval het hof deze visie van verweerders niet deelt en van oordeel is dat de aan [geïntimeerde 2] op 19 juli 2017 verstrekte volmacht niet herleeft, trekken verweerders het incidenteel hoger beroep in. In dat geval immers wensen verweerders dat de door de kantonrechter uitgesproken onderbewindstelling met benoeming van [geïntimeerde 2] tot bewindvoerder in stand blijft.
2.4
Het hof is van oordeel dat bij beëindiging van het onderhavige bewind de algemene volmacht niet herleeft. In de notariële akte van de door betrokkene aan [geïntimeerde 2] verleende algemene volmacht is onder IV uitdrukkelijk vermeld: als het vermogen van betrokkene onder bewind wordt gesteld eindigt de volmacht. Vast staat dat de kantonrechter bij de bestreden beschikking de goederen die (zullen) toebehoren aan betrokkene onder bewind heeft gesteld.. Voor wat betreft de gevolgen van vernietiging van die beschikking verwijst het hof naar artikel 1:448 lid 4 jo 1:384 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de toelichting daarop. Indien alsnog door de hogere rechter de onderbewindstelling wordt vernietigd en het verzoek tot onderbewindstelling alsnog wordt afgewezen, blijven, door het van overeenkomstige toepassing zijnde artikel 1:384 BW, de inmiddels door de bewindvoerder in het kader van het reeds van kracht geworden bewind verrichte beheershandelingen en de met diens medewerking verrichte beschikkingshandelingen verbindend. Hiermee is beoogd de beperkte werking van de vernietiging buiten twijfel te stellen (MvA,
Kamerstukken II15350, p. 15). Het hof is op grond hiervan van oordeel dat de door verweerders getrokken vergelijking met de gevolgen van de vernietiging van een faillissement niet op gaat. Uit het bovenstaande volgt dat het hof het incidenteel appel als ingetrokken beschouwt. Naar het oordeel van het hof dienen de bestreden beschikkingen te worden bekrachtigd
Proceskosten
2.5
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep tussen partijen compenseren.
2.6
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikkingen van de rechtbank Den Haag van 27 oktober 2020;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.M. Warnaar, A.A.F. Donders en A.J. van Montfoort, bijgestaan door F.L. Lekahena als griffier en is op 27 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.