ECLI:NL:GHDHA:2021:1956
Gerechtshof Den Haag
Gezamenlijk gezag en kinderalimentatie na beëindiging van een affectieve relatie
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezamenlijke uitoefening van het gezag en de kinderalimentatie tussen de ouders van een minderjarige. De vader, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam, verzocht het hof om gezamenlijk gezag over zijn kind, geboren in 2011, en om de ingangsdatum van de kinderalimentatie te herzien. De rechtbank had eerder bepaald dat de vader € 200,- per maand aan kinderalimentatie moest betalen, met ingang van 1 februari 2019, en had het verzoek om gezamenlijk gezag afgewezen.
Het hof oordeelde dat de vader een wezenlijke rol speelt in het leven van de minderjarige en dat er geen onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders. Ondanks de zorg over de communicatie tussen de ouders, concludeerde het hof dat gezamenlijk gezag in het belang van de minderjarige is. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en bepaald dat de ouders voortaan gezamenlijk het gezag over hun kind uitoefenen.
Wat betreft de kinderalimentatie bevestigde het hof de beslissing van de rechtbank dat de ingangsdatum 1 februari 2019 is, omdat de vader zonder overleg was gestopt met betalen. Het hof oordeelde dat de vader zich aan de eerder gemaakte afspraken had moeten houden en dat er geen aanleiding was voor verrekening van kosten. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.