ECLI:NL:GHDHA:2021:2067

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2021
Publicatiedatum
29 oktober 2021
Zaaknummer
200.296.526/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en de rol van de pleegmoeder in het perspectief van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige kinderen, een tweeling van 15 jaar. De rechtbank had eerder het gezag van zowel de moeder als de vader beëindigd en de gecertificeerde instelling tot voogd benoemd. De moeder ging in hoger beroep tegen de beëindiging van haar gezag, terwijl de vader geen hoger beroep heeft ingesteld. Het hof constateert dat de situatie is veranderd, aangezien de vader geen gezag meer heeft en de kinderen sinds 22 februari 2019 bij de pleegmoeder verblijven. Het hof oordeelt dat de beëindiging van het gezag van de moeder niet noodzakelijk is voor de duidelijkheid over het toekomstperspectief van de minderjarigen, die goed gedijen bij de pleegmoeder. De moeder heeft positieve stappen gezet in haar leven en er is geen bewijs dat haar gezag schadelijk zou zijn voor de ontwikkeling van de kinderen. Het hof vernietigt de eerdere beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder af. De beslissing benadrukt het belang van het behoud van familiebanden en de noodzaak om ingrijpende maatregelen zoals gezagsbeëindiging alleen in uitzonderlijke gevallen toe te passen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.296.526/01
rekestnummers rechtbank : FA RK 20-5900, JE RK 21-464
zaaknummers rechtbank : C/09/598434, C/09/608400
beschikking van de meervoudige kamer van 20 oktober 2021
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [naam gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. S.I. Kouwenhoven te Naaldwijk, gemeente Westland
tegen
de raad voor de kinderbescherming, regio Haaglanden,
locatie: Den Haag,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling;
- [belanghebbende 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader;
- [belanghebbende 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de pleegmoeder.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 1 april 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 16 juni 2021 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De raad heeft het hof bij brief van 4 augustus 2021 laten weten ter zitting mondeling verweer te zullen voeren.
2.3
Bij het hof is voorts op 23 juli 2021 ingekomen een journaalbericht van de zijde van de moeder van 23 juli 2021 met bijlagen van diezelfde datum.
2.4
De oudste raadsheer heeft voorafgaand aan de zitting met de nader te noemen minderjarigen gesproken.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 15 september 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en een begeleider van Parnassia, [naam begeleider] ;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de pleegmoeder.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
- [naam minderjarige 1] , op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ;
- [naam minderjarige 2] , op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.
3.3
De vader en moeder oefenden tot de bestreden beschikking gezamenlijk het gezag uit over de minderjarigen. De vader heeft de minderjarigen erkend.
3.4
De minderjarigen verblijven sinds 22 februari 2019 feitelijk bij de pleegmoeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Den Haag, voor zover hier van belang, uitvoerbaar bij voorraad, het ouderlijk gezag van de moeder en de vader over de minderjarigen beëindigd met benoeming van de gecertificeerde instelling tot voogd over de minderjarigen. Verder is het verzoek van de gecertificeerde instelling tot verlenging van de ondertoezichtstelling en van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen, afgewezen.
4.2
De moeder is het niet eens met deze beslissing met betrekking tot de beëindiging van haar gezag en verzoekt het hof de bestreden beschikking op dit punt te vernietigen en het inleidende verzoek van de raad, strekkende tot beëindiging van haar gezag, alsnog af te wijzen.
4.3
De raad voert mondeling verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Inleiding
5.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het gezag van de moeder en de vader beëindigd. Alleen de moeder is in hoger beroep gekomen en haar beroep heeft enkel betrekking op de beëindiging van haar gezag. Het gezag van de vader ligt in deze zaak dan ook niet voor.
Standpunten van partijen
5.2
De moeder stelt het volgende. Dat het perspectief van de minderjarigen bij de pleegmoeder ligt, is onvoldoende voor een gezagsbeëindiging. De ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing kunnen blijven voortduren zonder dat wordt gewerkt aan thuisplaatsing bij de moeder. Uit de wetsgeschiedenis blijkt immers dat de hulp van een jeugdbeschermer in ieder geval gericht dient te zijn de ouders zoveel mogelijk de verantwoordelijkheid en een familieband te laten behouden. Beëindiging van haar gezag is volgens de moeder niet noodzakelijk voor het bieden van duidelijkheid over het perspectief van de minderjarigen. De minderjarigen weten dat het perspectief niet meer bij de moeder ligt. De pleegmoeder biedt hen duidelijkheid en stabiliteit. Bovendien meent de moeder dat geen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. De moeder is in staat beslissingen over de minderjarigen te nemen. Het gaat heel goed met haar, maar zij voelt zich op dit moment buiten spel gezet. De moeder heeft een baan gevonden en hard gewerkt aan haar verslaving en mentale gezondheid. Zo heeft zij het twaalf stappen-programma bijna afgerond. De moeder heeft bovendien ingestemd met de uithuisplaatsing en daarnaast altijd meegewerkt aan hulpverlening. In dit kader wijst de moeder erop dat wordt gewerkt aan het thuisplaatsen van de jongste twee kinderen van de moeder.
5.3
De raad stelt zich op het standpunt dat een gezagsbeëindiging noodzakelijk is om de minderjarigen duidelijkheid te bieden over de formele situatie en te zorgen voor de voor hen noodzakelijke stabiliteit. Dat het beëindigen van het gezag van de vader niet ter discussie staat doet hier niet aan af. Het in stand laten van het gezag van de moeder leidt tot onzekerheid omdat de kinderbeschermingsmaatregelen dan telkens verlengd moeten worden en dus telkens weer ter discussie kunnen worden gesteld. De raad bewondert de positieve stappen die de moeder heeft gezet en wijst erop dat haar band met de minderjarigen ook in stand blijft zonder dat de moeder gezag heeft.
5.4
De gecertificeerde instelling acht gezagsbeëindiging juridisch gezien de juiste stap omdat dit de minderjarigen de meeste duidelijkheid biedt.
5.5
De pleegmoeder meent dat de moeder weer belast moet worden met het gezag over de minderjarigen. De moeder doet het goed en het contact met de moeder verloopt ook goed. De minderjarigen weten waar ze aan toe zijn. Zij zouden het juist fijn vinden als hun moeder weer over hen kan beslissen. Het contact met de gecertificeerde instelling is goed, maar de voogdij heeft problemen opgeleverd bij de aanvraag van paspoorten voor de minderjarigen.
Het juridisch kader
5.6
In artikel 1:266 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat de rechter het gezag van een ouder kan beëindigen indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of;
b. de ouder het gezag misbruikt.
Overwegingen hof
5.7
Het hof overweegt dat beëindiging van het ouderlijk gezag een maatregel is die diep ingrijpt in het gezinsleven van zowel de ouder, van wie het gezag wordt beëindigd als de minderjarige over wie het gezag wordt uitgeoefend. Het hof slaat in dit verband acht op de uitspraak van het EHRM (EHRM 6 oktober 2015, N.P./Moldavië, 58455/13, rechtsoverweging 65 en 66), waarin ten aanzien van gezagsbeëindiging het volgende is overwogen.
“The deprivation of parental rights is a particularly far-reaching measure which deprives a parent of his or her family life with the child and is inconsistent with the aim of reuniting them. Such measures should be applied only in exceptional circumstances and can only be justified if they are motivated by an overriding requirement pertaining to the child’s best interests […].
66. In identifying the child’s best interests in a particular case, two considerations must be borne in mind: firstly, it is in the child’s best interests that his ties with his family be maintained except in cases where the family has proved particularly unfit; and secondly, it is in the child’s best interests to ensure his development in a safe and secure environment […]. It is clear from the foregoing that family ties may only be severed in very exceptional circumstances and that everything must be done to preserve personal relations and, where appropriate, to “rebuild” the family […]. It is not enough to show that a child could be placed in a more beneficial environment for his upbringing […]. However, where the maintenance of family ties would harm the child’s health and development, a parent is not entitled under Article 8 to insist that such ties be maintained.”
5.8
Naar het oordeel van het hof is in de onderhavige zaak niet voldaan aan de vereisten die het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) stelt aan een gezagsbeëindiging en heeft de rechtbank dan ook ten onrechte, ongeacht of wordt voldaan aan de vereisten van artikel 1:266 lid 1 BW, het gezag van de moeder over de minderjarigen beëindigd. Het hof neemt daarbij het volgende in aanmerking. Het verzoek van de raad in eerste aanleg was mede ingegeven door de omstandigheid dat de ouders, die gezamenlijk gezag hadden, niet in staat waren constructieve afspraken te maken over de minderjarigen. Inmiddels is de situatie veranderd; de vader heeft geen gezag meer over de minderjarigen. Ook was voor de raad van belang dat het toekomstperspectief van de minderjarigen in het pleeggezin ligt en dat daarover duidelijkheid moet bestaan. Uit de stukken, het verhandelde ter zitting en de gesprekken van de oudste raadsheer met de minderjarigen is het hof gebleken dat de minderjarigen, zoals alle betrokkenen erkennen, goed op hun plek zitten bij de pleegmoeder. Zij verblijven sinds 22 februari 2019 bij de pleegmoeder en zijn daar gehecht. Voor hen is het duidelijk dat zij bij de pleegmoeder zullen blijven wonen. De moeder heeft zich niet tegen de uithuisplaatsing verzet en heeft goed contact met de pleegmoeder. Naar het oordeel van het hof is gezagsbeëindiging in onderhavige zaak niet noodzakelijk om de gewenste duidelijkheid omtrent het toekomstperspectief van de minderjarigen te bewerkstelligen. Zowel voor de moeder als voor de minderjarigen is duidelijk dat thuisplaatsing van de minderjarigen niet meer aan de orde is en dat het opvoedings- en ontwikkelingsperspectief van de minderjarigen bij de pleegmoeder ligt. Gelet op het voorgaande en de leeftijd van de minderjarigen – zij zijn inmiddels vijftien jaar oud – is het hof van oordeel dat bij de minderjarigen geen behoefte bestaat aan meer duidelijkheid over hun toekomstperspectief.
5.9
Het hof is verder van oordeel dat zowel uit het verhandelde ter zitting als de overgelegde stukken niet volgt dat beëindiging van het gezag van de moeder anderszins in het belang van de ontwikkeling van de minderjarigen noodzakelijk is. Het hof ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de moeder haar verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen in de toekomst niet op eenzelfde wijze - te weten: op afstand - zou kunnen uitoefenen. De raad heeft de stelling van de moeder dat zij positieve stappen heeft gezet, beaamd. Het is het hof ook gebleken dat de moeder goed meewerkt aan hulpverlening en dat er goed contact is tussen de moeder, de pleegmoeder en de gecertificeerde instelling. De minderjarigen zien de moeder regelmatig, in ieder geval om het weekend, en dit contact verloopt goed. Gesteld noch gebleken is dat er - zonder de vader - problemen zijn (geweest) in de uitoefening van het gezag van de moeder over de minderjarigen. Daarentegen is wel gebleken dat de minderjarigen recentelijk problemen hebben ondervonden in de uitoefening van de voogdij door de gecertificeerde instelling, namelijk bij de aanvraag van paspoorten.
5.1
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de noodzaak voor beëindiging van het gezag van de moeder over de minderjarigen ontbreekt, zodat het beëindigen van het gezag van de moeder in dit geval een schending van artikel 8 EVRM zou opleveren. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen, voor wat betreft het gezag van de moeder, en het inleidende verzoek van de raad daartoe alsnog afwijzen.
5.11
Nu bij de bestreden beschikking tevens de verzoeken van de gecertificeerde instelling tot verlenging van de ondertoezichtstelling en van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen zijn afgewezen en tegen dit onderdeel geen (voorwaardelijk) hoger beroep is ingesteld, kan het hof zich daar niet over uitlaten. Het is aan de gecertificeerde instelling om, nu het gezag van de moeder wordt hersteld, deze gezagsbeperkende maatregelen al dan niet opnieuw aan de kinderrechter te verzoeken. Zoals ter zitting is vastgesteld heeft de moeder zich in het verleden (en nog steeds) niet tegen deze maatregelen verzet. Het hof geeft de gecertificeerde instelling dan ook - ten overvloede - in overweging te bezien of kan worden volstaan met begeleiding in het vrijwillige kader.
5.12
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en opnieuw beschikkende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarigen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregister een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Den Haag, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het Centraal Gezagsregister;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. van de Poll, A.A.F. Donders en M.Th. Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. I.E. van der Leij als griffier en is op 20 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.