In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de kinderrechter van 15 april 2021, waarin de minderjarige onder toezicht was gesteld van een gecertificeerde instelling. De moeder stelde dat de ontwikkeling van de minderjarige niet bedreigd was en dat hulpverlening in een vrijwillig kader voldoende zou zijn. De vader, verweerster in hoger beroep, en de gecertificeerde instelling waren van mening dat er wel degelijk sprake was van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de minderjarige door de conflicten tussen de ouders. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige, die bij de moeder woont, in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd door de strijd tussen de ouders. De moeder heeft onvoldoende inzicht in haar eigen aandeel in de situatie en stelt voortdurend voorwaarden aan de omgang tussen de vader en de minderjarige. Het hof oordeelt dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkelingsbedreiging af te wenden en bekrachtigt de bestreden beschikking voor de duur van twaalf maanden. De beslissing is genomen na een mondelinge behandeling op 29 september 2021, waarbij de betrokken partijen aanwezig waren. Het hof heeft de beschikking openbaar uitgesproken en verzocht om een afschrift naar de rechtbank Rotterdam te zenden.