Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Neo Chemicals & Oxides (Europe) Ltd.,
Neo Performance Materials ULC,
Zibo Jia Hua Advanced Material Resources Co.,
1.Rhodia Opérations S.A.S.,
Rhodia Chimie S.A.S.,
1.Het geding
2.De feiten
composition à base d'oxyde de zirconium et d'oxyde de cérium, procédé de préparation et utilisation”. De aanvraag voor EP 846 dateert van 28 juni 1996 en de verlening is gepubliceerd op 4 december 2002. Het octrooi is gedesigneerd voor meerdere
composition à base d'oxyde de zirconium et d'oxyde de cérium à
Zivilprocessordnung. Daarin heeft zij het Landgericht Düsseldorf verzocht Neo Chemicals te gelasten een representatief monster van CZO 5078 af te geven en de beoordeling van dit product door een deskundige te laten uitvoeren.
temperature programmed reduction experiments(reduceerbaarheidsmetingen) toegepast. De reduceerbaarheids-meetresultaten heeft zij in deze procedure in eerste aanleg overgelegd als productie 34.
3.Het geschil
4.De beoordeling van het principaal beroep
anderbewijsmateriaal. De toe- of afwijzing van de motie staat daarom geheel los van de toe- of afwijzing van de primaire vordering in deze procedure. De situatie dat bij afzonderlijke berechting onverenigbare beslissingen kunnen worden genomen, beslissingen met rechtsgevolgen die elkaar uitsluiten, doet zich reeds daarom niet voor. Daar komt bij dat de vorderingen niet op dezelfde oorzaak berusten. De oorzaak betreft onder meer de rechtsregel waarop de vordering is gebaseerd. Die rechtsregel verschilt. De bedoelde motie is gebaseerd op Duits procesrecht, terwijl de vorderingen in deze zaak steunen op de tussen partijen gesloten schikkingsovereenkomsten en de artikelen 843a en 1019a van het Nederlandse Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Uit het voorgaande volgt dat er ook geen sprake is van ‘samenhangende vorderingen’ en derhalve geen plaats voor toepassing van artikel 30 Brussel I bis-Vo.
gebruikvan de verkregen monsters – waaronder te begrijpen de inbreng van die monsters en van de resultaten van daarmee uitgevoerde testen, als bewijsmateriaal in een juridische procedure – was ingevolge artikel 19 SO voorafgaande toestemming van de rechter vereist, aldus Rhodia.
Such additional testing of disclosed Samples shall be for no other purpose than for court proceedings (including preparations thereto).” Anders dan Neo stelt (par. 80 AD) is daarbij niet de verdere beperking opgenomen dat de procedures betrekking dienen te hebben op de Patents. Naar het oordeel van het hof is onder ‘court proceedings’ in artikel 22 SO dan ook te begrijpen de in de laatste volzin van artikel 19 SO bedoelde procedure voor het vragen van rechterlijke toestemming om in een procedure met betrekking tot andere octrooien dan de Patents de verkregen monsters en de resultaten van daarmee verricht onderzoek als bewijsmateriaal te mogen gebruiken. Dat geldt temeer omdat voor het verkrijgen van die toestemming aan de vereisten van artikel 843a jo 1019a Rv dient te zijn voldaan, waaronder de eis dat sprake dient te zijn van een redelijk vermoeden van (dreigende) inbreuk. Naar Rhodia – onvoldoende gemotiveerd weersproken – heeft aangevoerd zijn daarvoor, gelet ook op de wijze waarop de conclusies van haar (EP 846 en EP 682) octrooien zijn geformuleerd, de resultaten van met Neo’s producten uitgevoerde tests onmiskenbaar relevant.
However, such additional testing of disclosed Samples shall be strictly limited to confirming the results disclosed in the Analysis Reports”. Dit voorstel is afgewezen door Rhodia. Zij heeft in plaats daarvan ingevoegd: “
Such additional testing of Samples shall be for no other purpose than for court proceedings.” Dit voorstel is door Neo aanvaard. Toen verder werd onderhandeld over de Schikkingsovereenkomst heeft Rhodia hetzelfde tekstvoorstel gedaan, dat opnieuw door Neo is geaccepteerd. Daarop hebben partijen nog geruime tijd onderhandeld over de artikelen 18 en 19 SO, onder meer over de vraag of Rhodia het verkregen bewijsmateriaal ook zou mogen gebruiken in procedures met betrekking tot andere octrooien dan de Patents. In het kader van deze onderhandelingen heeft Rhodia in een mail van 12 juli 2017 aan Neo geschreven: “
Rhodia however believes thatin case the disclosed evidence provides a reason to believe that another patent is infringed, Rhodia is at least entitled to try to claim court permission to use the disclosed evidence in relation to said patent. Rhodia sees no reason to waive its right in this regard.” (onderstreping toegevoegd, hof). De onderstreepte passage kan naar het oordeel van het hof niet anders worden begrepen dan dat die ‘reason to believe’ zou zijn gebaseerd op met het monstermateriaal uitgevoerde testen, waartoe Rhodia op grond van artikel 22 SO, waarover in dat stadium van de onderhandelingen al overeenstemming bestond, immers zonder toestemming van Neo gerechtigd was. Daarbij heeft Rhodia een tekstvoorstel gedaan dat door Neo (met een kleine in dit verband niet relevante aanpassing) is aanvaard en heeft geleid tot de uiteindelijke tekst van de tweede volzin van artikel 19 SO.
Such request may also involve additional testing of disclosed Samples in accordance with the procedure described in Article 22.”. Die toevoeging stelde Rhodia voor in verband met haar voorstel dat niet alleen aan de rechter toestemming mocht worden gevraagd voor gebruik van het bewijsmateriaal in andere jurisdicties, maar ook “
in proceedings in relation to other patents”. Aangezien op dat moment artikel 22 SO al voorzag in de mogelijkheid voor Rhodia om ten behoeve van juridische procedures met betrekking tot andere octrooien dan de Patents testen uit (doen) voeren, moet dit voorstel van Rhodia worden uitgelegd – en door Neo redelijkerwijs zijn begrepen – als een poging duidelijk te maken dat de op grond van artikel 22 SO uitgevoerde testen deel konden uitmaken van (in de zin van: ten grondslag konden worden gelegd aan) een verzoek aan de rechter om bewijsmateriaal te mogen gebruiken in procedures met betrekking tot andere octrooien dan de Patents. Neo wenste in dat stadium van de onderhandelingen er echter helemaal niet akkoord mee te gaan dat Rhodia toestemming mocht vragen het bewijsmateriaal ook te mogen gebruiken in procedures over andere octrooien dan de Patents en heeft in dat verband ook bedoelde tekstvoorstellen van Rhodia verworpen. Dat betekent, anders dan Neo aanvoert, niet dat artikel 22 SO anders uitgelegd moet worden – de tekst van die bepaling bleef immers ongewijzigd. Dat Rhodia (toen en ook daarna) bedoelde – en Neo moest begrijpen – dat zij de in artikel 22 SO bedoelde testen mocht gebruiken ten behoeve van de in artikel 19 SO laatste volzin beschreven toestemmingsprocedure (waarmee Neo uiteindelijk akkoord is gegaan) volgt onmiskenbaar uit Rhodia’s hiervoor geciteerde e-mail van 12 juli 2017.
No prior consent by Neo is needed, as these Samples have already been evaluated as falling within the scope of protection of one or more of the claims of the Patents by the Independent Experts.” in artikel 22 SO zou volgen dat is bedoeld dat er alleen zonder toestemming van Neo zou mogen worden getest voor procedures betreffende de Patents, wat nodig zou kunnen zijn om de uitkomsten van het onderzoek van de onafhankelijke deskundigen te verifiëren (par. 80 AD). Deze door Neo gesuggereerde beperking is immers tijdens de onderhandelingen met betrekking tot de 338-Schikkingsovereenkomst nadrukkelijk door Neo voorgesteld, door Rhodia niet aanvaard en in het kader van de onderhandelingen over de Schikkingsovereenkomst niet eens meer door Neo voorgesteld. Het alsnog in bedoelde passage inlezen van de uitdrukkelijk niet overeengekomen beperking zou evident in strijd zijn met de partijbedoelingen ten tijde van het sluiten van de Schikkingsovereenkomst en kan daarom niet als juist worden aanvaard. Volgens Rhodia (par. 4.133 MvA) komt aan bedoelde zinsnede geen andere betekenis toe dan dat daarmee wordt bevestigd dat het doen van verdere testen met de verkregen monsters, gelet op artikel 9 lid 1 onder b van de Handhavingsrichtlijn, ook daardoor wordt gerechtvaardigd dat deze producten door de onafhankelijke deskundigen al als inbreukmakend op een van Rhodia’s octrooien zijn aangemerkt. Nu Neo tegenover deze – naar het oordeel van het hof plausibele uitleg –onvoldoende heeft aangevoerd, moet van de juistheid van die uitleg worden uitgegaan.