In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 juli 2021 een tussenuitspraak gedaan in hoger beroep over de huurwaarde van een winkelpand en de ontbindingsschade die de appellant heeft geleden. De zaak betreft een geschil tussen de appellant, vertegenwoordigd door mr. E.H.P. Dingenouts, en de geïntimeerden, vertegenwoordigd door mr. S. van Buuren. De appellant had een koopovereenkomst gesloten met de geïntimeerden, maar deze overeenkomst werd ontbonden vanwege wanprestatie. Het hof heeft eerder in 2019 al uitspraken gedaan over de ontbindingsschade en de huurwaarde van het pand. In deze uitspraak werd de deskundige Schuurman benoemd om de waarde van het winkelpand te beoordelen. Schuurman concludeerde dat de waarde van het pand negatief was, wat door de geïntimeerden werd betwist. Het hof oordeelde dat de teruggave van het pand door de geïntimeerden geen positieve waarde vertegenwoordigde en dat de appellant recht had op schadevergoeding voor de vaste lasten over de periode medio juni tot eind september 2015. De totale ontbindingsschade werd vastgesteld op € 64.884,89, en de geïntimeerden werden veroordeeld tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank Rotterdam en veroordeelde de geïntimeerden in de proceskosten.