ECLI:NL:GHDHA:2021:2053

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
200.233.544/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep inzake octrooizaken en proceskostenvergoeding

In deze zaak, die voorlag bij het Gerechtshof Den Haag, ging het om een hoger beroep in een octrooizaak tussen Mahltig Management- und Beteiligungs GmbH en Intel Benelux B.V. Het hof heeft op 6 april 2021 arrest gewezen. Mahltig, een Duitse vennootschap, had een Europees octrooi (EP 229) dat op 1 september 2020 door de Technische Kamer van Beroep van het Europees Octrooibureau was herroepen wegens gebrek aan inventiviteit. Intel had in eerste aanleg de vernietiging van het Nederlandse deel van dit octrooi gevorderd, wat door de rechtbank werd toegewezen. In hoger beroep vorderde Mahltig vernietiging van het vonnis en toewijzing van haar vorderingen, terwijl Intel de bekrachtiging van het vonnis vroeg. Het hof verklaarde beide partijen niet-ontvankelijk in hun beroep, omdat er geen belang meer was bij de vorderingen na de herroeping van het octrooi en de afstand van het Nederlandse deel van een ander octrooi. Het hof oordeelde dat Mahltig als de in het ongelijk gestelde partij moest worden beschouwd en veroordeelde haar tot vergoeding van de proceskosten van Intel, die op € 450.716,- werden begroot. Het hof oordeelde dat de hoogte van de proceskosten redelijk en evenredig was, mede gezien de complexiteit van de zaak en de eerdere afspraken tussen partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.233.544/02
Zaaknummer rechtbank : C/09/521401/ HA ZA 16-1270
arrest van 6 april 2021
inzake
Mahltig Management- und Beteiligungs GmbH,
gevestigd te Berlijn, Duitsland,
appellante in principaal beroep,
verweerster in voorwaardelijk incidenteel beroep,
hierna te noemen: Mahltig,
advocaat: mr. D.M. Termeulen te Amsterdam,
tegen
Intel Benelux B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde in principaal beroep,
appellante in voorwaardelijk incidenteel beroep,
hierna te noemen: Intel,
advocaat: mr. B.J. van den Broek te Amsterdam.

1.Het geding

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • het dossier van de procedure in eerste aanleg, waaronder het tussen partijen gewezen vonnis van 20 september 2017 van de rechtbank Den Haag;
  • de dagvaarding in hoger beroep van 11 oktober 2017;
- de memorie van grieven, tevens akte houdende vermeerdering van eis in reconventie, met producties;
- de memorie van antwoord in het principaal beroep en memorie van grieven in het (voorwaardelijk) incidenteel beroep, tevens akte houdende vermeerdering van (grondslag van) eis en akte houdende overlegging producties, met producties;
- de memorie van antwoord in (voorwaardelijk) incidenteel beroep, tevens antwoordakte inzake vermeerdering van (grondslag van) eis, tevens akte houdende vermeerdering grondslag van eis, met producties;
- de akte houdende bezwaar tegen vermeerdering grondslag van eis en (overige) processuele schendingen in de memorie van antwoord in (voorwaardelijk) incidenteel beroep;
- de antwoordakte inzake bezwaar geïntimeerde tegen vermeerdering grondslag van eis en (overige) vermeende processuele schendingen;
- de reactie op antwoordakte Mahltig;
- de akte houdende reactie op reactie Intel op antwoordakte Mahltig;
- het e-mailbericht van 3 september 2020 van de advocaat van Mahltig dat de pleidooizitting die was bepaald op 14 september geen doorgang hoeft te vinden omdat het ene ingeroepen octrooi is herroepen en Mahltig afstand doet van het Nederlandse deel van het andere ingeroepen octrooi, met het verzoek, mede namens Intel, om de zaak ter zake van het resterende geschilpunt van de proceskosten te verwijzen naar de rol voor aktewisseling;
- de akte uitlating proceskosten tevens houdende overlegging producties zijdens Intel, met producties;
- de antwoordakte houdende uitlating proceskosten.
1.2
Vervolgens is arrest nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
2.2
Intel is een Nederlandse dochter van Intel Corporation, een internationaal technologiebedrijf dat is gespecialiseerd in het fabriceren van (computer)chips en processoren.
2.3
Mahltig is een Duitse vennootschap die is opgericht door [naam], tevens aandeelhouder en bestuurder van Mahltig, om het hierna te noemen octrooi en de bijbehorende octrooifamilie, waarvan hij de uitvinder is, te exploiteren.
2.4
Aan Mahltig was op 8 november 2015 Europees octrooi 1 714 229 B1 (EP 229) verleend met gelding in onder meer Nederland voor een: ‘Sicherheitsmodul und Verfahren zum steuern und kontrollieren eines Datenverkehrs eines Personalcomputers’ (in de niet-bestreden Nederlandse vertaling: ‘Veiligheidsmodule en werkwijze voor het sturen en
controleren van gegevensverkeer van een personal computer’).
2.5
Tegen EP 229 is door, onder meer, Intel oppositie ingesteld bij het Europees Octrooibureau (hierna: EOB). Op 1 september 2020 heeft de Technische Kamer van Beroep (hierna: TKB) van het EOB EP 229 in volle omvang herroepen wegens gebrek aan inventiviteit.
2.6
Tot de octrooifamilie van EP 229 hoorde het daarvan afgesplitste octrooi EP 2 996 062 (EP 062), waartegen ook oppositie is ingesteld. Op 8 september 2020 is de afstand van het Nederlandse deel van EP 062 ingeschreven in het Nederlands octrooiregister.

3.Het geschil

3.1
In eerste aanleg vorderde Intel de vernietiging van het Nederlandse deel van EP 229, met veroordeling van Mahltig in de proceskosten op de voet van 1019h Rv. In reconventie vorderde Mahltig kort samengevat een op EP 229 gebaseerd inbreukverbod, schadevergoeding of winstafdracht, met nevenvorderingen en versterkt met dwangsommen en een proceskostenveroordeling volgens 1019h Rv. De rechtbank heeft in conventie het Nederlandse deel van EP 229 vernietigd, de vorderingen in reconventie afgewezen en Mahltig veroordeeld in de proceskosten, zowel in conventie als in reconventie, door de rechtbank op de voet van 1019h Rv begroot op een bedrag van (tezamen) € 450.000,-, conform de tussen partijen daarover getroffen regeling.
3.2
Mahltig heeft tegen het bestreden vonnis 12 grieven geformuleerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis en alsnog toewijzing van haar vorderingen, met veroordeling van Intel in haar proceskosten ex artikel 1019h Rv. In hoger beroep heeft Mahltig ook inbreuk op EP 062 aan haar vorderingen ten grondslag gelegd en een voorwaardelijke incidentele vordering ingesteld tot overlegging van een specificatie van de door Intel vanaf 18 november 2015 gebruikte PC’s en/of laptops, voor het geval dat Intel gemotiveerd zou betwisten dat zij zich schuldig maakt aan voorbehouden handelingen. Intel bestrijdt de grieven van Mahltig. Zij heeft in (deels voorwaardelijk) incidenteel appel 6 grieven tegen het vonnis aangevoerd. Zij vordert bekrachtiging van het vonnis, met verbetering van gronden, vernietiging van EP 062 en afwijzing van de vorderingen van Mahltig in het voorwaardelijke incident en in de hoofdzaak, met veroordeling van Mahltig in de proceskosten op de voet van 1019h Rv.
3.3
Niet in geschil is dat vanwege de herroeping van EP 229 door de TKB van het EOB en de afstand van het Nederlandse deel van EP 062 door Mahltig, Mahltig en Intel geen belang meer hebben bij hun beroep tegen het vonnis en bij het (op basis / ten aanzien van EP 062) in hoger beroep gevorderde. Het hof zal partijen daarom niet-ontvankelijk verklaren in hun beroep en in hun in hoger beroep ingestelde vorderingen, waaronder begrepen de voorwaardelijke incidentele vordering van Mahltig. Mahltig erkent dat zij in principaal en incidenteel appel als de in het ongelijk gestelde partij moet worden beschouwd, die moet worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van Intel in deze procedure, te begroten op de voet van 1019h Rv. Ter discussie is uitsluitend de hoogte van de door het hof op de voet van 1019h Rv te begroten proceskosten van Intel.

4.Beoordeling

4.1
Intel maakt aanspraak op vergoeding van haar volledige proceskosten ter hoogte van € 535.292,50. Mahltig stelt zich op het standpunt dat de proceskosten dienen te worden begroot volgens de per 1 september 2020 (arrestdatum) van kracht geworden regeling Indicatietarieven in octrooizaken gerechtshof Den Haag (hierna: de Indicatietarieven). Volgens de Indicatietarieven is voor de categorie zeer complexe zaken (waaronder deze zaak volgens Intel valt) een bedrag van ten hoogste € 250.000,- redelijk en evenredig te achten, voor een complexe zaak (volgens Mahltig de toepasselijke categorie) is dat maximaal € 150.000,-.
4.2
Intel meent dat de Indicatietarieven buiten toepassing moeten blijven. Zij voert daartoe, kort samengevat, aan dat deze ruim na de aanvang van onderhavige procedure zijn gepubliceerd (op 7 juli 2020) en per 1 september met onmiddellijke werking van kracht zijn geworden, zonder enig overgangsregime. Volgens Intel is dat in strijd met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel, omdat het recht dat op een procedure van toepassing is, bij aanvang daarvan voorzienbaar dient te zijn.
4.3
Het hof wijst deze bezwaren van Intel van de hand. Met de indicatietarieven wordt invulling gegeven aan wat redelijk en evenredig is te achten in de zin van artikel 1019h Rv en de Handhavingsrichtlijn. Aldus is, anders dan Intel veronderstelt, niet met terugwerkende kracht een andere maatstaf voor de begroting van de proceskosten op de voet van art. 1019h Rv van kracht geworden. De redelijkheid en evenredigheid van de kosten was en blijft de maatstaf. De stelling van Intel dat de redelijkheid en evenredigheid van haar proceskosten na het van kracht worden van de Indicatietarieven worden beoordeeld aan de hand van wezenlijk andere criteria is dan ook onjuist.
4.4
Verder maakt Intel bezwaar tegen de toepassing van de Indicatietarieven omdat die tarieven in dit geval niet redelijk en evenredig zouden zijn in de zin van artikel 14 van de Richtlijn 2004/48/EG betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten (de Handhavingsrichtlijn), zoals geïmplementeerd in 1019h Rv en zoals uitgelegd door het Europese Hof van Justitie (HvJ EU 28 juli 2016, zaak C-57/15, ECLI:EU:C:2016:611, United Videos Properties). Zij voert daarbij aan dat de Indicatietarieven lager zijn dan haar daadwerkelijke kosten en dan de gemiddelde tarieven.
4.5
Ook dat standpunt wordt verworpen. Anders dan waar Intel vanuit gaat, verzet artikel 14 Hrl zich niet tegen proceskostenvergoedingen die lager zijn dan de gemiddelde kosten of daadwerkelijk gemaakte kosten. Weliswaar dient bij de vaststelling van de redelijkheid van kosten acht geslagen te worden op de gemiddelde tarieven die in de praktijk gelden, maar leidraad is dat een ‘significant en passend’ deel van de redelijke kosten die een partij daadwerkelijk heeft gemaakt voor vergoeding in aanmerking komt. Dat impliceert niet dat de verliezende partij noodzakelijkerwijs alle kosten van de andere partij moet vergoeden. Wat redelijk en evenredig is hangt af van de omstandigheden van het geval, waaronder de complexiteit van de zaak. Dat in aanmerking genomen, alsmede hetgeen, met name in de meer recente periode, sinds de inwerkingtreding van 1019h Rv in diverse zaken op de voet van artikel 1019h Rv aan proceskosten is begroot, heeft het hof per categorie zaken (op basis van complexiteit) vastgesteld welke bedragen in het algemeen ten hoogste als redelijk en evenredig aangemerkt zullen kunnen worden. Aldus zijn de tarieven, anders dan Intel stelt, in overeenstemming met de gemiddelde tarieven die in de Nederlandse octrooirechtpraktijk gelden voor advocaten en octrooigemachtigden. Dat er in het verleden ook hogere bedragen zijn begroot kan daaraan niet afdoen (waarbij het hof opmerkt dat in de meeste van de door Intel genoemde zaken de kosten zijn begroot conform de door partijen getroffen regeling, mede een vergoeding inhouden voor de kosten van deskundigen, en/of mede een vergoeding inhouden voor de procedure in eerste aanleg). Er zijn in de praktijk in evenzovele zaken (aanzienlijk) lagere bedragen begroot dan de voor de toepasselijke categorieën geldende maxima, waarop Mahltig terecht heeft gewezen.
4.6
Intel stelt zich subsidiair op het standpunt dat wegens de bijzondere omstandigheden van dit geval een hoger bedrag dan € 250.000,- als redelijk en evenredig is aan te merken. Daartoe voert zij aan dat Mahltig in hoger beroep de rechtstijd heeft uitgebreid met een nieuw octrooi en in totaal 12 hulpverzoeken en dat zij zich genoodzaakt zag te reageren op de uitvoerige reactie van Mahltig in haar memorie van antwoord in het incidenteel appel op Intel’s memorie van antwoord in het principaal appel (bij gebreke van een beslissing voorafgaand aan pleidooi op het daartegen door Intel gemaakte bezwaar). Daardoor was het geschil in hoger beroep omvangrijker dan dat in eerste aanleg, waarvoor partijen waren overeengekomen dat een bedrag van € 450.000,- redelijk en evenredig was. Dat de kostenbegroting van Mahltig in appel lager uitvalt (€ 271.614,27) dan de kosten van Intel is niet maatgevend, want vermoedelijk in het zicht van verlies gematigd, en in elk geval ook hoger dan het voor zeer complexe zaken geldende tarief van € 250.0000,-aldus nog steeds Intel.
4.7
Volgens Mahltig dient deze zaak te worden aangemerkt als een complexe zaak. Zij heeft er verder op gewezen dat in deze zaak geen pleidooi heeft plaatsgevonden en dat Intel de gelegenheid zou hebben gehad bij pleidooi te reageren op hetgeen door Mahltig in haar memorie van antwoord in incidenteel appel was aangevoerd en dat het opstellen van een rapport door een octrooigemachtigde daartoe niet noodzakelijk was. Ten slotte voert zij aan dat de door haar opgegeven kosten een indicatie zijn voor wat redelijk en evenredig is.
4.8
Het hof merkt onderhavige zaak, gelet ook op de in artikel 8 onder b genoemde indicatoren, aan als een zeer complexe zaak. Zowel voor de aangevoerde nietigheidsgronden als de inbreukvorderingen is omvangrijk en complex feitenonderzoek nodig geweest. De materie is ingewikkeld en de procedure bewerkelijk. De grondslagen van de verbodsvorderingen zijn in hoger beroep uitgebreid met een nieuw octrooi, er zijn per ingeroepen octrooi zes hulpverzoeken gedaan die aanleiding gaven tot een nieuw debat, er zijn nieuwe nietigheidsargumenten aangedragen en nieuwe inbreukverweren gevoerd, mede doordat Mahltig de grondslag van haar vorderingen had uitgebreid, de processtukken zijn zeer omvangrijk, er zijn een groot aantal (in appel nieuwe) producties ingediend, waaronder (technische) rapporten en er is incidenteel appel ingesteld, waarop zéér uitvoerig is gereageerd en waarbij nog eens twee additionele hulpverzoeken zijn voorgesteld, hetgeen heeft geleid tot het indienen van diverse additionele stukken. Ten slotte heeft Intel onbestreden gewezen op het grote financiële belang van de zaak voor haar bedrijfsvoering, omdat de verbodsvorderingen van Mahltig betrekking hadden op een groot aantal van Intel’s producten. Gelet op dat alles is de zaak onmiskenbaar als een zeer complexe zaak te kwalificeren. De hoogte van de door Mahltig zelf begrote kosten, volgens haar zelf een goede indicatie van wat redelijk en evenredig is, hoewel niet maatgevend, is ook meer daarmee in overeenstemming dan met het tarief voor een complexe zaak.
4.9
De omstandigheid dat nog geen pleidooi had plaatsgevonden zal, gelet op de tijd die is gemoeid met de goede voorbereiding van een zaak als de onderhavige, slechts beperkt van invloed kunnen zijn geweest op de hoogte van de proceskosten, ook gelet op de omstandigheid dat het pleidooi was bepaald op 14 september 2020 en het octrooi van Mahltig kort daarvoor, op 1 september 2020, door de TKB is herroepen, waarna Mahltig tevens afstand heeft gedaan van het Nederlandse deel van EP 062. Ook is er geen aanleiding de kosten die Intel heeft gemaakt door het doen opstellen en indienen van een rapport van een octrooigemachtigde in reactie op de zeer uitvoerige door Mahltig in haar memorie van antwoord in incidenteel appel ingenomen stellingen buiten beschouwing te laten. Het zou in strijd komen met de goede procesorde te verlangen dat Intel uitsluitend bij pleidooi, waarvoor slechts beperkte tijd is toegemeten, op dergelijke omvangrijke stellingen zou reageren.
4.1
Zoals bepaald in paragraaf 7 onder b van de Indicatietarieven kunnen in bijzondere gevallen op basis van de specifieke kenmerken van het geval hogere bedragen dan het maximale indictietarief van de toepasselijke categorie worden toegewezen. Het hof is met Intel van oordeel dat dit in onderhavige zaak is aangewezen. Daarbij acht het hof van belang dat partijen in eerste aanleg overeenstemming hebben bereikt dat een bedrag van € 450.000,- als redelijk en evenredig was aan te merken. In aanmerking genomen de door Intel aangevoerde omstandigheden (zie 4.6 hiervoor) alsmede de complexiteit van de materie en de omvang en bewerkelijkheid van de zaak (zie 4.8 hiervoor) mede vanwege de uitbreiding van de rechtsstrijd door Mahltig, terwijl tegelijkertijd de procedure in hoger beroep wat EP 229 betreft voor een belangrijk deel een herhaling van zetten van de procedure in eerste aanleg is geweest en wat EP 062 betreft redelijk beknopt is gebleven omdat dit een van EP 229 afgesplitst octrooi betreft en de (niet-)inbreuk- en nietigheidsargumenten daarom in hoge mate parallel liepen aan de in verband met EP 229 gevoerde argumenten, schat het hof de zaak uiteindelijk als vergelijkbaar met die in eerste aanleg, waarvoor de rechtbank conform het door partijen overeengekomen bedrag € 450.0000,- (in conventie en reconventie tezamen) heeft begroot. Om die redenen acht het hof een bedrag aan proceskosten van € 450.000,- gelet op de bijzondere omstandigheden van deze zaak, redelijk en evenredig. Het hof zal dit bedrag toewijzen, vermeerderd met de griffierechten ter hoogte van € 716,-.
Beslissing
Het hof:
In principaal en (voorwaardelijk) incidenteel appel:
- verklaart partijen niet-ontvankelijk in hun beroep tegen het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 september 2017;
- verklaart partijen niet-ontvankelijk in de vorderingen die zij in hoger beroep hebben ingesteld, waaronder de voorwaardelijke incidentele vorderingen van Mahltig;
- veroordeelt Mahltig in de proceskosten van Intel in het principaal en (voorwaardelijk) incidenteel appel, tezamen begroot op € 450.716,-;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R. Kalden, P.H. Blok en M.W.D. van der Burg en uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, ter openbare terechtzitting van 6 april 2021 in aanwezigheid van de griffier.