ECLI:NL:GHDHA:2021:1956

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
200.288.426/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag en kinderalimentatie na beëindiging van een affectieve relatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezamenlijke uitoefening van het gezag en de kinderalimentatie tussen de ouders van een minderjarige. De vader, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam, verzocht het hof om gezamenlijk gezag over zijn kind, geboren in 2011, en om de ingangsdatum van de kinderalimentatie te herzien. De rechtbank had eerder bepaald dat de vader € 200,- per maand aan kinderalimentatie moest betalen, met ingang van 1 februari 2019, en had het verzoek om gezamenlijk gezag afgewezen.

Het hof oordeelde dat de vader een wezenlijke rol speelt in het leven van de minderjarige en dat er geen onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders. Ondanks de zorg over de communicatie tussen de ouders, concludeerde het hof dat gezamenlijk gezag in het belang van de minderjarige is. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en bepaald dat de ouders voortaan gezamenlijk het gezag over hun kind uitoefenen.

Wat betreft de kinderalimentatie bevestigde het hof de beslissing van de rechtbank dat de ingangsdatum 1 februari 2019 is, omdat de vader zonder overleg was gestopt met betalen. Het hof oordeelde dat de vader zich aan de eerder gemaakte afspraken had moeten houden en dat er geen aanleiding was voor verrekening van kosten. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.288.426/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 19-8950
zaaknummer rechtbank : C/10/584060
beschikking van de meervoudige kamer van 6 oktober 2021
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. B.S. van der Klauw te Rotterdam
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.F.A. van Pelt te Rotterdam.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht,
locatie: Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 16 oktober 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 14 januari 2021 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De moeder heeft op 4 maart 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
De raad heeft het hof bij brief van 18 augustus 2021 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
2.4
Bij het hof is voorts ingekomen een journaalbericht van de zijde van de vader van18 februari 2021 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 1 september 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
2.6
Ter mondelinge behandeling heeft de advocaat van de moeder, met instemming van de vader, een brief van Veilig Thuis van 7 juli 2021 overgelegd.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen hebben tot 2014 een affectieve relatie met elkaar gehad.
3.3
Partijen zijn de ouders van [naam minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
3.4
De moeder oefent alleen het gezag uit over [minderjarige] . De vader heeft [minderjarige] erkend.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover in deze procedure van belang, bepaald dat de vader met ingang van 1 februari 2019 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] (hierna ook: kinderalimentatie), voor de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling aan de moeder € 200,- per maand zal betalen. De beschikking is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Verder heeft de rechtbank het verzoek van de vader, om met de moeder te worden belast met het gezamenlijk gezag, afgewezen.
4.2
De vader is het niet eens met deze beslissing en verzoekt het hof de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen, namelijk voor zover het de ingangsdatum van de kinderalimentatie en de afwijzing van het verzoek om gezamenlijk gezag betreft, en als volgt te beslissen:
- dat de ingangsdatum van de kinderalimentatie van € 200,- per maand 16 oktober 2020 is, dan wel een door het hof in goede justitie te bepalen datum;
- dat de vader de reeds door hem betaalde bedragen vanaf de ingangsdatum mag verrekenen met de vastgestelde kinderalimentatie van € 200,- per maand;
- dat de vader samen met de moeder wordt belast met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] .
4.3
De moeder verzoekt het hof, voor zover nodig onder verbetering en/of aanvulling van de rechtsgronden, de bestreden beschikking te bekrachtigen en de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans het hoger beroep van de vader af te wijzen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

Gezag
Wettelijk kader
5.1
In artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank kan verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Standpunten partijen
5.2
De vader stelt het volgende. Het is van groot belang dat hij dezelfde rol in het leven van [minderjarige] kan spelen als de moeder. De vader wil betrokken worden bij het nemen van beslissingen over [minderjarige] en rechtstreeks informatie over [minderjarige] kunnen opvragen. De vader heeft in het verleden beslissingen van de moeder over [minderjarige] nooit ter discussie gesteld en verwacht dat in het geval van gezamenlijk gezag ook niet te doen. De vader vindt de moeder een goede moeder. De communicatie tussen partijen verloopt moeizaam, maar de vader heeft er vertrouwen in dat de communicatie kan verbeteren. In het verleden is de communicatie tussen partijen namelijk wel goed geweest, bijvoorbeeld over de zorgregeling. De vader heeft net als Veilig Thuis mediation voorgesteld. Hij wil ook meewerken aan het traject Kinderen uit de Knel.
5.3
De moeder voert het volgende aan. Er is geen enkele vorm van communicatie tussen partijen. De omgang verloopt via oma (moederszijde). De vader informeert de moeder niet over bijvoorbeeld de voetbaltraining of zijn nieuwe partner. De moeder voelt zich daarom buitengesloten. De moeder betwist dat de communicatie in het verleden goed verliep. Er zijn juist meerdere incidenten geweest en Veilig Thuis was bij het gezin betrokken tot mei 2020. Nu partijen elkaar met rust laten, zijn er geen incidenten meer geweest. De moeder wijst er verder op dat zij [minderjarige] heeft aangemeld voor Kinderen uit de Knel, maar dat dit traject pas kan starten als de juridische procedures voorbij zijn.
Overwegingen hof
5.4
Het hof overweegt ten aanzien van het gezamenlijk gezag als volgt. Vast staat dat de vader een wezenlijke rol speelt in het leven van [minderjarige] . Daarbij past dat de vader samen met de moeder is belast met het gezag over hem, in lijn met het uitgangspunt van de wetgever. Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat niet is gebleken van de in 5.1 onder a en b genoemde afwijzingsgronden. De communicatie tussen partijen is niet optimaal. Dit brengt niet zonder meer mee dat gezamenlijk gezag niet in het belang van [minderjarige] is. Het hof overweegt dat partijen weliswaar meningsverschillen hebben, maar gebleken is ook dat zij in het verleden in het belang van [minderjarige] samen afspraken hebben kunnen maken. Zo hebben partijen afspraken kunnen maken over de door de vader te betalen kinderalimentatie en de bijkomende kosten. Ook verliep de onregelmatige zorgregeling goed doordat partijen hierover met elkaar konden communiceren. Niet is gebleken dat de vader de moeder heeft belemmerd in haar taak van verzorgende ouder. De moedert voert naast de slechte communicatie aan dat [minderjarige] het moeilijk vindt dat partijen niet optimaal met elkaar communiceren. Naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat dit tot concrete problemen voor [minderjarige] leidt, in die zin dat [minderjarige] klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders of dat gezamenlijk gezag niet in zijn belang moet worden geacht. Het hof acht dit wel een punt van zorg maar geen belemmering voor gezamenlijk gezag. Het hof neemt verder in aanmerking dat [minderjarige] is aangemeld voor Kinderen uit de Knel en dat partijen bij dit traject zullen worden betrokken. Zij hebben beiden bovendien op zitting verklaard open te staan voor het verbeteren van de onderlinge communicatie. Het hof gaat er dan ook van uit dat partijen zich zullen inzetten voor het Kinderen uit de Knel-traject en daarbij het belang van [minderjarige] steeds voor ogen blijven houden. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking op dit punt vernietigen en het verzoek van de vader partijen gezamenlijk te belasten met het gezag over [minderjarige] toewijzen.
Kinderalimentatie
5.5
Tussen partijen is niet in geschil dat de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie € 200,- per maand bedraagt. Ter beoordeling van het hof is de ingangsdatum van de door de vader te betalen kinderalimentatie.
Standpunten partijen
5.6
De vader stelt het volgende. Nadat de relatie tussen partijen is geëindigd hebben zij, op initiatief van de vader, afgesproken dat hij € 200,- per maand kinderalimentatie zal betalen aan de moeder. In februari 2019 is de vader na een incident met de moeder gestopt met het naar haar overmaken van een bijdrage voor [minderjarige] . In de periode daarna heeft de vader echter wel bijgedragen in de kosten voor [minderjarige] . De vader meent dat de ingangsdatum de datum van de bestreden beschikking dient te zijn en dat hij het door hem voor [minderjarige] betaalde bedrag mag verrekenen met de te betalen kinderalimentatie.
5.7
De moeder meent dat de ingangsdatum 1 februari 2019 dient te zijn, nu de vader op dat moment is gestopt met het betalen van een bijdrage in de kosten voor [minderjarige] . De vader heeft de achterstallige kinderalimentatie voor de periode 1 februari 2019 tot en met januari 2020 nog niet betaald. Verder betoogt de moeder dat er geen reden is het door de vader aangevoerde bedrag te verrekenen met de kinderalimentatie. De vader heeft er zelf voor gekozen een verjaardagscadeau voor [minderjarige] te kopen of een dagje met hem uit te gaan. Bovendien geniet de vader zorgkorting. Daarnaast merkt de moeder op dat het eventueel te verrekenen bedrag maximaal € 185,- kan bedragen, omdat de vader alleen dit bedrag heeft aangetoond met kassabonnen.
Overwegingen hof
5.8
Het hof overweegt ten aanzien van de kinderalimentatie als volgt. Bij de beoordeling van deze grief stelt het hof het volgende voorop. Artikel 1:402 BW laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter beslist.
5.9
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de kinderalimentatie dient te worden vastgesteld met ingang van 1 februari 2019. De moeder heeft verklaard dat partijen in het verleden een (mondelinge) afspraak hebben gemaakt over de door de vader te betalen kinderalimentatie. Deze afspraak heeft de vader, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, niet betwist. Gebleken is dat de vader tot 1 februari 2019 uitvoering heeft gegeven aan die afspraak. Daarmee staat voldoende vast dat sprake is van een overeenkomst tussen partijen over de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Met ingang van 1 februari 2019 is de vader eenzijdig, zonder overleg gestopt met betalen. Het hof is van oordeel dat de vader zich aan de tussen partijen gesloten overeenkomst had moeten houden en die had moeten nakomen. Om die reden is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht de kinderalimentatie heeft vastgesteld met ingang van 1 februari 2019.
Het hof ziet, evenals de rechtbank, geen aanleiding om over te gaan tot verrekening van de mogelijk door de vader betaalde kosten ten behoeve van [minderjarige] . De vader heeft zijn stelling daarover naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. Daar komt bij dat deze betalingen niet in overleg met de vrouw zijn gedaan en dat de vrouw deze betalingen heeft betwist. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de kinderalimentatie bekrachtigen.
Proceskosten
5.1
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
5.11
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 16 oktober 2020, voor zover deze de afwijzing van het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag betreft, en (in zoverre) opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de vader en de moeder het gezag over [minderjarige] voortaan gezamenlijk uitoefenen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Rotterdam, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking (tot zover) uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, A.A.F. Donders en M.J. Vonk, bijgestaan door mr. I.E. van der Leij als griffier, en is op 6 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.