ECLI:NL:GHDHA:2021:2003

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
26 oktober 2021
Zaaknummer
200.266.362-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfgrens geschil tussen buurpercelen met betrekking tot muuropeningen en balkonconstructies

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag is behandeld, gaat het om een geschil tussen Vebra N.V. en een geïntimeerde over de erfgrens tussen hun percelen in Leiden. Vebra, eigenaar van een perceel waar in het verleden een loods stond, heeft in hoger beroep vorderingen ingesteld tegen de geïntimeerde, die eigenaar is van twee panden die grenzen aan het perceel van Vebra. De kern van het geschil betreft de aanwezigheid van een pui en loggia, evenals muuropeningen en een balkon aan de achtergevel van de panden van de geïntimeerde, die volgens Vebra in strijd zijn met de erfgrens. Het hof heeft vastgesteld dat de erfgrens is ontstaan bij de levering van het perceel door de rechtsvoorganger van Vebra aan de rechtsvoorganger van de geïntimeerde, en dat de pui en loggia zich op het perceel van de geïntimeerde bevinden. Vebra heeft ook vorderingen ingediend op basis van artikel 5:50 BW, maar het hof heeft geoordeeld dat Vebra geen belang heeft bij het vervangen van de doorzichtige ramen en deuren door ondoorzichtige exemplaren, omdat haar perceel momenteel braak ligt en zij geen hinder ondervindt van de muuropeningen. Het hof heeft de vorderingen van Vebra afgewezen en de bestreden vonnissen van de rechtbank bekrachtigd, waarbij Vebra is veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.266.362/01
Zaak- en rolnummer rechtbank : C/09/549546 / HA ZA 18-294

Arrest van 19 oktober 2021

in de zaak van

Vebra N.V.,

gevestigd te Leiden,
appellante,
hierna te noemen: Vebra,
advocaat: mr. A. de Groot te Den Haag,
tegen

[geïntimeerde],

wonend te [woonplaats],
geïntimeerden,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. R.K. van der Brugge te Den Haag.

Waar de zaak over gaat

1. Deze zaak gaat over een pui en loggia, ramen en balkons aan de achtergevels van panden van [geïntimeerde] bij de erfgrens tussen de percelen van Vebra en [geïntimeerde]. Partijen zijn verdeeld over de vraag of [geïntimeerde] die daar mag hebben direct naast en volgens Vebra ook over de erfgrens heen.

Het procesverloop

2. Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussen partijen in deze zaak gewezen tussenvonnis van 30 januari 2019 en eindvonnis van 8 mei 2019 van de rechtbank Den Haag (de bestreden vonnissen) en de processtukken die daaraan vooraf gingen;
  • de appeldagvaarding van 22 juli 2019 van Vebra;
  • het tussenarrest van dit hof waarbij een comparitie van partijen is gelast; deze is niet gehouden;
  • de op 25 augustus 2020 ingediende memorie van grieven, tevens wijziging van eis van Vebra, met één productie;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde] van 3 november 2020.

Het feitelijk kader

3. De volgende feiten zijn bij beide partijen bekend en daarover hebben zij geen discussie. Het hof gaat van die feiten uit.
3.1
Vebra is eigenaar van het perceel aan de [adres 1] te Leiden (kadastraal nummer [nummer 1], hierna: het perceel van Vebra). In het verleden stond er decennialang een loods op het perceel van Vebra aan de kant van de hierna te beschrijven percelen van [geïntimeerde]. Deze loods is in 2012 gesloopt en sindsdien is het perceel onbebouwd.
3.2
[geïntimeerde] is sinds 22 december 2009 eigenaar van de percelen met de panden aan de [adres 2a] (kadastraal nummer [nummer 2]) en [adres 2b] (kadastraal nummer [nummer 3]) te Leiden (hierna: de percelen van [geïntimeerde]). Deze percelen grenzen met hun achterkant aan het perceel van Vebra. [geïntimeerde] verhuurt kamers in de panden. De eerste verdieping van het pand [adres 2b] steekt over de gehele breedte verder uit richting het perceel van Vebra dan de begane grond, zodat een overkapping is gevormd (hierna ‘de serre’ genoemd, in eerste aanleg ook wel ‘de loggia’ genoemd). Het pand [adres 2a] was bij het begin van de onderhavige procedure voorzien van een provisorisch door [geïntimeerde] aangebracht houten balkon. Dit balkon was toegankelijk via openslaande deuren vanaf dat pand. Tijdens deze gerechtelijke procedure is dit provisorische balkon verwijderd en is een balk tegen de deuren geplaatst om te voorkomen dat men naar buiten valt. [geïntimeerde] heeft een gemeentelijke vergunning voor het opnieuw aanbrengen van een balkon.
3.3
De rechtsvoorganger van Vebra als eigenaar van het perceel van Vebra was Sanjo N.V. (hierna: Sanjo). Sanjo had dat perceel op 1 augustus 1997 geleverd gekregen van [X]. Deze levering is gevolgd door een op 21 december 1998 opgestelde notariële akte van rectificatie (hierna: de Rectificatieakte). In deze Rectificatieakte staat onder meer dat de verkoper ([X]) en de koper (Sanjo), ter rectificatie van de akte van levering van 1 augustus 1997, verklaren dat is verkocht en gekocht en geleverd het pand en ondergrond van de [adres 1] en het daaraan grenzende perceel grond met daarop gebouwde opstallen en aanhorigheden “
ter grootte als na kadastrale uitmeting zal blijken, waarvan de grens tussen het verkochte gedeelte en het aan de verkoper verblijvende gedeelte met een dikke zwarte lijn is aangegeven op de aan deze akte gehechte tekening”. Dit laatste verwijst naar de volgende tekening. Aan de linkerkant van de ‘
dikke zwarte lijn’ ligt het perceel van Vebra en aan de rechterkant daarvan de panden [adres 2b] (bovenaan) en [adres 2a] (midden en onderaan) van [geïntimeerde].
3.4
In de Rectificatieakte is over erfdienstbaarheden opgenomen, dat worden gevestigd ten laste van het aan Sanjo verkochte (dus ten laste van Vebra’s perceel, het dienend erf) en ten behoeve van het aan de verkoper ([X]) in eigendom verblijvende deel (dus ten behoeve van [geïntimeerde]’s percelen, het heersend erf):
  • de erfdienstbaarheid, inhoudende de verplichting om te dulden dat de eigenaar van het heersend erf, dat gedeelte van het dienend erf zoals op de aan deze akte gehechte tekening met een enkele arcering is aangegeven, gebruikt voor het verrichten van werkzaamheden aan de achtergevel van het heersend erf;
  • de erfdienstbaarheid, inhoudende het verbod om in de houten gevel van het verkochte meer dan drie klapramen te hebben, voorzien van ondoorzichtig melkglas;
  • de erfdienstbaarheid tot het mogen hebben van ramen in de achtergevel van het heersend erf overeenkomstig de bestaande situatie.
In deze tekst verwijst ‘
de houten gevel van het verkochte’ naar een houten schutting die destijds op het perceel van Vebra ongeveer één meter voor de achtergevel van de panden van [geïntimeerde] heeft gestaan.
3.5
Op 7 december 2016 heeft een landmeter specialist grensreconstructie bij het Kadaster over de grens tussen percelen [nummer 3] en [nummer 1] het volgende opgemerkt in zijn Relaas van bevindingen:

De grens tussen de percelen [nummer 3] en [nummer 1] is een minuutgrens, waarvan geen gegevens voorhanden zijn. Deze grens is uitgepast van de kadastrale kaart. Deze grens was niet benaderbaar (inpandig).
3.6
Vebra heeft een plan om vijf hofjeswoningen op haar perceel te bouwen. De buitenruimten van deze hofjeswoningen zullen grenzen aan de percelen van [geïntimeerde]. De vereiste vergunning om de hofjeswoningen te bouwen is er nog niet.
3.7
Bij brief van 8 november 2017 heeft (de advocaat van) Vebra [geïntimeerde] gesommeerd om een einde te maken aan de overbouw over haar perceel.

Vorderingen en vonnis

4.1
Vebra is deze procedure voor de rechtbank begonnen. Voor zover in dit hoger beroep relevant vorderde Vebra dat [geïntimeerde]:
het gebruik van het perceel van Vebra staakt,
de overbouw boven en op het perceel van Vebra verwijdert,
geen gebruik maakt van de vergunning voor een nieuw balkon aan pand [adres 2a] en
de erfdienstbaarheden niet ruimer gebruikt dan bij Rectificatieakte is vastgelegd,
een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
4.2
[geïntimeerde] heeft de vorderingen bestreden en zijnerzijds vorderingen in reconventie ingediend.
4.3
De rechtbank heeft de vordering van Vebra over de overbouw (genoemd onder 2) op straffe van een dwangsom toegewezen voor zover deze vordering betrekking heeft op een provisorisch balkon bij pand [adres 2b] en de vorderingen van Vebra voor het overige afgewezen, met veroordeling van ieder in de eigen proceskosten. De rechtbank heeft de vorderingen van [geïntimeerde] afgewezen.

Het hoger beroep

5.1
Vebra is in hoger beroep gekomen met klachten tegen het tussen- en eindvonnis. Deze klachten betreffen door de rechtbank onvolledig of niet goed vastgestelde feiten, in het bijzonder het feit dat de vaststelling dat de kadastrale uitmeting die de Rectificatieakte noemt niet heeft plaatsgevonden (grief 1), het oordeel dat de achterpui van het pand [adres 2b] (op de begane grond onder de serre) niet op het erf van Vebra is gebouwd (grief 2) en de afwijzing van haar vordering ter zake van het voor pand [adres 2a] vergunde balkon, welk balkon volgens Vebra niet in de erfdienstbaarheid was opgenomen, onderdeel was van de loods en niet onafgebroken bij [geïntimeerde] in bezit is geweest (grief 3). Vebra richt haar hoger beroep tegen het geoordeelde in conventie (grief 4).
Na wijziging van eis vordert zij dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld om:
I. een einde te maken aan de overbouw, door verwijdering van de pui op de loggia (op de begane grond) en al hetgeen daarachter op, over en boven het perceel van Vebra is gebouwd, met uitzondering van de uitstekende serre op de eerste verdieping;
II. geen ruimer gebruik van de erfdienstbaarheden te maken dan bij Rectificatieakte is vastgelegd voor het in stand mogen laten van acht bestaande ramen op de eerste verdieping en één raam op de begane grond, of, als deze vordering niet slaagt (subsidiair), de puidelen te vervangen door vaststaande ramen en deuren van ondoorzichtig glas, en
III. geen balkon te realiseren (niet het vergunde balkon en ook geen ander balkon) aan de achterzijde van zijn panden,
een en ander op straffe van dwangsommen en met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten, met rente.
5.2
[geïntimeerde] heeft de grieven en de gewijzigde vordering bestreden.

Beoordeling door het hof

Omvang van het hoger beroep
6. Tegen de afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] (in reconventie) hebben partijen geen hoger beroep ingesteld of (nadere) bezwaren aangevoerd. Dit blijft daarom in hoger beroep buiten beschouwing. Dit hoger beroep ziet op het oordeel van de rechtbank in conventie en de gewijzigde vorderingen van Vebra in hoger beroep.
Vastgestelde feiten
7. De klacht van Vebra over de door de rechtbank vastgestelde feiten (grief 1) leidt het hof niet tot toewijzing van haar vorderingen. Het hof stelt de feiten zelfstandig vast en heeft daarbij rekening gehouden met het bezwaar van Vebra tegen de feitenvaststelling door de rechtbank. Het hof is niet verplicht om alle door partijen naar voren gebrachte feiten in het arrest op te nemen. Het is genoeg om alleen feiten op te nemen die voor de beslissing van belang zijn. Dat doet het hof in dit arrest, zowel hiervóór onder 3 als hierna.
De pui van pand [adres 2b]
8.1
Vebra heeft aangevoerd dat de pui bij de loggia (de begane grond van pand [adres 2b] en ook alles daarboven) op het perceel van Vebra staat. Zij verwijst daarvoor naar de leveringsakte van 1997 en de Rectificatieakte, waarin staat dat de grootte van het door Vebra te verkrijgen perceel na kadastrale uitmeting zal blijken, en naar de kadastrale meting van 2016 (hiervoor genoemd in 3.5). Het hof kan Vebra hierin geen gelijk geven, vanwege het volgende.
8.2
Tussen partijen is niet in geschil dat de eigendomsgrens tussen het perceel van Vebra en die van [geïntimeerde] is ontstaan bij de levering door [X] aan Sanjo met de leveringsakte van 1 augustus 1997 en de verbetering daarvan met de Rectificatieakte in 1998. Vast staat dat de eerste verdieping van pand [adres 2b] ten tijde van die levering uitstak over het kadastrale perceel [nummer 1]. In de leveringsakte van augustus 1997 was hiervoor geen erfdienstbaarheid gevestigd of anderszins een voorziening getroffen. Dit is wel gebeurd met de Rectificatieakte. Partijen hebben daarin ter plaatse van de loggia van pand [adres 2b] een andere grens tussen het niet verkochte perceel (dat van [geïntimeerde]) en het geleverde perceel (dat van Vebra) aangewezen. In die akte is die grens met een dikke zwarte lijn aangegeven op de aan die akte gehechte tekening. Op die tekening (hiervoor onder 3.3 opgenomen) staat één dikke zwarte lijn die (ook volgens Vebra) niet de grens van het kadastrale perceel [nummer 1] volgt, maar de contouren van de buitengevel van pand [adres 2a] en de contouren van de buitengevel van de eerste verdieping (met de serre) van pand [adres 2b]. Dat betekent dat de erfgrens van het huidige perceel van Vebra ter plaatse van pand [adres 2b] (volgens die dikke zwarte lijn) de contouren van de eerste verdieping volgt. Het geleverde perceel van Vebra eindigt dus tegen die contouren aan. Hierover kan redelijkerwijs geen misverstand bestaan bij de lezer die de tekening pakt bij de tekst uit de beide akten (in welke tekst ter bepaling van hetgeen geleverd is, expliciet naar de tekening is verwezen). Met de dikke zwarte lijn in de Rectificatieakte is tussen de toenmalige koper en verkoper duidelijk gemaakt dat niet het hele perceel [nummer 1] zoals dat in het kadaster staat getekend, is geleverd, maar alleen dat (grote) deel dat feitelijk niet voor de panden [adres 2a] en [adres 2b] werd gebruikt. Naar objectieve maatstaven uitgelegd, in het licht van de gehele inhoud van de Rectificatieakte en van de akte van augustus 1997, is het perceelsgedeelte onder de serre op de begane grond bij de eigenaar van pand [adres 2b] gebleven en niet aan de rechtsvoorganger van Vebra geleverd.
8.3
Dat de perceelsgrens van perceel [nummer 1] in 1997/1998 niet in het kadaster is gewijzigd en dat de grootte van het geleverde toen ook niet door een kadastrale uitmeting is gebleken, zoals volgens de Rectificatieakte wèl zou gebeuren, brengen de levering van het stukje perceel onder de serre niet alsnog tot stand. Dat een architect in 2009 de kadastrale gegevens met de daarin ongewijzigde oude (kadastrale) perceelsgrens gebruikte voor een vergunningaanvraag, doet dat stukje perceel ook niet overgaan. Overigens is op de tekening bij die vergunningsaanvraag duidelijk te zien dat pand [adres 2b] in 2009 op de begane grond nog steeds gebruik maakte van het stukje perceel dat volgens de dikke zwarte lijn in de Rectificatieakte bij het perceel van [geïntimeerde] is gebleven.
8.4
Ondanks dat in de Rectificatieakte staat dat de grootte van het geleverde perceel waarvan de grens met de dikke zwarte lijn is aangegeven, na kadastrale uitmeting zal blijken, heeft in 1998 geen kadastrale meting plaatsgevonden. Anders dan Vebra betoogt, heeft die meting ook niet in 2016 plaatsgevonden. Uit het Relaas van bevindingen van de kadastrale meting in 2016 (hiervoor opgenomen onder 3.5) blijkt namelijk dat de landmeter toen de grens tussen de percelen [nummer 3] en [nummer 1] heeft uitgepast van de kadastrale kaart. Hij heeft dus niet gemeten waar de grens van het perceel van Vebra loopt sinds de levering met de Rectificatieakte volgens de in die akte opgenomen dikke zwarte lijn.
8.5
Het voorgaande betekent dat grieven 1 en 2 van Vebra geen doel treffen. Dat [naam] kan verklaren waar de erfgrens lag, kan Vebra niet baten, omdat niet relevant is waar de grens tussen de kadastrale percelen [nummer 3] en [nummer 1] loopt of wat partijen in 1997 wilden kopen en verkopen. Relevant is wat er gelet op de akten van levering en rectificatie daadwerkelijk aan de rechtsvoorganger van Vebra is geleverd.
8.6
Tussen partijen is niet in geschil dat de pui op de begane grond niet verder uitsteekt dan de buitengevel van de eerste verdieping van pand [adres 2b]. Deze pui staat daarom, gelet op het hiervóór overwogene, op het perceelsgedeelte dat in 1998 bij de rechtsvoorganger van [geïntimeerde] is gebleven en niet op het perceel van Vebra. [geïntimeerde] mag de pui dus laten staan. Het hof zal de vordering van Vebra tot verwijdering van de pui afwijzen.
Vaststaande ondoorzichtige ramen en deur op de begane grond
9.1
Vebra heeft (subsidiair) op grond van artikel 5:50 BW gevorderd (kort gezegd) dat [geïntimeerde] de doorzichtige ramen en deuren in panden [adres 2a] en [adres 2b] op de begane grond tegenover het erf van Vebra vervangt door vaststaande ramen en deuren van ondoorzichtig glas (zoals bedoeld in artikel 5:51 BW). [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat Vebra met die vordering misbruik van recht maakt. Het hof wijst de vordering van Vebra in dit arrest af, vanwege het volgende.
9.2
Tussen partijen staat vast dat [geïntimeerde] de kamers in zijn panden, ook die langs de achtergevels, verhuurt als woonruimten (aan studenten). Daarmee is zijn belang bij behoud van de muuropeningen (deur en ramen) met doorzichtig glas in de achtergevel, gegeven. Daartegenover staat dat Vebra op dit moment geen belang heeft om zich tegen die openingen te verzetten. Haar perceel ligt braak. Vebra heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat op dit moment zij zelf of iemand anders last van die openingen heeft. Tegenover de gemotiveerde stelling van [geïntimeerde] dat Vebra niet binnenkort bouwplannen op haar perceel zal realiseren heeft Vebra ook niets aangevoerd waaruit het hof kan afleiden dat er binnen een concreet afzienbare tijd wel last van de muuropeningen zou kunnen worden ervaren. Vebra heeft daarom op dit moment en in de nabije toekomst geen belang bij het vast en ondoorzichtig laten maken van de ramen en de deur. Daardoor maakt zij misbruik van recht door thans dat laatste te vorderen.
9.3
Daar komt overigens, ten overvloede, nog het volgende bij. In het tweede lid van artikel 5:50 BW is bepaald dat een nabuur (Vebra) zich niet tegen muuropeningen binnen twee meter van de erfgrens kan verzetten als het uitzicht niet verder reikt dan tot een binnen twee meter van de openingen zich bevindende muur en dat de openingen vervolgens geoorloofd blijven nadat de muur is gesloopt. Partijen hebben beiden op de comparitie ter plaatse van 31 oktober 2018 aangegeven dat er in het verleden op het terrein van Vebra op ongeveer één meter van de panden van [geïntimeerde] een houten afscheiding heeft gestaan over de volle breedte van de panden [adres 2a] en [adres 2b] (de houten muur met mogelijk drie klapramen van ondoorzichtig glas waarnaar in de Rectificatieakte verwijst). [geïntimeerde] heeft ook (onbestreden) aangevoerd dat, nadat het dak van de leegstaande loods vóór 2012 was gesloopt, de muren zijn blijven staan totdat zij het tijdens een storm in 2012 begaven. Daarnaast is niet betwist (althans onvoldoende concreet) dat er in 2009, toen [geïntimeerde] de eigendom van de panden verkreeg al diverse ramen en deuren in zijn achtergevels waren geplaatst, waaronder de pui in pand [adres 2b] met de openklappende ramen op de begane grond (zij het dat die volgens Vebra enige tijd dichtgespijkerd en naar achteren geplaatst is geweest). De bij de rechtbank overgelegde foto’s tonen dat ook het grote raam en de deur op de begane grond in de achtergevel van pand [adres 2a] er in 2012 al waren. Dit betekent dat de huidige ramen en deuren op de begane grond, in elk geval een deel daarvan, al in de achtergevels zijn gekomen toen er nog binnen twee meter daarvan een muur op het perceel van Vebra stond. Tegen die openingen op de begane grond mag Vebra zich volgens artikel 5:50 lid 2 BW niet verzetten, omdat het uitzicht eerst niet verder reikte dan de houten muur en omdat na de sloop van de houten muur de al aanwezige muuropeningen geoorloofd blijven.
9.4
Het voorgaande betekent dat grief 2 voor zover die subsidiair hierop ziet, niet slaagt en dat Vebra thans geen vervanging kan vorderen van de huidige ramen en deuren door vaststaande ramen en deuren met ondoorzichtig glas.
Balkon pand [adres 2a]
10.1
Met haar derde grief is Vebra opgekomen tegen de afwijzing van haar vordering tot het weghalen van het balkon bij pand [adres 2a]. Zij vordert een verbod om aan de achterzijde van de panden [adres 2b] en [adres 2a] balkons te realiseren.
10.2
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat hij geen balkon bij pand [adres 2b] zal realiseren; hij berust in het oordeel van de rechtbank dat hier geen balkon mag zijn. Dit staat daarom vast en is in hoger beroep niet meer in geschil. Behalve het vergunde balkon voor pand [adres 2a], is er ook geen sprake van andere mogelijke of geplande balkons aan de achtergevels van [geïntimeerde]. [geïntimeerde] stelt dat hij daartoe nooit plannen heeft gehad, noch zal hebben. Vebra heeft daarom geen belang bij een verbod daarvoor. Ter zake van het balkon op de eerste verdieping aan de achtergevel van pand [adres 2a] overweegt het hof het volgende.
10.3
Vebra heeft aangevoerd dat dit balkon niet in de akten van levering uit 1997/1998 is vermeld. Het hof overweegt dat dit niet betekent dat het balkon er niet mag zijn. In de akten staat niets over dat balkon. Tussen partijen is niet in geschil dat het balkon er wel was ten tijde van de levering in 1997/1998. In de leveringsakten zijn erfdienstbaarheden ten
gunstevan de percelen van [geïntimeerde] gevestigd, maar geen verbod voor het hebben (of gebruiken) van het balkon bij pand [adres 2a]. Dat had wel in de rede gelegen als de koper ten tijde van de verkoop vond dat er door de aanwezigheid van het balkon sprake was van een onrechtmatige toestand en wilde dat dat balkon zou verdwijnen.
10.4
De rechtbank heeft (mede op grond van getuigenverklaringen) vastgesteld dat [geïntimeerde] het balkon al langer dan twintig jaar had toen Vebra hem voor het eerst sommeerde om een einde te maken aan de aanwezigheid van het balkon. Tegen deze vaststelling heeft Vebra geen voldoende onderbouwde grieven gericht. Vebra heeft bij memorie van grieven aangevoerd dat het balkon in de dakconstructie van de loods zat en is meegeleverd in 1997. [geïntimeerde] heeft betwist dat dat balkon in de dakconstructie van de loods zat; volgens hem was dat alleen het geval bij het balkon van pand [adres 2b]. Het hof kan dit in het midden laten. De stelling van Vebra baat haar niet. Ook als het balkon destijds niet aard en nagelvast aan pand [adres 2a] was verbonden (en dus eigendom van de eigenaar van dat perceel was), maar in de dakconstructie van de loods zat, staat vast dat de eigenaar van pand [adres 2a] het balkon vanaf het aanbrengen ervan (ver) vóór 1997 en ook sinds 1997/1998 in zijn bezit heeft gehad. Het balkon was (alleen) via de twee deuren in de achtergevel van pand [adres 2a] toegankelijk (niet vanuit de loods) en er zat een hek om. De bewoners van pand [adres 2a] gebruikten het. Vast staat ook dat dat balkon (als dat al ooit aan de dakconstructie van de loods zat) in 2010 door derden is weggehaald zonder toestemming van de eigenaar van pand [adres 2a] tijdens zijn afwezigheid en dat de eigenaar toen binnen een jaar een nieuw, provisorisch, houten balkon voor de bewoners van pand [adres 2a] heeft aangebracht aan zijn pand. Dit nieuwe balkon was aard en nagelvast verbonden aan zijn pand en hing helemaal los van de loods (dat is op de foto’s ook duidelijk te zien). Toen en daarna werd dit balkon, net als daarvóór, (alleen) gebruikt vanaf de percelen van [geïntimeerde]. Het was slechts via de balkondeuren van pand [adres 2a] toegankelijk en niet vanuit de loods. Daarmee bleef het balkon van pand [adres 2a] in het bezit van de eigenaar van de percelen van [geïntimeerde].
10.5
Zoals de rechtbank heeft vastgesteld heeft [geïntimeerde] door de verjaring het recht verkregen om het perceel van Vebra te overbouwen met de aanwezigheid van een balkon aan de eerste verdieping van zijn pand [adres 2a]. Pas nadat [geïntimeerde] dat recht door verkrijgende verjaring had gekregen, heeft hij het provisorische balkon verwijderd en een bouwvergunning voor een (nieuw) balkon aangevraagd. Dat ontneemt hem zijn verkregen recht niet. Vebra kan nu dus niet meer eisen dat [geïntimeerde] geen balkon bij de achtergevel van zijn pand [adres 2a] heeft.
10.6
Vebra heeft voorts gesteld dat er een groter provisorisch balkon was gerealiseerd dan het oorspronkelijke balkon. Zij heeft de maten niet concreet genoemd of haar stelling onderbouwd. [geïntimeerde] heeft het wel gemotiveerd betwist. Het hof passeert de stelling van Vebra, reeds omdat Vebra bij haar stelling ook heeft opgemerkt dat [geïntimeerde] slechts een vergunning voor een kleiner balkon heeft (en dus een kleiner balkon zal terugplaatsen). [geïntimeerde] heeft daaraan nog toegevoegd dat hij een kleiner balkon zal terugplaatsen dan vergund. Daarmee staat voldoende vast dat [geïntimeerde] geen plannen heeft om een balkon aan de achtergevel van [adres 2a] te plaatsen dat een grotere overbouw geeft dan een balkon waarop hij door de verkrijgende verjaring recht heeft gekregen.
Slotopmerkingen
11.1
Het voorgaande betekent dat geen van de grieven doel treffen en dat de vorderingen die Vebra in hoger beroep heeft ingediend moeten worden afgewezen.
11.2
Het algemene bewijsaanbod dat Vebra aan het eind van haar memorie van grieven heeft geformuleerd passeert het hof. Het bevat geen concrete stellingen die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
11.3
Omdat de grieven falen en de gewijzigde vorderingen worden afgewezen, zal het hof het vonnis bekrachtigen. Vebra moet als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten van het hoger beroep betalen. Het hof zal haar daarin veroordelen en de proceskosten begroten zoals hierna vermeld.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt de bestreden vonnissen van de rechtbank Den Haag van 30 januari 2019 en 8 mei 2019;
- wijst af het meer of anders gevorderde;
- veroordeelt Vebra in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 324,- aan griffierecht en € 1.114,- aan salaris van de advocaat en op € 163,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 85,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 85,--, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen.
- verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G. Dulek-Schermers, A.D. Kiers-Becking en H.M.H. Speyart van Woerden en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2021 in aanwezigheid van de griffier.