Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 12 oktober 2021
[…] Holding B.V.,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
[…] Beheer B.V.,
[…],
Waar deze zaak over gaat
Procesverloop in hoger beroep
Feiten
artikel 5een regeling voor het vaststellen en betalen van de koopsom. Deze luidt als volgt:
artikel 9van de koopovereenkomst een afspraak gemaakt over de inzage van [de CV] in de administratie van [de Holding]. Deze afspraak luidt als volgt.
artikel 10.1van de koopovereenkomst is een afspraak gemaakt over de inzet van [de vennoot] voor de onderneming van [de Holding]. Deze bepaling luidt als volgt:
artikel 10.2van de koopovereenkomst de volgende afspraak gemaakt:
artikel 12een boetebeding. Deze bepaling luidt als volgt:
Procedure bij de rechtbank
in conventiegevorderd dat [de Holding] c.s. bij voor zover mogelijk uitvoerbaar voorraad te verklaren vonnis, hoofdelijk worden veroordeeld (1) aan haar een bedrag te betalen van € 58.500,-- te vermeerderen met wettelijke rente, (2) inzage te verlenen in de volledige administratie van [de Holding], op straffe van verbeurte van een dwangsom, (3) aan haar buitengerechtelijke incassokosten ten bedrag van € 1.360,-- te voldoen en (4) de proceskosten te betalen.
in reconventiegevorderd dat [de CV] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis wordt veroordeeld (1) aan haar een bedrag te betalen van € 200.000,-- en (2) een bedrag van € 166.591,59, althans in goede justitie te bepalen bedragen, beide bedragen te vermeerderen met wettelijke rente en (3) de proceskosten te betalen.
in conventie[de Holding] veroordeeld om aan [de CV] te betalen een bedrag van € 58.500,-- (restant koopsom per 1 februari 2015 op grond van artikel 5.2 van de koopovereenkomst) en € 1.360,-- (buitengerechtelijke kosten). Verder is [de Holding] veroordeeld om binnen 30 dagen na betekening van het vonnis inzage te geven in de in het dictum genoemde financiële en administratieve gegevens, haar volledige medewerking te verlenen aan een door [de CV] in te schakelen accountant bij de inzage en hem te voorzien van kopieën van de benodigde stukken, zulks op straffe van verbeurte van een direct opeisbare dwangsom van € 500,-- per dag dat [de Holding] nalaat aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 10.000,--. [de Holding] is tot slot in conventie veroordeeld in de proceskosten. De vorderingen tegen [Beheer] en [appellant 3] zijn afgewezen.
In reconventieheeft de rechtbank [de CV] veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan [de Holding], op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, en [de CV] veroordeeld in de proceskosten. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.
€ 100.000,-- elk, op grond van de overdracht van de portefeuille aan [X] en de gestelde concurrerende activiteiten vanuit de vestiging van [de CV] in [vestigingsplaats] niet toewijsbaar zijn. Dit zelfde geldt voor de gevorderde schade ad € 127.198,-- in verband met, kort gezegd, de gestelde schending door [de CV] van de verplichting uit artikel 10.1 van de koopovereenkomst om tot 1 februari 2015 werkzaamheden te verrichten voor [de Holding]. [de CV] heeft naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd gehandeld met het non-concurrentiegeding door tijdens haar samenwerking met [X] (als assurantietussenpersoon) klanten en verzekeringen over te nemen die behoorden tot de in de koopovereenkomst verkochte portefeuille. De rechtbank heeft tot slot geoordeeld dat [de CV] hiermee wel onrechtmatig heeft gehandeld jegens [de Holding], hetgeen zelfs het geval is indien- zoals [de CV] stelt – de betreffende klanten [de CV] zelf hebben benaderd. Naar het oordeel van de rechtbank is de door [de Holding] gevorderde schade ad € 39.395,59 in verband met daardoor gemiste provisieopbrengsten (nog) niet komen vast te staan en moet mogelijk – zoals [de CV] stelt – rekening worden gehouden met kosten voor behandeling. Om die reden heeft de rechtbank de zaak ter bepaling van de omvang van de schade verwezen naar de schadestaatprocedure.
Vorderingen in hoger beroep
principaal hoger beroepvordert [de CV] – na wijziging van eis – vernietiging van het vonnis voor zover dat door haar is bestreden en alsnog (1) [de Holding] c.s. hoofdelijk te veroordelen inzage te verlenen in de volledige administratie van [de Holding], op straffe van verbeurte van een hogere dwangsom dan in eerste aanleg is toegewezen, (2) [de Holding] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de wettelijke handelsrente over het bedrag van € 58.500,-- (3) [de Holding] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 300.000,-- aan verbeurde boetes, te vermeerderen met wettelijke rente, (4) de vorderingen van [de Holding] in de eerste aanleg alsnog af te wijzen, en (5) [de Holding] c.s. te veroordelen in de proceskosten van beide instanties.
incidenteel hoger beroephet bestreden vonnis ten aanzien van de vorderingen in conventie te bekrachtigen, maar ten aanzien van de vorderingen in reconventie te vernietigen en [de CV] alsnog te veroordelen aan haar te betalen (1) een bedrag van € 175.548,10, althans een in goede justitie te bepalen bedrag aan schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente, (2) een bedrag van € 100.000,-- aan verbeurde contractuele boete, te vermeerderen met wettelijke rente, (3) de beslagkosten, (4) de proceskosten van beide instanties, te vermeerderen met wettelijke rente. Deze proceskosten vordert [de Holding] ook in het
principaal hoger beroep.
incidenteel hoger beroepeen proceskostenveroordeling van [de Holding] in beide instanties.
Beoordeling van het hoger beroep
Het principaal appel
principale grief Iis gericht tegen r.o. 4.8 van het vonnis. In de toelichting op deze grief heeft [de CV] aangevoerd dat de vordering om naast [de Holding] ook [Beheer] en [appellant 3] in persoon veroordeeld te krijgen niet alleen betrekking heeft op de betaling van het bedrag € 58.500,-- maar ook op de vorderingen van [de CV] tot (i) het verlenen van inzage in de administratie van [de Holding] op straffe van verbeurte van een direct opeisbare dwangsom en (ii) het behoeden (van [de CV]) voor buitengerechtelijke kosten en proceskosten. Door bewust alle medewerking aan het verlenen van inzage in de administratie van [de Holding] te weigeren, waardoor [de CV] schade ondervindt, handelt niet alleen [de Holding] onrechtmatig maar handelen (juist) ook haar bestuurder [Beheer] en [appellant 3] in persoon onrechtmatig, aldus [de CV]
principale grieven II en IIIbetoogt [de CV] dat de inzage in de administratie de jaren 2012, 2013, 2014 en een deel van 2015 dient te betreffen. De door de rechtbank aangebrachte beperking in de inzage is niet terecht. Verder keert [de CV] zich tegen de matiging van de gevorderde dwangsom.
€ 36.000,-- en één maal € 58.500,--, zoals genoemd in artikel 5.2 van de koopovereenkomst). Gelet op dit grote belang is een direct opeisbare dwangsom gevorderd van € 1.000,-- per dag dat [de Holding] nalaat aan de gevorderde inzage verplichting te voldoen, met een maximum van € 175.000,--. Deze dwangsom doet recht aan het financieel belang en het belang bij een vlotte afwikkeling dat [de CV] heeft. De rechtbank heeft de gevorderde dwangsom te onrechte gematigd tot de volstrekt ontoereikende bedragen van € 500,-- per dag met een maximum van € 10.000,--, aldus nog steeds [de CV]
eetdat de jaarlijks door [de Holding] gerealiseerde doorloopprovisie niet hoger is dan € 156.000,--. Verder is nog aangevoerd dat [de CV] reeds inzage had kunnen verkrijgen in de door haar verzochte documenten indien zij haar accountant (conform het aan [de Holding] gedane verzoek, waarmee [de Holding] heeft ingestemd) contact had laten opnemen met [de Holding]. Dit heeft [de CV] nagelaten, als gevolg waarvan [de CV] kennelijk de door haar gewenste inzage nog niet heeft gehad. In dit licht bezien valt volgens [de Holding] c.s. niet in te zien welk belang [de CV] heeft bij grief II. Tot slot wordt betwist dat de door de rechtbank gematigde dwangsom onvoldoende zou zijn.
€ 130.000,-- bedroeg en in de daaropvolgende periode (mede door het verlies van drie grote klanten) tot en met 2014 nog aanzienlijk is gedaald. Dit is door [de CV] niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist. Het hof merkt hierbij op dit mogelijk ook de reden is geweest waarom geen contact meer is opgenomen met [de Holding] voor verdere inzage in de administratie van [de Holding].
principale grief IVbetoogt [de CV] dat over het bedrag van
€ 58.500,-- niet de rente van artikel 6:119 BW is verschuldigd, maar de handelsrente van artikel 6:119a BW, omdat sprake is van een handelstransactie.
principale grief Vbetoogt [de CV] dat zij niet onrechtmatig heeft gehandeld door de voormalige relaties van [de Holding] te bedienen.
€ 120.000,-- en € 130.000,--. In die periode was [de vennoot] nog werkzaam bij [de Holding]. Daarna zijn nog drie grote klanten die behoorden tot de door [de CV] overgedragen portefeuille vertrokken met een gezamenlijke jaarlijkse doorloopprovisie van ongeveer € 27.000,--. Dit had, zoals bij [de CV] bekend is, niets te maken met de kwaliteit van de dienstverlening van [de Holding]. […] Transport B.V. heeft per 31 december 2012 de verzekering voor twaalf vrachtwagens opgezegd omdat zij is overgenomen door Boskalis. In januari 2013 was sprake van de opzegging van de verzekering van autobedrijf Damen als gevolg van de beëindiging van haar activiteiten. In het najaar van 2013 is de verzekering van Intercontinental Crew Services B.V. beëindigd in verband met de verkoop van het bedrijf. De in de overgelegde brieven genoemde klachten worden betwist, waarbij onder meer is gewezen op de relatie van [de vennoot] tot een van de briefschrijvers. Ook is betwist dat er, kort gezegd, onvoldoende kennis bij [de Holding] was om de overgenomen klanten behoorlijk te kunnen bedienen.
principale grief VIbetoogt [de CV] dat het non-concurrentiebeding van artikel 10.2 van de koopovereenkomst in strijd is met het mededingingsrecht. Dit beding is daarom nietig. Volgens [de CV] heeft de rechtbank deze stelling in r.o. 4.23 ten onrechte verworpen.
(i) niet tijdige betaling € 36.000,--.
€ 100.000,--. Ook in dit hoger beroep is geen betaling gevorderd van het bedrag van
€ 36.000,-- dat als contractschending ten grondslag is gelegd aan de hier bij eisvermeerdering gevorderde contractuele boete. Dat de boete verschuldigd zou zijn is (in dit licht bezien) met de enkele verwijzing naar de brieven van 21 april 2017 en 2 juli 2018 onvoldoende onderbouwd. Reeds op deze grond zal de gevorderde boete worden afgewezen.
(ii) niet tijdige betaling van € 58.500,--
(iii) niet verschaffen van inzage in de administratie van [de Holding]
incidentele grief Ibetoogt [de Holding] dat de samenwerking tussen [X] en [de CV] en de uitvoering daarvan een overtreding is van het non- concurrentiebeding van artikel 10.2 van de koopovereenkomst.
’[vestigingsplaats] (ruim) binnen de grens van 75 kilometer vanaf Gorichem ligt is sprake van een schending van het in artikel 10.2 van de koopovereenkomst vastgelegde non-concurrentiebeding. Dat [de CV] zelf is gevestigd in [vestigingsplaats] is niet relevant. De plaats waar de concurrerende handelingen zijn verricht (c.q. waar het beheer van de portefeuille plaatsvond) is doorslaggevend en niet de plaats waar [de CV] is gevestigd. Volgens [de Holding] dient te worden bekeken op welke plaats het
daadwerkelijkbeheer heeft plaatsgevonden. Dit is volgens [de Holding] ‘[vestigingsplaats] geweest. [de CV] is als subagent van [X] opgetreden en had in haar relatie tot [X] feitelijk een dienende functie. De concurrerende handelingen, bestaande uit de door [X] (in samenwerking met [de CV]) doorvoeren van intermediairswijzigingen en het vervolgens beheren van de betreffende klantenportefeuilles door [X] vonden niet plaats in [vestigingsplaats] maar in ’[vestigingsplaats] op het kantoor van [X], aldus [de Holding].
“Overwegende dat:
(…)
Artikel 3 Advisering en Bemiddeling
Artikel 4Informatie en zorgplichten
(…)
Artikel 7Beloning
Artikel 8Verbod vertegenwoordiging en gebruik (merk)naam
Artikel 10Aanvragen verzekeringen
incidentele grief IIbetoogt [de Holding] dat de overdracht van de (nieuwe) assurantieportefeuille door [de CV] aan [X] een overtreding is van het non-concurrentiebeding van artikel 10.2 van de koopovereenkomst.
incidentele grief IIIen de vermeerdering van eis betoogt [de Holding] dat haar schade als gevolg van de onrechtmatige gedragingen van [de CV] een bedrag van € 175.548,10 is en dat de aanhangig gemaakte schadestaatprocedure niet behoeft te worden afgewacht.
Beslissing
- laat [de CV] toe tot de in r.o. 25 genoemde bewijslevering;
- bepaalt dat, indien [de CV] getuigen wil doen horen, de getuigenverhoren zullen worden gehouden in een der zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag ten overstaan van de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. R.S. van Coevorden;
- verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 9 november 2021 voor opgave verhinderdata;
- bepaalt dat [de CV] op die roldatum opgave doet van de verhinderdata van beide partijen en de te horen getuige(n) in de maanden januari tot en met maart 2022, waarna de raadsheer-commissaris een datum en tijdstip voor de getuigenverhoren zal vaststellen;
- verstaat dat het hof reeds beschikt over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, zodat overlegging daarvan voor het getuigenverhoor niet nodig is.