ECLI:NL:GHDHA:2021:1881

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
2200024021
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen poging doodslag en schadevergoeding in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 2003, was beschuldigd van medeplegen van poging tot doodslag op een slachtoffer in Rotterdam op 14 juli 2020. De verdachte en medeverdachten zouden het slachtoffer, terwijl deze op de grond lag, meermalen tegen het hoofd hebben geschopt, wat leidde tot ernstig letsel, waaronder een gebroken jukbeen en een hersenschudding. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om het vonnis te vernietigen en de verdachte opnieuw te veroordelen, toegewezen. Het hof oordeelde dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer had aanvaard en dat de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen was. De verdachte werd veroordeeld tot een jeugddetentie van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een werkstraf van 60 uren. Daarnaast werd een vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor zowel materiële als immateriële schade. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding tot een totaal van € 5.316,42 toegewezen, met wettelijke rente vanaf de datum van het delict.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000240-21
Parketnummer: 10-741065-20
Datum uitspraak: 23 september 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 januari 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [datum] 2003,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren en oplegging van bijzondere voorwaarden, zoals nader in het vonnis omschreven. Voorts is de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven. Tot slot is beslist op de vordering van de benadeelde partij, zoals nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 14 juli 2020 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte(n) voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd/in het gezicht van die [slachtoffer] heeft/hebben geschopt en/of getrapt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 14juli 2020 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken jukbeen, een zware hersenschudding en persisterende concentratie- en aandachtklachten (postcommotioneel syndroom), heeft toegebracht door terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd/in het gezicht van die [slachtoffer] te schoppen en/of slaan;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 14juli 2020 te Rotterdam : tezamen en in vereniging met een of meer anderen, . althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte(n) voorgenomen misdrijf om opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan een persoon genaamd [slachtoffer], met dat opzet terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, meermalen, althans éénmaal, tegen het hoofd/in het gezicht van die [slachtoffer] heeft geschopt en/of getrapt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair
hij op of omstreeks 14 juli 2020 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, te weten de [straat], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal, schoppen en/of trappen en/of slaan op het hoofd en/of in het gezicht van die [slachtoffer], terwijl die [slachtoffer] op de grond lag.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren en oplegging van bijzondere voorwaarden, in combinatie met een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewijsoverweging
Door de verdediging is betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken nu hij niet aanwezig is geweest bij de geweldshandelingen omdat hij eerder al een andere straat was ingeslagen.
Het hof overweegt het volgende.
Het hof gaat – met de rechtbank – uit van de volgende lezing.
Op 14 juli 2020 verlaat de aangever zijn woning en ziet op straat een groepje van drie jongens die hij van het dealen van drugs verdenkt. Hij filmt de jongens, die dat door krijgen. Zij willen dat het filmpje wordt verwijderd. De aangever belooft dit te doen, nadat hij zijn verhaal aan de ouders van de jongens heeft kunnen doen. De jongens gaan akkoord en samen met de aangever lopen zij via de [straat] over de [straat] verder. Op de [straat] aangekomen, wordt de aangever ingesloten en eisen de jongens dat het filmpje wordt verwijderd. De aangever neemt één van hen in een judogreep en komt daarbij zelf ook op de grond te liggen. Twee van de jongens trappen de aangever met geschoeide voet tegen zijn hoofd en hij raakt buiten bewustzijn.
De aangever heeft een foto aan de politie overhandigd en verklaard dat op deze foto de lange man te zien is die hem meerdere malen tegen zijn hoofd heeft getrapt. De verdachte heeft op de terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij zichzelf op deze foto herkent. De aangever en de drie jongens zijn langs een GSM-shop op de [straat] gelopen. De camerabeelden van deze winkel zijn door een verbalisant beschreven. Uit die beschrijving blijkt dat één van de jongens significant langer is dan de andere twee. De verdachte heeft op
de zitting in hoger beroep verklaard zichzelf als deze (langere) ‘jongen 3’ te herkennen.
Verschillende getuigen hebben het voorval zien gebeuren. Getuige [getuige1], een buurman van het slachtoffer, ziet de aangever en de drie jongens lopen en is hen vanaf de [straat] gaan volgen. Hij omschrijft de jongens in zijn verklaring, waarbij één van hen als aanzienlijk langer wordt omgeschreven dan de andere twee. Hij ziet dat deze (langere) jongen de aangever samen met een ander meerdere vuistslagen geeft. Getuige [getuige2] ziet dat de aangever op de grond ligt en dat de aangever door de ‘langere donkergetinte jongen’ en een van de twee andere mannen op het hoofd wordt getrapt. Getuige [getuige3] ziet dat twee mannen de man, die op de grond lag, in elkaar sloegen en schopten. Hij ziet de lange jongen de aangever drie keer tegen het hoofd schoppen.
Ook het letsel dat het slachtoffer heeft opgelopen past bij het tegen het hoofd schoppen en slaan.
Het hof is gezien het voorgaande van oordeel dat de verdachte de door de aangever en verschillende getuigen beschreven ‘lange jongen’ is en dat hij de aangever samen met een ander heeft geslagen en meerdere malen tegen het hoofd heeft geschopt en getrapt.
Het hoofd is één van de meest kwetsbare delen van het menselijk lichaam, waarbij in het geval van toegepast geweld het gevolg niet zelden fataal blijkt te zijn. Het hof is van oordeel dat de verdachte, gezien zijn uitvoeringshandelingen en de rol die hij in het geheel van het geweld heeft gespeeld, de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever door het geweld zou komen te overlijden. Uit zijn handelen leidt het hof af dat de verdachte deze kans welbewust heeft aanvaard en het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte in voorwaardelijke vorm opzet op de dood van de aangever heeft gehad.
Voor zover de verdediging een alternatief scenario heeft aangevoerd, acht het hof dit scenario niet aannemelijk geworden, gelet op de hiervoor beschreven bewijsmiddelen.
Het hof acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op
of omstreeks14 juli 2020 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte
(n
)voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, meermalen
, althans eenmaal,tegen het hoofd/in het gezicht van die [slachtoffer] heeft
/hebbengeschopt en
/ofgetrapt en
/ofgeslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:

medeplegen van poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op de openbare weg. Het slachtoffer heeft de verdachte en de medeverdachten aangesproken, waarop de groep jongens het slachtoffer heeft meegenomen en ingesloten. Het slachtoffer is op de grond terechtgekomen en is door de verdachte en een onbekend gebleven medeverdachte tegen zijn lichaam en hoofd geschopt en geslagen, waardoor hij buiten bewustzijn raakte en ernstig letsel heeft opgelopen, waaronder een gebroken jukbeen en een hersenschudding.
Door zo te handelen heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig geschonden; de gevolgen voor het slachtoffer hadden vele malen ernstiger kunnen zijn. Slachtoffers van dergelijke geweldsuitbarstingen houden vaak lange tijd lichamelijke en psychische klachten. Bovendien zorgen dergelijke feiten voor gevoelens van onrust, onveiligheid en angst in de samenleving. Een en ander rechtvaardigt naar het oordeel van het hof de oplegging van een vrijheidsbenemende straf.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 19 augustus 2021.
Het hof heeft tevens acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 16 december 2020 en het rapport van Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond van 31 december 2020, opgemaakt in verband met de verdenking van een ander strafbaar feit. Daaruit blijkt, samengevat, dat het eerder niet goed ging met de verdachte. Hij zocht verkeerde contacten en invloeden op, maakte verkeerde keuzes, had geen toekomstperspectief en had een gebrek aan motivatie om zijn leven te beteren. Er was sprake van schoolverzuim omdat de verdachte vond dat hij niet thuis hoorde op het educatief centrum. Hij heeft de kans gekregen om zich op het MBO 1 te bewijzen en dat heeft hij gedaan. In het kader van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis liet de verdachte zich door de jeugdreclassering goed begeleiden, werkte mee aan de gemaakte afspraken en was goed in het contact.
Geadviseerd wordt om een onvoorwaardelijke werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met bijzondere voorwaarden, zoals een meldplicht bij de jeugdreclassering. Die voorwaarde zal het hof, ter voorkoming van het plegen van strafbare feiten, verbinden aan de voorwaardelijke straf.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke jeugddetentie van navermelde duur in combinatie met een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormen.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte primair bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van
€ 23.316,42.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 12.316,42, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 316,42 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het primair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het primair bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor hoofdelijke toewijzing tot een bedrag van € 5.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, waarbij de hoofdelijke verbinding geldt tussen de verdachte en de onbekend gebleven mededader,
nietzijnde [medeverdachte].
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 316,42 aansprakelijk is voor de materiële schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 5.000,- aansprakelijk is voor de immateriële schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], met dien verstande dat de hoofdelijkheid niet geldt voor [medeverdachte], maar wel voor de onbekend gebleven medeverdachte.
Het hof zal geen vervangende gijzeling verbinden aan de schadevergoedingsmaatregel. Het hof houdt daarbij rekening met de landelijke afspraken die hieromtrent zijn gemaakt ten aanzien van jeugdzaken en ziet geen aanleiding om in deze zaak van die afspraken af te wijken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 47, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 6 (zes) maanden.

Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
3 (drie) maanden,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende een door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, te Rotterdam, te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de reclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met [slachtoffer], geboren op [datum] te [plaats], zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen jeugddetentie.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.316,42 (vijfduizend driehonderdzestien euro en tweeënveertig cent) bestaande uit € 316,42 (driehonderdzestien euro en tweeënveertig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade. De verdachte is daarvoor hoofdelijk aansprakelijk respectievelijk ten aanzien van het materiele deel met mededaders en ten aanzien van het immateriële deel met de onbekend gebleven mededader (niet zijnde [medeverdachte]).
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.316,42 (vijfduizend driehonderdzestien euro en tweeënveertig cent) bestaande uit € 316,42 (driehonderdzestien euro en tweeënveertig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 14 juli 2020.
Dit arrest is gewezen door mr. L.A. Pit, mr. C.P.E.M. Fonteijn-Van der Meulen en mr. W.S. Korteling, in bijzijn van de griffier mr. A.M. Grasman.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 september 2021.
Mr. C.P.E.M. Fonteijn-Van der Meulen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.