ECLI:NL:GHDHA:2021:1998

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
24 oktober 2021
Zaaknummer
22-000612-19
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnissen van de rechtbank Den Haag inzake verkrachting en belaging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de vonnissen van de rechtbank Den Haag van 6 februari 2019 en 22 januari 2020. De verdachte, geboren in 1976 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld voor verkrachting en belaging. In eerste aanleg was hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een vrijheidsbeperkende maatregel. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om het vonnis te vernietigen en de verdachte opnieuw te veroordelen tot een gevangenisstraf van 36 maanden met terbeschikkingstelling en een contactverbod met het slachtoffer toegewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting en belaging, waarbij de impact op het slachtoffer aanzienlijk was. De verdachte heeft herhaaldelijk contact gezocht met het slachtoffer, ondanks een eerder opgelegd contactverbod. Het hof heeft de bewezenverklaring van de feiten bevestigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met terbeschikkingstelling en een contactverbod voor vijf jaar. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000612-19 en 22-000297-20 (gevoegd ttz. hb)
Parketnummers: 09-857143-18 en 09-263328-19
TUL: 09-807761-17
Datum uitspraak: 21 oktober 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen de vonnissen van de rechtbank Den Haag van 6 februari 2019 en van 22 januari 2020 en de van die vonnissen deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting [PI].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-857143-18 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met bijzondere voorwaarden zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep. In de zaak met parketnummer 09-263328-19 is de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en is aan hem een vrijheidsbeperkende maatregel voor de duur van 5 jaren opgelegd, zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep. Voorts zijn beslissingen genomen op de vorderingen van de benadeelde partij, op de vorderingen tot tenuitvoerlegging en ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen, zoals beschreven in de vonnissen.
Namens de verdachte is tegen de vonnissen hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

Zaak met parketnummer 09-857143-18:

hij op of omstreeks 09 juni 2018 te Leiden
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten:
- het aan vastpakken aan de haren en/of trekken aan de haren en/of
- het meermalen zeggen dat het zou escaleren en/of dat er een familiedrama zou komen (terwijl hij wist dat er boven in de woning een kind lag te slapen) en/of
- het op de bank duwen en/of
- het zeggen dat hij nog een keer seks wilde hebben en/of - het op het lichaam gaan zitten en/of
- het pakken van een mes uit de keukenla en/of daarbij zeggen "ik wil dit niet doen, maar als je me geen andere keuze laat, gebruik ik het", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- het richten van het mes op de borst en/of
- het omlaag trekken van de broek en/of
- het met kracht knijpen in de (boven)benen en/of
- het slaan tegen (de zijkant van) het hoofd en/of
- het zeggen "ik kan nu je luchtpijp dichdrukken en met een paar minuten is het over, dan kan ik doen met je wat ik wil", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- het uit elkaar duwen van de benen en/of
- het (meermalen) zeggen "meewerken, anders pak ik het mes",
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het duwen/brengen en/of heen en weer bewegen van de penis en/of hand/vinger(s) in de vagina en/of in anus en/of tussen de billen van die [slachtoffer] ;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 09 juni 2018 te Leiden
[slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door:
- het meermalen tegen die [slachtoffer] zeggen dat het zou escaleren en/of dat er een familiedrama zou komen (terwijl hij wist dat er boven haar woning een kind lag te slapen) en/of
- het zeggen dat hij nog een keer seks wilde hebben die [slachtoffer] en/of
- het pakken van een mes uit de keukenla en/of daarbij tegen die [slachtoffer] zeggen "ik wil dit niet doen, maar als je me geen andere keuze laat, gebruik ik het", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- het richten van het mes op de borst van die [slachtoffer] en/of
- het tegen die [slachtoffer] zeggen "ik kan nu je luchtpijp dichdrukken en met een paar minuten is het over, dan kan ik doen met je wat ik wil", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- het (meermalen) tegen die [slachtoffer] zeggen "meewerken, anders pak ik het mes", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;

Zaak met parketnummer 09-263328-19 (gevoegd):

hij op een of meer tdijstip(pen) in of omstreeks de periode van 10 mei 2019 tot en met 2 juli 2019 te Heerhugowaard, althans in Nederland,
wederrechtelijk
stelselmatig
opzettelijk
inbreuk heeft gemaakt
op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer], door (in)direct in persoon en/of per telefoon en/of per brief en/of via anderen, contact te zoeken met die [slachtoffer] ,
terwijl die [slachtoffer] geen contact wilde met verdachte en contact met [slachtoffer] verdachte is verboden door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Den Haag op 6 februari 2019,
met het oogmerk die [slachtoffer], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder rolnummer 22-000612-19 primair tenlastegelegde en het onder rolnummer 22-000297-20 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van het voorarrest, en dat aan hem de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege zal worden opgelegd. Daarnaast dient aan de verdachte een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna ook: Sr) te worden opgelegd, inhoudende een contactverbod met mevr. [slachtoffer], haar kinderen, haar ouders en de heer [vader kinderen slachtoffer] (vader van haar kinderen) en een locatieverbod betreffende de woning van mevr. [slachtoffer], zoals in eerste aanleg opgelegd
De vonnissen waarvan beroep
De vonnissen waarvan beroep kunnen niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Beslissing op voorwaardelijk verzoek
Het door de verdediging gedane voorwaardelijke verzoek tot het opmaken van opnieuw een nader reclasseringsrapport wijst het hof af, omdat het hof dat niet noodzakelijk acht.
Het hof acht zich op basis van het onderzoek ter terechtzitting voldoende voorgelicht.
Gevoerde verweren
In hoger beroep is door de raadsvrouw een aantal verweren gevoerd, die hieronder worden besproken.
Zaak met parketnummer 09-857143-18 (verkrachting)
1. Betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster
De raadsvrouw heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster betwist. Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
De aangeefster heeft een uitgebreide en gedetailleerde verklaring afgelegd over hetgeen op 9 juni 2018 heeft plaatsgevonden. Haar verklaring wordt op belangrijke onderdelen ondersteund door andere bewijsmiddelen. Zo bevat het dossier een tapgesprek, waarin de verdachte kort na het incident zegt dat hij ruzie met zijn vriendin heeft gehad. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij die bewuste nacht seks met de aangeefster heeft gehad in haar woning en dat hij na de seks zijn penis heeft afgeveegd met een keukenrol, wat hij daarna heeft verbrand. De verklaring van aangeefster dat verdachte haar heeft bedreigd met een scherp mes, vindt eveneens steun in zijn verklaring waar hij stelt dat hij in de woning van aangeefster een vleesmes heeft vastgepakt. Daarnaast komt het bij aangeefster geconstateerde letsel overeen met haar verklaring over de geweldshandelingen die zij heeft ondergaan. Tot slot overweegt het hof dat de waarneming van de verbalisanten - kort na het gebeuren– dat aangeefster emotioneel was, past bij hetgeen zij hierover verklaard heeft.
Het hof acht de verklaring van de aangeefster gelet op het voorgaande dan ook betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs en verwerpt het verweer.
Zaak met parketnummer 09-263328-19 (belaging)
Het hof dient de vraag te beantwoorden of de door de verdachte verrichte gedragingen belaging opleveren in de zin van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. Daartoe dient sprake te zijn van een wederrechtelijke, stelselmatige en opzettelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer].
2. Stelselmatigheid
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het bestanddeel ‘stelselmatig’ niet bewezen kan worden, aangezien de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de contacten daartoe geen aanleiding geven. De periode waarin de verdachte contact heeft gezocht met [slachtoffer] is immers van korte duur en ook de inhoud van de berichten is volgens de raadsvrouw niet als bedreigend aan te merken.
Het hof overweegt hiertoe het volgende.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een stelselmatige inbreuk op iemands persoonlijke levenssfeer, is van belang de duur, de aard, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Het hof overweegt met de rechtbank dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte gedurende een periode van bijna twee maanden zeventien keer telefonisch contact heeft gezocht met aangeefster, zeven keer met haar moeder en één keer met haar ex-partner, tevens vader van haar kinderen. De verdachte heeft daarbij lange voicemailberichten ingesproken met steeds indringender wordende berichten. Zo liet hij aangeefster onder meer weten dat hij - als ze niet met hem zou afspreken - strafbare feiten over haar bekend zou maken waardoor ze haar baan en kinderen kwijt zou raken. Als zij niet zou reageren zou de verdachte haar ouders en ex-partner contacteren en - toen zij niet reageerde - heeft de verdachte de daad bij het woord gevoegd. Voorts heeft hij gebeld naar de school van de kinderen van aangeefster en brieven gestuurd naar haar kinderen en ex-partner. Aangeefster heeft hierover verklaard dat zij vreest voor de veiligheid van zichzelf en haar kinderen. De gedragingen van de verdachte maken haar angstig, te meer in de wetenschap dat hij op een dag vrij zal komen.
Ook betrekt het hof bij haar beoordeling dat de verdachte kort voor de tenlastegelegde gedragingen is veroordeeld voor de verkrachting van aangeefster.
Mede tegen de achtergrond van deze eerdere veroordeling en de daadwerkelijke impact die de berichten op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van aangeefster en haar directe naasten moet hebben gehad, is het hof van oordeel dat de gedragingen van de verdachte een stelselmatige inbreuk opleveren op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer].
3. Wederrechtelijkheid en opzet
De raadsvrouw heeft eveneens aangevoerd dat het opzet en de wederrechtelijkheid ontbreken. De verdachte wist immers niet dat [slachtoffer] geen prijs stelde op de contacten, want [slachtoffer] heeft hem dat niet gezegd of laten weten.
Het hof overweegt hiertoe met de rechtbank als volgt.
Het hof is van oordeel dat het handelen van de verdachte als wederrechtelijk is aan te merken. De verdachte is immers - hoewel niet onherroepelijk - op 6 februari 2019 veroordeeld voor de verkrachting van aangeefster, waarbij aan hem een contactverbod met aangeefster is opgelegd. Tijdens de inhoudelijke behandeling van die strafzaak is in aanwezigheid van de verdachte de schriftelijke slachtofferverklaring van aangeefster in die strafzaak besproken, inhoudende – onder meer – dat aangeefster door die verkrachting psychische schade heeft opgelopen, dat zij veel angst voor hem heeft gekregen en dat zij op geen enkele wijze contact met hem wil hebben. Aldus wist de verdachte dat aangeefster geen contact meer met hem wilde. Dat het vonnis, inhoudende een contactverbod, niet onherroepelijk was, maakt dat niet anders. Daarnaast heeft aangeefster, op het eerste telefoontje na - toen zij niet wist dat het de verdachte was die belde -, nimmer de telefoon aangenomen als de verdachte haar belde. Op voicemail berichten dat zij tijd voor hem moest maken, heeft zij niet gereageerd.
Gelet op deze omstandigheden is het hof van oordeel dat de verdachte wel degelijk wist dat aangeefster niet van zijn gedrag was gediend. Door het handelen van de verdachte heeft hij haar geen andere keus gelaten dan die contacten te dulden.
Met het daarvoor vereiste opzet is daarom inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster.
Het hof is dan ook van oordeel dat de handelingen van de verdachte hebben plaatsgevonden met het oogmerk [slachtoffer] te dwingen iets te doen (contact hebben met de verdachte en de ‘waarheid’ vertellen), iets te dulden (dat stelselmatig contact met haar werd gezocht) en vrees aan te jagen (dat zij haar baan en kinderen kwijt zou raken).
Op grond van voorgaande verwerpt het hof beide verweren.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 09-857143-18 primair en in de zaak met parketnummer 09-263328-19 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

Zaak met parketnummer 09-857143-18:

hij op
of omstreeks09 juni 2018 te Leiden
door geweld
of een andere feitelijkheiden
/ofbedreiging met geweld
of een andere feitelijkheid, te weten:
- het aan vastpakken aan de haren en/of trekken aan de haren en/of
- het meermalen zeggen dat het zou escaleren en/of dat er een familiedrama zou komen (terwijl hij wist dat er boven in de woning een kind lag te slapen) en/of
- het op de bank duwen en
/of
- het zeggen dat hij nog een keer seks wilde hebben en
/of- het op het lichaam gaan zitten en
/of
- het pakken van een mes uit de keukenla en
/ofdaarbij zeggen "ik wil dit niet doen, maar als je me geen andere keuze laat, gebruik ik het"
, althans woorden van gelijke aard en/of strekkingen
/of
- het richten van het mes op de borst en
/of
- het omlaag trekken van de broek en
/of
- het met kracht knijpen in de (boven)benen en
/of
- het slaan tegen (de zijkant van) het hoofd en
/of
- het zeggen "ik kan nu je luchtpijp
dichtdrukkenen met een paar minuten is het over, dan kan ik doen met je wat ik wil"
, althans woorden van gelijke aard en/of strekkingen
/of
- het uit elkaar duwen van de benen en
/of
- het (meermalen) zeggen "meewerken, anders pak ik het mes",
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van
een of meerhandelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten het duwen
/brengenen
/ofheen en weer bewegen van de penis en
/ofhand/vinger(s) in de vagina en
/ofin
deanus en
/oftussen de billen van die [slachtoffer];

Zaak met parketnummer 09-263328-19 (gevoegd):

hij
op een of meer tdijstip(pen)in
of omstreeksde periode van 10 mei 2019 tot en met 2 juli 2019 te Heerhugowaard,
althans in Nederland,
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer], door (in)direct
in persoon en/ofper telefoon en
/ofper brief en
/ofvia anderen, contact te zoeken met die [slachtoffer],
terwijl die [slachtoffer] geen contact wilde met verdachte
en contact met [slachtoffer] verdachte is verboden door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Den Haag op 6 februari 2019,
met het oogmerk die [slachtoffer], te dwingen iets te doen,
niet te doen,te dulden en/of vrees aan te jagen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 09-857143-18 primair bewezenverklaarde levert op:

verkrachting.

Het in de zaak met parketnummer 09-263328-19 bewezenverklaarde levert op:

belaging.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de straf
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan verkrachting. Door aldus te handelen heeft de verdachte zeer ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, voor wie het bewezen verklaarde buitengewoon vernederend en traumatisch moet zijn geweest. De verdachte heeft het fysieke en psychische welzijn van het slachtoffer ondergeschikt gemaakt aan de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften. Slachtoffers van feiten als het onderhavige lijden dikwijls nog geruime tijd onder de psychische gevolgen van hetgeen hun is aangedaan.
De verdachte heeft zich daarnaast gedurende een periode van bijna twee maanden schuldig gemaakt aan de belaging van het slachtoffer, dit terwijl de verdachte kort daarvoor voor verkrachting van het slachtoffer was veroordeeld en haar ter zitting afgelegde slachtofferverklaring had aangehoord. Met zijn handelen heeft de verdachte op indringende wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het – reeds door hem aangetaste - gevoel van veiligheid van het slachtoffer.
Uit de verklaringen van aangeefster, de toelichting op de vordering benadeelde partij en de ter terechtzitting voorgedragen schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat de impact van het hele gebeuren op het slachtoffer en haar gezin zeer groot is geweest en dat zij hierdoor is gediagnosticeerd met PTSS, waarvoor zij onder behandeling is. Zij vreest voor haar veiligheid en die van haar kinderen, met name vanaf het moment dat verdachte vrijkomt.
De persoon van de verdachte
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 juni 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten liep de verdachte in een proeftijd van een op 13 juni 2017 aan hem opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf ter zake belaging. Dat heeft verdachte er niet van kunnen weerhouden om gedurende de proeftijd te recidiveren.
Het hof heeft voorts in aanmerking genomen de over de persoon van de verdachte opgemaakte rapporten.
Uit het Pro Justitia-rapport d.d. 1 oktober 2018 (die is opgemaakt naar aanleiding van de verkrachtingszaak), opgemaakt door Hulshof, GZ-psycholoog, volgt dat bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens te weten een ander gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken. Onder meer wordt vastgesteld dat de verdachte voornamelijk redeneert vanuit zijn eigen behoeftebevrediging, zich zelfbepalend kan opstellen indien een contact niet loopt zoals hij wil en in geval van kritiek de schuld aan de ander geeft. Deze stoornis was – gezien de aard en de duur van de gebrekkige ontwikkeling - tevens aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde feit. Vanwege de ontkennende proceshouding heeft de onderzoeker niet kunnen onderzoeken of deze stoornis de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde heeft beïnvloed.
Aan het meest recente Pro Justitia rapport van het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum, d.d. 7 mei 2021, opgemaakt door J.C. Leheij, psychiater, en R.J.A. van Helvoirt, GZ-psycholoog, heeft de verdachte zijn medewerking geweigerd, waardoor het onderzoek enigszins beperkt is gebleven. Wel wordt geconcludeerd dat aanwijzingen zijn gevonden voor het bestaan van een persoonlijkheidsstoornis met daarbij trekken van een borderline-, antisociale- en narcistische persoonlijkheidsstoornis.
Het hof stelt op grond van voormelde bevindingen in het eerstgenoemde rapport vast dat bij de verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde verkrachting (parketnummer 09-857143-18) een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken. Gelet op de aard en de duur van de gebrekkige ontwikkeling en de omstandigheid dat blijkens het laatstgenoemde rapport daarvoor in 2021 nog steeds aanwijzingen zijn geconstateerd, gaat het hof ervan uit dat deze stoornis ook bestond ten tijde van de bewezenverklaarde belaging (parketnummer 09-263328-19). In het voordeel van de verdachte gaat het hof er bij de bepaling van de op te leggen straf van uit dat deze stoornis, gelet op de aard en kenmerken daarvan, de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van beide bewezenverklaarde feiten op zodanige wijze heeft beïnvloed, dat deze feiten in verminderde mate aan de verdachte kunnen worden toegerekend.
In het reclasseringsadvies van 2 september 2021 van GGZ Fivoor TBS Noord, opgesteld in aanvulling op het reclasseringsadvies van 11 oktober 2018 van Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering Den Haag, wordt geconcludeerd dat de verdachte op alle leefgebieden problemen heeft. Als criminogene factoren wordt genoemd het ontbreken van dagbesteding, beperkte sociale relaties, financiële problemen, mogelijke emotionele problematiek, het ontbreken van huisvesting en mogelijk middelengebruik. Voorts wordt geconstateerd dat het bij de verdachte ontbreekt aan een hulpvraag tot gedragsverandering. Het recidiverisico, het risico op letselschade en het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt door de reclassering alle als hoog ingeschat. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep de conclusies van de reclassering weersproken, maar hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd werpt naar het oordeel van het hof geen ander licht op de zaak.
Afweging ten aanzien van de straf
Alles afwegende, onder meer de omstandigheid dat de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan de verdachte kunnen worden toegerekend en dat de hierna te bespreken maatregel zal worden opgelegd, acht het hof in beginsel een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 26 maanden passend en geboden.
Het hof stelt evenwel vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in de zaak met parketnummer 09-857143-18 is overschreden.
De termijn in hoger beroep is aangevangen op 18 februari 2019 toen het hoger beroep namens de verdachte werd ingesteld. Omdat het hof uitspraak doet op 21 oktober 2021 is de termijn in hoger beroep met ruim 8 maanden overschreden.
Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de strafmaat in die zin dat in plaats van de overwogen gevangenisstraf van 26 maanden, een gevangenisstraf van na te melden duur zal worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Motivering van de maatregelen
TBS
Het hof ziet in hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de persoon van de verdachte en de daarover uitgebrachte rapporten aanleiding om een last tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging uit te spreken.
In het voorgaande heeft het hof overwogen dat bij de verdachte tijdens het plegen van beide feiten een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken. Het hof stelt vast dat de door de verdachte begane verkrachting een misdrijf betreft gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 4 jaren of meer is gesteld, en dat het artikel waarin de belaging strafbaar is gesteld – artikel 285b Wetboek van Strafrecht – expliciet wordt opgesomd in artikel 37a lid 1 Wetboek van Strafrecht, waarmee aan de desbetreffende voorwaarden voor het opleggen van de maatregel van tbs is voldaan.
Met betrekking tot het recidiverisico overweegt het hof als volgt.
Het hof gaat ervan uit, zoals hiervoor reeds overwogen, dat de bij de verdachte vastgestelde persoonlijkheidsstoornis heeft doorgewerkt in het herhaalde delictgedrag van de verdachte.
Gelet op de aard en kenmerken van de bij de verdachte vastgestelde stoornis, de problemen van de verdachte op alle leefgebieden, de omstandigheden dat verdachte zich achtereenvolgens schuldig heeft gemaakt aan belaging van twee ex-partners en hij het laatste slachtoffer ook nog heeft verkracht, zulks in weerwil van een naar aanleiding van de eerste belaging aan hem opgelegde voorwaardelijke straf, en dat de verdachte geen blijk geeft van enig inzicht in de kwalijkheid van zijn handelen, zijn verantwoordelijkheid daarvoor en de noodzaak voor gedragsverandering, is het hof met de reclassering van oordeel dat het recidiverisico, het risico op letselschade en het risico op onttrekking aan op te leggen voorwaarden hoog moet worden ingeschat.
De reclassering heeft in haar rapport van 2 september 2021 desgevraagd negatief geadviseerd ten aanzien van een eventueel op te leggen TBS met voorwaarden. Behalve het hiervoor reeds genoemde hoge risico op onttrekking aan op te leggen voorwaarden, wordt in het rapport als beletsel genoemd dat geen plan van aanpak kon worden opgesteld vanwege de ontkennende houding van de verdachte en de niet meewerkende houding met betrekking tot het afnemen van diagnostiek. Gelet hierop behoort TBS met voorwaarden naar het oordeel van het hof niet tot de mogelijkheden.
De bewezenverklaarde feiten, de genoemde gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en de – indien onbehandeld – te verwachten blijvende doorwerking daarvan in het gedrag van de verdachte, leiden ertoe dat het hof van oordeel is dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen terbeschikkingstelling met dwangverpleging noodzakelijk maken.
Nu de terbeschikkingstelling (mede) wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, als bedoeld in artikel 38e, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, volgt dat de op te leggen maatregel in duur niet zal zijn gemaximeerd.
Vrijheidsbeperkende maatregel (contactverbod met het slachtoffer)
Gelet op de bewezenverklaarde feiten en het hiervoor genoemde recidivegevaar ziet het hof, ter voorkoming van strafbare feiten in de toekomst, aanleiding een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de vorm van een contactverbod met het slachtoffer, haar kinderen en haar ouders, voor de duur van vijf jaren. Hierbij zal het hof bevelen dat iedere keer dat de verdachte dit contactverbod zal overtreden, en vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van twee weken, met een maximum van zes maanden.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal begaan, dan wel zich belastend zal gedragen jegens het slachtoffer en haar familie, zal het hof, gelet op artikel 38v, vierde lid, Sr, de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren.
In verband met de op te leggen maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging ziet het hof, anders dan de rechtbank heeft gedaan en de advocaat-generaal heeft gevorderd, geen aanleiding aan de verdachte tevens een locatieverbod op te leggen.
Vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer] (verkrachting)
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte in de zaak met parketnummer 09-857143-18 primair bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een totaalbedrag van € 8.766,83.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een bedrag van € 7.266,83 (bestaande uit € 2.266,83 aan materiële schade, inhoudende de toegewezen bedragen conform het vonnis in eerste aanleg, vermeerderd met een bedrag van € 135,68 voor de telefoon en een bedrag van € 1.403,99 voor de beveiliging van de woning en bestaande uit € 5.000,00 aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een totaalbedrag van € 2001,15, bestaande uit € 1.403,99 (beveiliging woning), € 20,- (belkosten vakantie Marokko), € 111,16 (SOA- en HIV-test), € 385,- (eigen risico zorgverzekering) en € 81,- (reiskosten) materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het in de zaak met parketnummer 09-857143-18 primair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering tot vergoeding van materiële schade, omdat niet is komen vast te staan dat dit deel van de gevorderde materiële schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 09-857143-18 primair bewezenverklaarde bewezen verklaarde.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder in de zaak met parketnummer 09-857143-18 primair bewezenverklaarde bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag van € 5.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op € 42,53, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 7.001,15 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer] (belaging)
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte in de zaak met parketnummer 09-263328-19 bewezen verklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van € 750,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder in de zaak met parketnummer 09-263328-19 bewezenverklaarde bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 750,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 13 juni 2017 onder parketnummer 09-807761-17 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep in afwijking van de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf gevorderd dat die vordering wordt afgewezen.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
Gelet echter op de duur van het voorarrest, die de op te leggen gevangenisstraf overschrijdt, en de op te leggen TBS-maatregel, acht het hof geen termen aanwezig voor toewijzing van die vordering.
De vordering zal dan ook worden afgewezen.
In beslag genomen goederen
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot teruggave van het onder 1 genummerde voorwerp op de beslaglijst, te weten een geldbedrag van € 119,90, aan mevrouw [slachtoffer] en teruggave van de overige op de beslaglijst genoemde voorwerpen aan de verdachte.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat - gelet op de verklaring van [slachtoffer] - is komen vast te staan dat het onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedrag van € 119,90 van [slachtoffer] afkomstig was. Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank derhalve de teruggave aan [slachtoffer] gelasten van het op de beslaglijst onder 1 genummerde geldbedrag.
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal het hof de teruggave aan de verdachte gelasten van de op de beslaglijst onder 2 tot en met 8 genummerde voorwerpen, te weten kledingstukken en een telefoon.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14e, 36f, 37a, 37b, 38v, 38w, 57, 63, 242 en 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 09-857143-18 primair en in de zaak met parketnummer 09-263328-19 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 09-857143-18 primair en in de zaak met parketnummer 09-263328-19 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidinhoudende dat de veroordeelde
voor de duur van 5 jarenop geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], haar kinderen [kind] en [kind] en haar ouders [ouders];
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 2 (twee) weken voor iedere keer dat niet aan deze maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 (zes) maanden;
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge deze opgelegde maatregel niet op.

Beveelt dat deze opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

Gelast de
teruggaveaan [slachtoffer] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. Geld Euro, 119,90.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
De op de beslaglijst onder 2 tot en met 8 genummerde voorwerpen, te weten:
2. 1.00 STK Kleding KI: blauw, ondergoed;
3. 1.00 PR Sok, zwarte sokken;
4. 1.00 STK Broek KI: blauw, 1 blauwe spijkerbroek; 5. 1.00 STK Vest KI: grijs;
6. 1.00 STK Shirt KI: zwart;
7. 1.00 PR schoenen KI: grijs;
8. 1.00 STK Autotelefoon KI: zwart, WIKO;

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-857143-18 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.001,15 (zevenduizend één euro en vijftien cent) bestaande uit€ 2.001,15 (tweeduizend één euro en vijftien cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 42,53(tweeënveertig euro en drieënvijftig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-857143-18 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.001,15 (zevenduizend één euro en vijftien cent) bestaande uit € 2.001,15 (tweeduizend één euro en vijftien cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 70 (zeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 26 juni 2018 en voor de immateriële schade op 9 juni 2018.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-263328-19 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-263328-19 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 15 (vijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 2 juli 2019.
Wijst afde vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Den Haag van 16 oktober 2018, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 13 juni 2017, parketnummer 09-807761-17, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Dit arrest is gewezen door mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst, mr. Th.W.H.E. Schmitz en mr. M.A.J. van de Kar,
in bijzijn van de griffier mr. S. Johannes.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 oktober 2021.