ECLI:NL:GHDHA:2021:1995

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
2200090021
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging met toepassing van adolescentenstrafrecht en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 2002, was eerder veroordeeld tot jeugddetentie voor openlijke geweldpleging. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na een vordering van de advocaat-generaal, die een veroordeling tot jeugddetentie voor 30 dagen, waarvan 17 dagen voorwaardelijk, heeft geëist. De verdachte was op 14 juli 2020 betrokken bij een geweldsincident in Rotterdam, waarbij hij samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen een slachtoffer. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld, ondanks zijn verweer dat hij geen significante rol had gespeeld.

Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan openlijke geweldpleging en heeft de eerdere veroordeling vernietigd. De straf is bepaald op 30 dagen jeugddetentie, met bijzondere voorwaarden, waaronder meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast heeft het hof een vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer behandeld. De benadeelde partij heeft een vordering ingediend voor zowel materiële als immateriële schade. Het hof heeft de materiële schade tot €316,42 en de immateriële schade tot €500,- toegewezen, met de verplichting voor de verdachte om deze bedragen aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer. Het hof heeft de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, zodat deze bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000900-21
Parketnummer: 10-741066-20
Datum uitspraak: 23 september 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 22 maart 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachtes],

geboren te [plaats] op [datum] 2002,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde, met toepassing van het jeugdstrafrecht, veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 30 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 17 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden, zoals nader in het vonnis omschreven. Het geschorste bevel van de voorlopige hechtenis is daarbij ook opgeheven. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij, zoals nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 14 juli 2020 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, te weten de [straat], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit
- het vastpakken van die [slachtoffer] en/of
- het omsingelen van die [slachtoffer] en/of (agressief) tegen hem aan gaan staan en/of duwen en/of trekken van die [slachtoffer] en/of
- ( vervolgens) meermalen, althans eenmaal, schoppen en/of trappen en/of slaan op het hoofd en/of in het gezicht van die [slachtoffer], terwijl die [slachtoffer] op de grond lag.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 30 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 17 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden, en voorts de oplegging van een werkstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewijsoverweging
Door de verdediging is betoogd dat de verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, aangezien de verdachte geen significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld en daarop ook geen opzet heeft gehad, maar slechts in die groep aanwezig is geweest en zich niet aan de gepleegde geweldshandelingen heeft kunnen onttrekken.
Het hof gaat op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
De aangever heeft verklaard (p.10 e.v. van het dossier) dat hij filmbeelden had gemaakt van jongens, van wie de verdachte er later een bleek te zijn, die volgens hem in drugs aan het dealen waren. Daarna werd hem gezegd door die jongens dat hij klappen zou krijgen als hij de beelden niet zou verwijderen. De jongens sloten hem in, gingen dicht tegen hem aan staan en eisten dat hij de filmbeelden zou verwijderen. Dat deden zij op een agressieve wijze, waarbij de jongens ook probeerden de telefoon van aangever uit zijn broekzak te pakken.
De verklaring van getuige [getuige] (p. 29 e.v. van het dossier) bevestigt dit. Die [getuige] ziet de jongens dicht om aangever staan; de jongen met de baseball pet, zijnde de verdachte, ging op 5 centimeter afstand van het gezicht van de aangever staan, had een agressieve houding en gezichtsuitdrukking en zei tegen aangever dat hij niet zo agressief moet doen. Daarna wordt er onderling geduwd en getrokken volgens [getuige].
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij degene was met de baseballpet en werd vastgepakt door aangever en zelf ook aangever heeft vastgepakt, waarna zij samen op de grond terechtkwamen.
Direct hierna wordt de aangever geschopt en geslagen. Naar het oordeel van het hof kan niet worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die de aangever heeft geschopt en geslagen.
Op grond van het vorenstaande staat voor het hof echter vast dat de verdachte niet enkel de groep getalsmatig heeft versterkt, maar dat hij door te handelen als hiervoor vermeld, de agressor was en daarmee bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er ook door de mededaders geweld gebruikt zou gaan worden; daardoor heeft hij tenminste voorwaardelijk opzet gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante en wezenlijke bijdrage geleverd. Dat het schoppen en slaan pas plaatsvond na de bijdrage die de verdachte heeft geleverd doet aan het voorgaande niet af, omdat het in feite één aaneengesloten gebeurtenis betrof.
Daarbij heeft het hof mede in aanmerking genomen de getuige [getuige] heeft verklaard dat hij de jongen met de pet heeft vastgepakt en zich, toen de aangever op de grond lag, met deze jongen heeft bezig gehouden.
Het verweer wordt dan ook verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks14 juli 2020 te Rotterdam, op
of aande openbare weg, te weten de [straat],
in elk geval op of aan een openbare weg,openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit
- het vastpakken van die [slachtoffer] en
/of
- het omsingelen van die [slachtoffer] en
/of(agressief) tegen hem aan gaan staan en
/ofduwen en
/oftrekken van die [slachtoffer] en
/of
- ( vervolgens) meermalen,
althans eenmaal,schoppen en
/oftrappen en
/ofslaan op het hoofd en
/ofin het gezicht van die [slachtoffer], terwijl die [slachtoffer]op de grond lag.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze samen met anderen schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen het slachtoffer. Door aldus te handelen hebben de verdachte en zijn mededaders een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Een feit als het onderhavige versterkt in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid op straat. De ernst van het geweld rechtvaardigt de oplegging van een vrijheidsbenemende straf.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 19 augustus 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een geweldsdelict. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden weer een dergelijk feit te plegen.
Toepassing adolescentenstrafrecht
Uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. Ten aanzien van een
jongvolwassene die de leeftijd van 18 jaar maar nog niet die van 23 jaar heeft bereikt, kan het hof besluiten het jeugdstrafrecht toe te passen indien daartoe grond wordt
gevonden in de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. De verdachte was ten tijde van de bewezenverklaarde feiten 18 jaar oud. Gelet op de persoon van de verdachte en op het rapport van de reclassering van 17 maart 2021, acht het hof, met de rechtbank en de advocaat-generaal, gronden aanwezig om recht te doen overeenkomstig de bepalingen van het jeugdstrafrecht.
De reclassering heeft een advies d.d. 17 maart 2021 opgesteld. Daaruit blijkt onder meer dat er vermoedens zijn dat de verdachte licht verstandelijk beperkt is. Daarnaast is sprake van gebrekkige plannings- en organisatievaardigheden en enige mate van impulsiviteit. Hij kan de gevolgen van zijn handelen niet goed overzien. Wel liet hij een positieve houding zien bij het eerdere toezicht van de jeugdreclassering en Urban Skillsz. Er wordt een deels voorwaardelijke jeugddetentie geadviseerd met onder meer als voorwaarde, dat hij zich moet houden aan de aanwijzingen die jeugdreclassering hem geeft. Die voorwaarde zal het hof, ter voorkoming van het plegen van nieuwe strafbare feiten, verbinden aan de voorwaardelijke straf.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van € 15.784,50.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 5.221,50, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 316,42 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid en gezien het aandeel van deze verdachte bij de bewezenverklaarde feiten- voor toewijzing tot een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 316,42 aansprakelijk is voor de materiële schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte
de hoofdelijke verplichtingopleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 500,00 aansprakelijk is voor de immateriële schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte
de verplichtingopleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Het hof zal geen vervangende gijzeling verbinden aan de schadevergoedingsmaatregel. Het hof houdt daarbij rekening met de landelijke afspraken die hieromtrent zijn gemaakt ten aanzien van jeugdzaken en ziet geen aanleiding om in deze zaak van die afspraken af te wijken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 30 (dertig) dagen.

Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
17 (zeventien) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende een door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, te Rotterdam, te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de reclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met [slachtoffer], geboren op 24 september 1977 te Leidschendam, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 316,42 (driehonderdzestien euro en tweeënveertig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 316,42 (driehonderdzestien euro en tweeënveertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan de betalingsverplichting hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 14 juli 2020.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 14 juli 2020.
Dit arrest is gewezen door mr. L.A. Pit, mr. C.P.E.M. Fonteijn-Van der Meulen en mr. W.S. Korteling, in bijzijn van de griffier mr. A.M. Grasman.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 september 2021.
Mr. C.P.E.M. Fonteijn-Van der Meulen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.