ECLI:NL:GHDHA:2021:185

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
5 februari 2021
Zaaknummer
200.256.307/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Familieruzie tussen advocaat en boekhouder met betrekking tot publicaties en vrijheid van meningsuiting

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag werd behandeld, gaat het om een familieruzie tussen [appellant], een advocaat, en [geïntimeerde], een boekhouder, die ook zijn neef is. De zaak is ontstaan na een reeks van juridische conflicten en publicaties op sociale media die de reputatie van [appellant] in gevaar hebben gebracht. De appellant heeft in hoger beroep beroep gedaan tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 30 mei 2018, waarin de rechtbank bepaalde dat [geïntimeerde] onrechtmatig had gehandeld door op zijn Facebookpagina een artikel te delen dat schadelijk was voor de reputatie van [appellant]. Het hof heeft de feiten van de zaak in overweging genomen, waaronder eerdere tuchtrechtelijke uitspraken tegen [appellant] en incidenten tussen de partijen. Het hof oordeelde dat de publicaties van [geïntimeerde] onder de vrijheid van meningsuiting vallen en dat er geen sprake was van onrechtmatig handelen. De vorderingen van [appellant] werden afgewezen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank. De kosten van het geding in hoger beroep werden aan [appellant] opgelegd, aangezien hij in het ongelijk werd gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.256.307/01
Rolnummer rechtbank : C/09/522657 / HA ZA 17-6

arrest van 26 januari 2021

inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. J.P. Sanchez Montoto te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk.

Het geding

Bij dagvaarding van 21 augustus 2018 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 30 mei 2018. In zijn memorie van grieven (met producties) heeft hij 11 grieven tegen het vonnis aangevoerd. [geïntimeerde] heeft de grieven bij memorie van antwoord (met producties) bestreden. Ter terechtzitting van 7 december 2020 hebben partijen hun stellingen mondeling doen toelichten door hun advocaten, waarbij door mr. Sanchez Montoto een pleitnota is overgelegd met een productie. Van de zijde van [geïntimeerde] is bezwaar gemaakt tegen de overgelegde productie. Hierna is een datum voor arrest bepaald.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Het hof gaat uit van de volgende feiten:
1.1.
[appellant] is advocaat en [geïntimeerde] is boekhouder. [appellant] is een oom van [geïntimeerde] .
1.2.
De verhoudingen tussen partijen zijn al enige tijd ernstig verstoord. [appellant] heeft diverse gerechtelijke procedures tegen [geïntimeerde] aanhangig gemaakt.
1.3.
Bij uitspraak van 14 april 2014 heeft de Raad van Discipline aan [appellant] naar aanleiding van bezwaren van de deken wegens handelen in strijd met de verordening op de administratie en financiële integriteit de maatregel van schorsing opgelegd voor de duur van vier maanden. [appellant] heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van 21 november 2014 heeft het Hof van Discipline de uitspraak van de Raad van Discipline bekrachtigd.
1.4.
Op 21 mei 2014 heeft [journalist] (hierna ‘ [journalist] '), journalist, een artikel gepubliceerd op de website wvvw.advocatie.nl. In dit artikel is onder meer het volgende vermeld:

“Advocaat vier maanden geschorst na mistig spel met geld van drugsdealer

Een advocaat is vier maanden geschorst omdat hij het niet te nauw nam met enkele administratieve en financiële regels. In een vreemd ruikende zaak rond een coffeeshophouder en diens op papier charitatieve stichting, verzuimde hij onderzoek te doen naar de twijfelachtige herkomst van het geld van zijn cliënt. Bovendien bracht hij persoonlijk flinke sommen contant geld naar Suriname, blijkt uit een onlangs gepubliceerde tuchtuitspraak.
Door [journalist]
De betreffende advocaat uit het arrondissement Midden-Nederland had twee tuchtzaken aan zijn broek gekregen, die dit voorjaar werden behandeld. Een eerste zaak was aangespannen door zijn cliënt, een in 2012 voor drugshandel en witwassen veroordeelde coffeeshophouder, een tweede zaak naar aanleiding van een dekenbezwaar. De klachten van de cliënt, onder meer over excessief declareren, blokkering van een schikkingsvoorstel en het niet bijwonen van een zitting door ziekte, verklaarde de Raad van Discipline stuk voor stuk ongegrond.
De tuchtrechter kon wel meegaan in de bezwaren van de deken, die stelde dat de advocaat had gehandeld in strijd met de verordening op de administratie en financiële integriteit (Vafï).
Dc in fiscale zaken gespecialiseerde advocaat stond In 2006 de coffeeshophouder bij voor hei fiscale traject binnen zijn strafzaak, nadat justitie 1,4 miljoen euro in contanten in beslag had genomen. De man beweerde dat het geld niet afkomstig was uit zijn coffeeshop, maar van een stichting die rijstvelden exploiteert in Suriname. De opbrengsten werden contant bij hem gedeponeerd. De advocaat zou helpen inzichtelijk te maken welke gelden afkomstig waren van de coffeeshop en wat via de stichting was binnengekomen.

Conflicten

Aanvankelijk liet de advocaat namens de stichting beslag leggen op die gelden: het OM werd in april 2010 gesommeerd om een deel terug te betalen. Een opmerkelijke wending: eind april voerde de advocaat namens de stichting een kort geding tegen de coffeeshophouder, die op dat moment nog zijn cliënt was. De stichting vorderde met succes 200.000 euro van hem terug. Om aan te tonen dat dit bedrag door de stichting was verdiend, liet de advocaat jaarrekeningen opstellen door een Surinaams administratiekantoor, waarvan hij zelf tot 2000 de eigenaar was. Voor deze opdracht vervoerde de advocaat deels zelf zo n 35.000 euro aan contanten naar Suriname, verspreid over meerdere reisjes.

Nadat de coffeeshophouder begin 2012 strafrechtelijk was veroordeeld, ontstond een conflict tussen de stichting en de advocaat: die betaalde bedragen vanaf zijn derdengeldrekening niet door aan de stichting. Advocaat, coffeeshophouder en stichting braken met elkaar, waarna beide partijen klachten indienden bij de deken. Die verwijt de advocaat uiteindelijk dat hij door het voeren van het kort geding tegen zijn cliënt ‘de schijn van zekerheid’ heeft willen creëren over de herkomst van bepaalde gelden. De advocaat had moeten onderzoeken of
zijn opdracht niet diende tot ‘de voorbereiding, ondersteuning dan wel afscherming van onwettige activiteiten’. Ook had de advocaat niet zonder overleg met de deken enkele tienduizenden euro's naar Suriname mogen transporteren.
De advocaat had geen enkele reden om te twijfelen aan alle via zijn cliënt en diens strafrechtadvocaat verkregen informatie, zo verdedigde hij zich tijdens de tuchtrechtzitting. Nader onderzoek instellen naar de wandelgangen van cliënt en stichting waren daarom volgens hem niet nodig, zelfs al is de exacte afkomst van het geld altijd onduidelijk gebleven.

Genoeg aanwijzingen voor onderzoek

De Raad van Discipline gaat mee met de deken: er waren genoeg aanwijzingen die aanspoorden tot extra onderzoek, om te beginnen de verdenkingen van drugshandel en witwassen, plus de inbeslagname van 1,4 miljoen euro. Bovendien bleken er helemaal geen afspraken tussen de coffeeshophouder en de stichting op papier te staan. Juist omdat de advocaat fiscalist is, had hij er rekening mee moeten houden dat ook het geld uit de stichting een criminele afkomst had.

Het kort geding had volgens de Raad daarom enkel het doel om een titel te verkrijgen op basis waarvan het in beslaggenomen geld teruggehaald kon worden. ‘[Dit] had verweerder tot waakzaamheid waar het ging om de herkomst van dat geld moeten dwingen’, stelt de Raad. ‘Het frustreren van de door justitie gelegde beslagen is immers een onwettig doel. Het achterwege laten van onderzoek is hiermee tuchtrechtelijk verwijtbaar.’ Ook had de advocaat niet zelf delen van 33.500 euro in contanten naar Suriname mogen brengen, zeker niet gezien de twijfelachtige herkomst. ‘Nu verweerder het contante geld ontving van een cliënt die op dat moment verdacht werd van handel in verdovende middelen en witwassen, had verweerder zich behoren te realiseren dat de Vafi wel degelijk van toepassing was.’ aldus de Raad. 'Het doel van de Vafi is immers te voorkomen dat de advocaat betrokken raakt bij geld dat is verkregen uit criminele activiteiten of dat voor illegale doeleinden is gebruikt.’
Dit alles is reden genoeg voor een schorsing van vier maanden: 'Door zijn handelwijze heeft verweerder niet alleen zichzelf maar de hele beroepsgroep in diskrediet gebracht. De raad rekent dit verweerder zeer zwaar aan.' De advocaat is tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan, bevestigt - inmiddels - voormalig deken Leonard Böhmer. (...)"
1.5.
Op 3 april 2015 heeft [geïntimeerde] dit artikel integraal op zijn facebookpagina geplaatst en daarbij de volgende tekst vermeld:
"Dit schuilt achter een advocaat die zich voordoet als een zeer integer persoon. Dit is slechts EEN uitspraak die het tegendeel bewijst!!!!!!! DE WAARHEID komt langzamerhand boven water !!!!! Het hof heeft de uitspraak bevestigd.”
1.6.
Op 25 april 2015 heeft [geïntimeerde] op zijn facebookpagina een video geplaatst met de titel “Ongeacht in welke situatie je verkeert, vergeet nooit de vrouw die je negen maanden heeft gedragen” met daaronder de tekst:
“Dit moet de zoon van (zogenaamde advocaat) zien die nota bene over de rug van zijn moeder zijn eigen belangen voorop stelt, en dat terwijl hij jarenlang niet heeft omgekeken naar haar. Looser.”
1.7.
Op 16 augustus 2015 heeft zich een incident voorgedaan tussen [appellant] en [geïntimeerde] op het parkeerterrein van zorgcentrum Tamarinde in Utrecht waar de moeder van [appellant] destijds verbleef. [geïntimeerde] heeft dezelfde dag tegen [appellant] aangifte gedaan van poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling omdat volgens [geïntimeerde] [appellant] hem met zijn auto opzettelijk heeft aangereden. De echtgenote van [appellant] , die samen met hem in de auto zat, heeft diezelfde middag tegen [geïntimeerde] aangifte gedaan van bedreiging.
1 8. Bij dit incident is de door [appellant] bestuurde auto beschadigd geraakt. De echtgenote van [appellant] had voor deze auto een schadeverzekering bij Achmea afgesloten. Achmea heeft de schade aan de auto door haar schade-expert laten vaststellen.In het expertiserapport van 17 september 201 is de schade begroot op € 2.848,12 inclusief btw. Achmea heeft de reparatiekosten vergoed.
1.9.
[appellant] is in verband met dit incident door de politie aangehouden en heeft de nacht van 16 op 17 augustus 2015 op het politiebureau doorgebracht.
1.10.
Op 19 augustus 2015 is op de website Advocatie.nl een artikel gepubliceerd onder de kop ‘Advocaat aangehouden voor aanrijden eigen neef’. [geïntimeerde] heeft dit artikel op zijn facebookpagina geplaatst. In dit artikel is onder meer het volgende vermeld:
“(…)
Advocaat [appellant] is afgelopen zondag aangehouden nadat hij in Utrecht met zijn auto zijn eigen neef had aangereden. De achtergrond is volgens deze neef een zakelijk conflict: [appellant] zou opzettelijk op hem zijn ingereden. De advocaat werd maandag door de politie heengezonden. Het gewond geraakte slachtoffer deed aangifte en heeft een klacht ingediend bij de Haagse Deken Martens.
(…)
Afgelopen zondag bezocht de neef zijn dementerende oma in een verzorgingstehuis in Utrecht. Na het bezoek werd hij naar eigen zeggen opzettelijk door [appellant] aangereden op de parkeerplaats van het verzorgingstehuis. Hij klapte op de voorruit en werd naar het ziekenhuis gebracht. In zijn klacht aan de deken rept hij over een ‘poging tot moord’. “Ik vind dat iemand die zich van geweld bedient en daarbij bereid is zijn auto als wapen in te zetten sowieso geen advocaat kan zijn.”
Een woordvoerder van de politie Midden-Nederland bevestigt dat de aanrijding zondag heeft plaatsgevonden en dat de bestuurder van de auto (....) is aangehouden. Over de vraag of de aanrijding opzettelijk was kan de politie geen mededelingen doen. Ook [appellant] zegt hier desgevraagd niets over. Hij wil enkel kwijt dat een dag na de aanrijding al was vrijgelaten, "dus zo ernstig kan het allemaal niet zijn”.
Deken Bas Martens geeft met een korte reactie aan dat er in het geval van een dergelijke klacht een onderzoek zal komen. Vaststaat dat er voor het handelen van de advocaat een zeker zakelijk verband moet zijn om hem tuchtrechtelijk te kunnen vervolgen. (...)
Overigens kreeg [appellant] vorig jaar april een schorsing van vier maanden opgelegd door de Raad van Discipline, wegens overtreding van meerdere administratieve en financiële regels. Zo had hij verzuimd onderzoek te doen naar de twijfelachtige herkomst van geld van een cliënt, en had hij persoonlijk flinke sommen geld contant naar Suriname vervoerd."
1.11.
Op 20 augustus 2015 is in het Algemeen Dagblad een artikel gepubliceerd onder de kop ‘Neef klaagt advocaat aan voor doodslag’.
1.12.
Op 20 augustus 2015 heeft [appellant] tegen [geïntimeerde] aangifte gedaan van het doen van valse aangifte, vernieling en bedreiging met de dood.
1.13.
Op 27 augustus 2015 heeft de politie [geïntimeerde] als verdachte verhoord. In het proces-verbaal van verhoor is - voor zover hier van belang - het volgende vermeld:
“(…) Ik heb nieuwsberichten van [appellant] op facebook geplaatst. Dit heb ik op mijn eigen pagina gedaan. (...) Aangever [appellant] heeft in zijn aangifte verklaard dat jij zijn aanhouding via een journalist bekend hebt gemaakt. (...) Klopt dat? (...) Dat klopt. Ik heb een mail naar Advocatie.nl verstuurd. (...)"
1.14.
Bij brief van 4 september 2015 heeft [appellant] [geïntimeerde] gesommeerd alle publicaties op zijn facebookpagina, die als smaadschrift zijn aan te merken, binnen tweedagen te verwijderen. [geïntimeerde] heeft niet aan die sommatie voldaan.
1.15.
Op 7 oktober 2015 heeft [appellant] [geïntimeerde] in kort geding gedagvaard en gevorderd om onder meer een rectificatie te plaatsen en het door [geïntimeerde] van de website Advocatie.nl overgenomen artikel met de door [geïntimeerde] aangebrachte tekst van zijn facebookpagina te verwijderen en verwijderd te houden. Op 15 oktober 2015 heeft [appellant] het kort geding ingetrokken na de mededeling dat [geïntimeerde] het gewraakte artikel van zijn facebookpagina had verwijderd.
1.16.
Op 2 november 2015 heeft de officier van justitie van het parket Midden-Nederland de zaak waarin [geïntimeerde] aangifte tegen [appellant] had gedaan geseponeerd, omdat er volgens de officier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor poging tot doodslag, poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel of bedreiging.
1.17.
Na het incident heeft [appellant] zich onder behandeling gesteld van [psycholoog] , psycholoog. In een brief van 20 januari 2016 van [psycholoog] is voor zover hier van belang het volgende vermeld:
“ (...) Betreft: medische gegevens t.b.v. justitie/politie
De heer: [appellant]
(...)
Sinds augustus 2015 tot heden is bovengenoemde client bij mij onder behandeling i.v.m. een incident met ongeval: waarbij zijn neef client beticht op hem te hebben ingereden met de auto. Er loopt een rechtszaak tegen zijn neef. Cliënt is overspannen door dit incident. Hij heeft moeite met de verwerking hiervan en kan de gedachten daaraan niet van zich afzetten. Hij piekert veel, heeft slapeloze nachten en stemmingswisselingen. Verder maken cognitieve functie stoornissen van concentratie, korte termijn geheugen en denken een belangrijk
onderdeel uit van zijn klachten. Er is nog geen sprake van een uitbehandelde situatie. (...)"
1.18.
Het Openbaar Ministerie heeft [geïntimeerde] vervolgd en hem een drietal feiten tenlastegelegd.
1.19.
Bij vonnis van 1 februari 2016 van de rechtbank Midden-Nederland heeft de politierechter [geïntimeerde] wegens vernieling/beschadiging van de auto, wegens bedreiging van [appellant] en wegens belediging veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uur. Daarbij is de vordering van de benadeelde partij toegewezen, met veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 750,-, te vermeerderen met rente.
1.20.
Bij brief van 22 april 2016 heeft [appellant] Google gesommeerd binnen 10 dagen de URL pagina’s uit de zoekmachine te verwijderen via welke men toegang verkrijgt tot de gewraakte artikelen over [appellant] op de website Advocatie.nl en het Algemeen Dagblad.
1.21.
Bij e-mail van 25 mei 2016 heeft Google geweigerd aan deze sommatie te voldoen, met als reden dat de verwijzing naar dit materiaal in haar zoekresultaten gerechtvaardigd is vanwege het algemeen belang van toegang tot dit materiaal.
1.22.
[appellant] heeft de advocaat mr. Van de Sanden ingeschakeld om te bewerkstelligen dat Google aan zijn sommatie zou voldoen. Mr. Van de Sanden heeft bij de rechtbank Midden-Nederland tegen Google een verzoekschrift tot het verwijderen van bijzondere persoonsgegevens op grond van artikel 36, lid l, Wet Bescherming Persoonsgegevens ingediend.
1.23.
[geïntimeerde] heeft tegen het vonnis van 1 februari 2016 van de politierechter van de rechtbank Midden-Nederland hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij arrest van 11 juli 2016 dat vonnis vernietigd en [geïntimeerde] wegens beschadiging van de auto en bedreiging van [appellant] veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uur en [appellant] wat betreft de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard.
1.24.
Op 18 juli 2016 heeft [appellant] in verband met het plaatsen van een video door [geïntimeerde] op zijn eigen facebookpagina, tegen hem aangifte wegens smaad gedaan.
1.25.
Bij e-mail van 27 juli 2016 heeft [appellant] [journalist] verzocht de berichten op de website Advocatie.nl over de aanrijding te verwijderen.
1.26.
In reactie hierop heeft de hoofdredacteur van Advocatie, [hoofdredacteur] , bij e-mail van 28 juli 2016 aan [appellant] laten weten niet aan dit verzoek te voldoen.
1.27.
Bij brief van 2 augustus 2016 heeft Centraal Beheer [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor de schade die hij op 16 augustus 2015 aan de auto heeft toegebracht. Tevens heeft Centraal Beheer [geïntimeerde] meegedeeld door betaling van de schade in de rechten van de verzekerde te zijn getreden en hem verzocht een bedrag van € 2.848,12, binnen 14 dagen te betalen.
1.28.
Bij brief van 14 september 2016 heeft [geïntimeerde] aan Centraal Beheer - voor zover van belang - het volgende meegedeeld:
“(…)
Nog zonder dat ik inhoudelijk reageer op uw stellingname, bericht ik u dat de inhoud van uw brief mij zeer verbaast. U geeft aan dat u reeds een bedrag van € 2.848,12 heeft uitgekeerd aan uw verzekerde. Mijn verbazing ligt gelegen in het feit dat momenteel middels een civiele procedure wordt getracht het geld van mij te vorderen voor schade aan een voertuigen met kentekennummer 86GDR1.
Derhalve verzoek ik u mij het navolgende kenbaar te maken:
- Wie is uw verzekerde?
- Aan wie heeft u betreffend geldbedrag uitgekeerd?
Waarop is dit geldbedrag gebaseerd? (…)”
1.29.
Bij e-mail van 13 april 2017 heeft Centraal Beheer aan [geïntimeerde] onder meer het volgende bericht:
“(...) U heeft op 16 augustus 2015 bij het zorgcentrum Tamarinde de auto van onze verzekerde vernield. U bent op de motorkap gesprongen en daarna op het dak van de auto. Hierdoor is er schade aan de auto ontstaan van in totaal € 2.848,12. Onze verzekerde heeft de auto laten repareren en wij hebben het schadebedrag overgemaakt aan de reparateur. Uit privacyoverwegingen kan ik u niet de naam van onze verzekerde verstrekken. Doordat u
schade aan de auto van onze verzekerde heeft aangebracht bent u volledig aansprakelijk. Daarom vorderen wij het schadebedrag terug. (…)”
1.30.
Bij brief van 4 juli 2017 heeft Centraal Beheer [geïntimeerde] in gebreke gesteld en hem verzocht vóór 19 juli 2017 € 2.848,12 te betalen. [geïntimeerde] heeft niet aan dit verzoek voldaan.
De procedure in eerste aanleg
2.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd - samengevat - dat de rechtbank:
(I) voor recht verklaart dat [geïntimeerde] jegens [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld door:
a. a) op zijn facebookpagina op 3 april 2015 een artikel van Advocatie.nl over te nemen over een tegen [appellant] uitgesproken tuchtrechtelijk vonnis van de Raad van Discipline van 14 april 2014 en daaraan als ware dat een integraal onderdeel van de oorspronkelijke tekst van het artikel de navolgende eigen tekst toe te voegen:
“Dit schuilt achter een advocaat die zich voordoet als een zeer integer persoon. Dit is slechts EEN uitspraak die het tegendeel bewijst!!!!!!! DE WAARHEID komt langzamerhand boven water!!!! Het hof heeft de uitspraak bevestigd."
b) op zijn facebookpagina op 25 april 2015 een video te plaatsen met de titel “Ongeacht in welke situatie je verkeert, vergeet nooit de vrouw die je negen maanden heeft gedragen” met daarbij de tekst
"Dit moet de zoon van {zogenaamde advocaat) zien die nota bene over de rug van zijn moeder zijn eigen belangen vooropstelt en dat terwijl hij jarenlang niet heeft omgekeken naar haar. Looser".
c) aan de internetsite Advocatie.nl en het Algemeen Dagblad de informatie te verstrekken dat hij aangifte heeft gedaan dat [appellant] hem opzettelijk zou hebben aangereden en dat hij daarvoor was aangehouden en hen de door hem ingediende aangifte ter beschikking te stellen.
d) op zijn facebookpagina in augustus 2015 het artikel dat naar aanleiding van de door hem verstrekte informatie, als zou [appellant] hem met opzet hebben aangereden en daarvoor zijn aangehouden, integraal over te nemen;
e) op 16 augustus 2015 vernielingen aan de auto van [appellant] aan te brengen en hem te bedreigen met misdrijven tegen zijn leven:
f) op 16 augustus 2015 tegen [appellant] aangifte te doen als zou [appellant] tegen hem een poging tot doodslag, dan wel tot zware mishandeling hebben gedaan;
(II) voor recht verklaart dat [geïntimeerde] jegens [appellant] aansprakelijk is voor de materiële en immateriële schade (reputatieschade en psychische gezondheidsschade) die [appellant] als gevolg van voormelde onrechtmatige gedragingen van [geïntimeerde] heeft geleden;
(III) [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling aan [appellant] van € 4.667,79, welk bedrag bestaat uit de reparatiekosten van de door [geïntimeerde] beschadigde auto ad € 2.848,12 en de kosten ad € 1.339,67 van de psycholoog wiens hulp [appellant] heeft moeten inschakelen omdat hij niet in staat was om de gevolgen van de door [geïntimeerde] jegens hem gepleegde strafbare feiten zelfstandig te verwerken, tenzij en behoudens voor zover door [geïntimeerde] wordt bewezen dat hij de vergoeding van de voornoemde schade aan de auto van [appellant] aan de verzekeraar Centraal Beheer heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente;
(IV) [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling aan [appellant] van € 2.763,34 aan kosten die de advocaat mr. De Leon aan [appellant] in rekening heeft gebracht in verband met de door [geïntimeerde] tegen [appellant] ingediende valse aangifte en voor de werkzaamheden die hij als vervangend advocaat had verricht, omdat [appellant] als gevolg van zijn verblijf in de politiecel in de nacht van 16 op 17 augustus 2016, niet als advocaat kon optreden tijdens de mondelinge behandeling in een kort geding op 17 augustus 2015, te vermeerderen met de
wettelijke rente;
(V) [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling aan [appellant] van € 8.874,45 aan kosten die de advocaat mr. Van de Sanden in rekening heeft gebracht in het kader van de verzoekschriftprocedure tot het verwijderen van bijzondere persoonsgegevens, alsmede tot betaling aan [appellant] van € 8.000 exclusief btw aan kosten die mr. Van de Sanden voor zijn werkzaamheden in deze procedure nog in rekening zal brengen, te vermeerderen met de wettelijke rente;
(VI) [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling aan [appellant] van € 2.099,35 aan kosten die het vertaalbureau aan [appellant] in rekening heeft gebracht voor het maken van de beëdigde vertaling in het Engels van het door [appellant] ingediende verzoekschrift in de procedure tot het verwijderen van bijzondere persoonsgegevens op grond van artikel 36 lid 1 Wet Bescherming Persoonsgegevens, te vermeerderen met wettelijke rente;
(VII) [geïntimeerde] te veroordelen om aan [appellant] een vergoeding te betalen van de immateriële schade die [appellant] aan [geïntimeerde] heeft geleden in de vorm van de aantasting in zijn eer en goede naam ten gevolge van de publicaties op de internetsite Advocatie.nl, in het Algemeen Dagblad en op de facebookpagina van [geïntimeerde] en die [appellant] heeft geleden door toedoen van [geïntimeerde] in de nacht van 16 op 17 augustus 2015 in verzekerde bewaring in een politiecel heeft doorgebracht zonder dat dit heeft geleid tot het opleggen van een straf of maatregel aan [appellant] en om aan hem een vergoeding van de materiële schade te betalen die [appellant] als gevolg van voormelde aantasting in de eer en goede naam heeft geleden in de vorm van de door hem in zijn advocatenpraktijk gederfde winst, een en ander op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met wettelijke rente;
(VIII) [geïntimeerde] te veroordelen in de proces- en nakosten.
2.2.
De rechtbank heeft voor recht verklaard i) dat [geïntimeerde] jegens [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld door op 16 augustus 2015 vernielingen aan de auto van [appellant] toe te brengen en hem te bedreigen met misdrijven tegen het leven, en ii) dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de materiële schade die [appellant] als gevolg daarvan heeft geleden. [geïntimeerde] is verder veroordeeld tot betaling van de kosten van de psycholoog ter hoogte van € 1.339,67, met wettelijke rente. De rechtbank heeft de overige vorderingen van [appellant] afgewezen, en de proceskosten gecompenseerd.
2.3.
[appellant] is hiervan in hoger beroep gekomen.
De vorderingen in hoger beroep
3.1.
[appellant] vordert in hoger beroep, onder wijziging van zijn eis, dat het hof het vonnis van de rechtbank van 30 mei 2018 zal vernietigen voor zover de rechtbank daarbij de vorderingen van [appellant] heeft afgewezen, en dat het hof, kort samengevat:
1) en 2) de vorderingen in eerste aanleg zoals hierboven vermeld onder I sub a, c en d en de bijbehorende onder II gevorderde verklaring voor recht alsnog zal toewijzen;
3) de vordering onder IV alsnog zal toewijzen;
4) de vordering onder V alsnog zal toewijzen tot een bedrag van € 14.924,45 zijnde de kosten die de advocaten mr. Van de Sanden en mr. A.J.F. Gonesh aan [appellant] in rekening hebben gebracht;
5) de vordering onder VI alsnog zal toewijzen;
6) [geïntimeerde] zal bevelen om aan Centraal Beheer een bedrag van € 2.848,12 te betalen als vergoeding voor de aan de auto van [appellant] toegebrachte schade, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag met een maximum van € 10.000,-;
7) [geïntimeerde] zal bevelen tot betaling van de door [appellant] geleden materiële en immateriële schade als gevolg van/bestaande uit de aantasting van zijn eer en goede naam en psychisch leed, op te maken bij staat;
8) [geïntimeerde] in de kosten van de beide instanties zal veroordelen
Beoordeling van de grieven
4.1.
Grief 1 richt zich tegen de feitenvaststelling door de rechtbank. Het hof heeft hiermee in overweging 1 van dit arrest rekening gehouden. De grief behoeft geen verdere bespreking.
4.2.
In overweging 4.6 van haar vonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat het plaatsen door [geïntimeerde] op zijn facebookpagina van een door [journalist] op de website Advocatie.nl gepubliceerd artikel niet onrechtmatig is jegens [appellant] , omdat i) het artikel afkomstig is uit een openbare bron, ii) de door [geïntimeerde] toegevoegde tekst duidelijk zijn eigen mening betreft en iii) het voor de lezer niet duidelijk hoeft te zijn dat het artikel over [appellant] gaat, omdat diens naam niet wordt genoemd. Grief 2 richt zich tegen punt ii), grief 4 tegen punt iii).
4.3.
Het hof verwerpt deze grieven. Van onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] op dit punt is geen sprake. [geïntimeerde] heeft een openbaar artikel op zijn besloten facebookpagina geplaatst, met daarbij een tekst waarvan ook naar het oordeel van het hof voldoende duidelijk is dat het zijn eigen mening betreft. Een dergelijke handelwijze valt binnen de vrijheid van meningsuiting die [geïntimeerde] heeft, ook als een lezer kan begrijpen dat het over [appellant] gaat.
4.4.
In grief 3 klaagt [appellant] er over dat de rechtbank bij het citeren van het proces-verbaal van verhoor van [geïntimeerde] (zie overweging 1.13) ten onrechte een aantal voor de beoordeling van de zaak essentiële passages niet heeft vermeld. Zo heeft [geïntimeerde] op de vraag van de politie waarom hij nieuwsberichten van [appellant] op facebook heeft geplaatst en de aanhouding van [appellant] via een journalist bekend heeft gemaakt geantwoord: “Ik vind dat dit nu echt afgelopen moet zijn.” Uit deze woorden blijkt volgens [appellant] dat [geïntimeerde] hem opzettelijk schade heeft willen toebrengen. Verder wijst [appellant] er op dat [geïntimeerde] op diverse vragen van de politie geen antwoord heeft willen geven, en stelt hij dat de rechtbank onvoldoende acht heeft geslagen op de camerabeelden van het incident bij het verzorgingstehuis, waaruit volgens [appellant] blijkt dat de aangifte van [geïntimeerde] tegen [appellant] wegens poging doodslag in strijd was met de waarheid en slechts tot doel had om [appellant] te schaden. Grief 6 sluit hierbij aan en klaagt er over dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet gebleken is dat [geïntimeerde] in redelijkheid niet tot het doen van aangifte heeft kunnen komen, en dat de rechtbank ten onrechte de door [appellant] gevorderde vergoeding aan advocaatkosten heeft afgewezen.
4.5.
Ook deze grieven worden verworpen. De rechter is niet verplicht alle feiten in zijn vonnis te vermelden. Bovendien zijn de door [appellant] genoemde passages uit het proces-verbaal van politie naar het oordeel van het hof niet van doorslaggevend belang voor de beoordeling van de zaak. Verder staat vast dat uit de camerabeelden blijkt dat [geïntimeerde] op de auto van [appellant] is afgerend, waarna [appellant] aanvankelijk even gas gaf en daarna sterk afremde en tot stilstand kwam. [geïntimeerde] heeft uit het feit dat [appellant] aanvankelijk even gas gaf kennelijk afgeleid dat [appellant] hem wilde aanrijden. In het midden kan blijven of dit terecht was. Van een valse aangifte is in een geval als dit, waarin sprake is van een geëscaleerde familieruzie waarbij beide partijen een eigen visie hebben op de gebeurtenissen, geen sprake. De rechtbank heeft dan ook terecht de door [appellant] gevorderde advocaatkosten afgewezen.
4.6.
Grief 5 klaagt er over dat de rechtbank ten onrechte de vordering van [appellant] heeft afgewezen die gegrond is op onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] , bestaande uit het op zijn facebookpagina plaatsen van een video met bijgevoegde tekst. De rechtbank heeft overwogen dat zij de onrechtmatigheid van het plaatsen van de video niet kan beoordelen, aangezien [geïntimeerde] de video inmiddels heeft verwijderd en [appellant] deze niet meer kan laten zien. [appellant] stelt dat het onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] vaststaat omdat [geïntimeerde] met betrekking tot het plaatsen van deze video door de politierechter is veroordeeld wegens smaad. Dat deze veroordeling in hoger beroep is vernietigd, doet volgens [appellant] niet ter zake aangezien deze vernietiging berustte op processuele gronden. Verder is het [geïntimeerde] die ervoor heeft gezorgd dat de video niet meer beschikbaar was, en had de rechtbank aan [geïntimeerde] op de voet van artikel 22 Rv moeten bevelen om de video alsnog over te leggen. Tot slot merkt [appellant] op dat degenen die dat willen de video met tekst nog wel degelijk vanuit de website van facebook kunnen reproduceren.
4.7.
Het hof verwerpt ook deze grief. In de eerste plaats geldt dat [appellant] zijn eis in hoger beroep heeft gewijzigd en volgens het in de memorie van grieven opgenomen petitum niet langer een vergoeding vordert voor het plaatsen van deze tekst / video. [appellant] heeft op deze grond geen belang bij grief 5. Ten overvloede overweegt het hof dat [appellant] , op wie de stelplicht en bewijslast rust, ook in hoger beroep de video niet in het geding heeft gebracht. Dat hij hiertoe niet in staat is kan, gelet op zijn eigen stelling dat het mogelijk is de video met tekst nog te reproduceren, niet worden aangenomen. De enkele veroordeling van [geïntimeerde] door de politierechter, die als gevolg van de vernietiging in hoger beroep geen dwingende maar slechts vrije bewijskracht heeft, is onvoldoende om de vordering van [appellant] op dit punt toe te wijzen. Het hof merkt in dit verband op dat [appellant] zelfs heeft nagelaten toe te lichten wat er op de video te zien is. Evenmin heeft hij een gespecificeerd bewijsaanbod gedaan op dit punt.
4.8.
Grief 7 bevat de klacht dat de rechtbank in overweging 4.9 van haar vonnis ten onrechte heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] door het verstrekken van de door hem tegen [appellant] gedane aangifte aan de redacties van de website Advocatie.nl en het Algemeen Dagblad niet onrechtmatig heeft gehandeld. Grief 8 klaagt er over dat de rechtbank in overweging 4.10 ten onrechte heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] door het plaatsen van een artikel van de website Advocatie.nl op zijn facebookpagina onder de kop “Advocaat aangehouden voor aanrijden eigen neef” (zie hierboven onder 1.10) niet onrechtmatig heeft gehandeld. In grief 9 stelt [appellant] – kort samengevat – dat de rechtbank in overweging 4.11 ten onrechte de door [appellant] gevorderde verklaring voor recht en daarmee samenhangende vergoeding van immateriële schade die het gevolg is van de publicaties op Advocatie.nl, in het Algemeen Dagblad en op de facebookpagina van [geïntimeerde] over het incident op 16 augustus 2015 en de aanhouding van [appellant] heeft afgewezen. De grieven worden gezamenlijk besproken.
4.9.
Het hof verenigt zich met hetgeen de rechtbank in de overwegingen 4.9 en 4.10 heeft overwogen en beslist. Het overhandigen van de aangifte aan de redacties van de website Advocatie.nl en het Algemeen Dagblad valt onder de vrijheid van meningsuiting van [geïntimeerde] en is niet onrechtmatig. [geïntimeerde] is niet verantwoordelijk voor de inhoud van de vervolgens gepubliceerde artikelen. De argumenten in de toelichting op de grieven dat [geïntimeerde] ook een kopie aan Advocatie.nl heeft gezonden van zijn klacht bij de deken, dat hij aan de deken ook zijn aangifte tegen [appellant] heeft verstrekt, en dat [appellant] een in Nederland zeer bekende advocaat is leiden, wat hiervan verder ook zij, niet tot een ander oordeel. Het argument dat [geïntimeerde] wist dat de aangifte vals was en uitsluitend tot doel had om [appellant] schade te berokkenen wordt verworpen, het hof verwijst hiervoor naar overweging 5.5 van dit arrest. De grieven 7, 8 en 9 slagen niet.
4.10.
In grief 10 klaagt [appellant] er over dat de rechtbank ten onrechte zijn vorderingen met betrekking tot de kosten van zijn advocaat en het vertaalbureau in het kader van de verzoekschriftprocedure tot het verwijderen van bijzondere persoonsgegevens, zoals hierboven weergegeven onder V en VI, heeft afgewezen. Het hof begrijpt uit de toelichting op deze grief dat [appellant] het oordeel van de rechtbank dat via Google niet de facebookpagina’s van [geïntimeerde] gevonden kunnen worden maar alleen de artikelen van de website Advocatie.nl en het Algemeen Dagblad niet bestrijdt. [appellant] stelt zich echter – onder verwijzing naar zijn grieven 7 tot en met 9 – op het standpunt dat deze artikelen het gevolg zijn van het onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] en daarom aan hem moeten worden toegerekend. Het hof verwerpt de grief. Aangezien, zoals blijkt uit de bespreking van de grieven 7 tot en met 9, naar het oordeel van het hof geen sprake is geweest van onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] , is hij evenmin gehouden tot vergoeding van de door [appellant] gevorderde kosten in het kader van de verzoekschriftprocedure tot het verwijderen van bijzondere persoonsgegevens.
4.11.
Grief 11 richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de vordering van [appellant] tot vergoeding van de schade aan zijn auto moet worden afgewezen, nu [appellant] heeft erkend dat deze schade door zijn verzekeraar is vergoed en dat hij geen vordering meer op [geïntimeerde] heeft. [appellant] stelt in zijn grief dat hij, als gevolg van de uitkering door zijn verzekeraar, een terugval heeft gehad in zijn aantal schadevrije jaren en daarmee een lagere no-claim korting. Deze lagere no-claim korting wordt door Centraal Beheer ongedaan gemaakt als [geïntimeerde] de vordering op hem van Centraal Beheer tot vergoeding van de uitgekeerde schade betaalt. [appellant] vordert daarom dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van het schadebedrag van € 2.848,12 aan Centraal Beheer, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag met een maximum van € 10.000,-.
4.12.
Het hof overweegt het volgende. [geïntimeerde] heeft onder meer de hoogte van de schade aan de auto betwist. Volgens hem kan er enkel een ruitenwisser kapot zijn gegaan en niets anders. Hij heeft correspondentie overgelegd uit 2017 tussen hem en Centraal Beheer, waarin hij onder meer bezwaar heeft gemaakt tegen de hoogte van het schadebedrag en waarin hij enkele vragen aan Centraal Beheer heeft gesteld. Deze vragen zijn volgens [geïntimeerde] nooit beantwoord. Volgens [geïntimeerde] heeft [appellant] de schade tegenover de verzekeraar opgeklopt, en zou toewijzing van de vordering van [appellant] in deze procedure betekenen dat [geïntimeerde] de mogelijkheid wordt ontnomen om tegenover Centraal Beheer verweer te voeren tegen de hoogte van de vordering.
4.13.
Dit verweer slaagt. [appellant] heeft in deze procedure niet aangetoond dat het door de verzekeraar uitgekeerde schadebedrag in zijn geheel betrekking heeft op de door [geïntimeerde] toegebrachte schade. Evenmin heeft hij ter zake een gespecificeerd bewijsaanbod gedaan. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde] van de hoogte van de schade, kan de vordering van [appellant] om [geïntimeerde] te veroordelen om het volledige schadebedrag aan Centraal Beheer te betalen niet worden toegewezen.
4.14
Hieraan voegt het hof nog toe dat van [appellant] mocht worden verwacht dat hij zijn stelling dat de no-claim korting door het voorval is verlaagd met stukken zou onderbouwen. Dit heeft [appellant] niet gedaan. Hij heeft weliswaar als productie 52 algemene informatie van Centraal Beheer over de no-claim korting overgelegd, maar niets waaruit blijkt dat zijn no-claim korting als gevolg van de uitkering van Centraal Beheer naar aanleiding van het incident van 16 augustus 2015 is verminderd. [appellant] voldoet daarmee ook niet aan zijn stelplicht. Grief 11 wordt verworpen.
Conclusie
5.1.
Uit het bovenstaande volgt dat de grieven worden verworpen. Het hof zal het vonnis van de rechtbank bekrachtigen. Voor zover [appellant] in hoger beroep meer of anders heeft gevorderd dan in eerste aanleg, zullen deze vorderingen worden afgewezen.
5.2.
[appellant] zal in hoger beroep als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Het hof zal bij de vaststelling daarvan het pleidooi aan de zijde van [geïntimeerde] waarderen op 1 punt, aangezien mr. Maliepaard niet inhoudelijk heeft gepleit en bovendien sprake is van een familieruzie, waarin ook [geïntimeerde] een aandeel heeft gehad. De door de rechtbank uitgesproken compensatie van proceskosten blijft in stand, aangezien de uitkomst van de procedure in eerste aanleg door het hoger beroep niet is gewijzigd.

Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 30 mei 2018;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 318,- aan griffierecht en € 2.148,- aan salaris advocaat;
  • wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M.T. van der Hoeven-Oud, D.A. Schreuder en B.R. ter Haar en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 januari 2021 in aanwezigheid van de griffier.