Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest in kort geding van 16 februari 2021
De Heer Land en Water B.V.,
1. Gemeente Schiedam,
2. Hoogheemraadschap van Delfland,
Procesverloop in hoger beroep
De zaak in het kort
Feiten
“2.9 Definitieve gunning
De maaibeurten dienen in de navolgende periode te worden uitgevoerd:
Uitmaaien nat profiel van watergang.
Aangezien er maar één inschrijving is ontvangen, is het niet benodigd de bezwaartermijn in te laten gaan na dit schrijven. Dit betekent dat de gemeente met u de overeenkomst zal aangaan.
Maairegiem 1” wordt toegepast, wat betekent: “
Watervoerend A + natte talud B alle vegetatie verwijderen”.
(…)
Gezien de onenigheid die ontstaan is over de interpretatieverschillen is het voor de gemeente niet wenselijk de opdracht te gunnen”. De Gemeente schrijft verder dat zij een nieuwe aanbesteding (voorzien van een wezenlijke wijziging) zal publiceren, waarbij De Heer opnieuw de kans krijgt tot het doen van een inschrijving.
Uitmaaien nat profiel van watergang.
De procedure bij de voorzieningenrechter
Vorderingen in hoger beroep
Beoordeling
voorgenomengunning is gekomen en
voornemensis de Opdracht aan De Heer c.s. te gunnen (onderstreping van het hof). Dat is geen onvoorwaardelijke toezegging. In de volgende alinea van de brief staat weliswaar dat de Gemeente met De Heer de overeenkomst zal aangaan, en dat een afspraak zal worden gemaakt voor een startgesprek en het ondertekenen van de overeenkomst, maar deze mededelingen moeten worden gelezen in het licht van hetgeen eraan vooraf gaat alsmede in het licht van de Aanbestedingsleidraad en het in paragraaf 2.9 daarvan opgenomen totstandkomingsvoorbehoud. De Heer kon aan de brief dan ook geen gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat de Gemeente c.s. een overeenkomst zou aangaan. De Heer heeft de brief ook niet als zodanig opgevat, blijkens haar e-mail van 17 april 2020 die is geschreven nadat was gebleken dat partijen van mening verschilden over de uitleg van het Bestek. Uit de hiervoor in 4. onder n) aangehaalde passages blijkt duidelijk dat De Heer er op dat moment niet van uitging dat reeds een overeenkomst tot stand was gekomen, of dat de Gemeente zich onvoorwaardelijk had verbonden een overeenkomst aan te gaan.
Croce Amica(arrest van 11 december 2014, ECLI:EU:C:2014:2435). In dat arrest heeft het Hof van Justitie overwogen dat het een aanbestedende dienst vrij staat een aanbesteding in te trekken, ook als er nog maar één inschrijver over is, op voorwaarde dat de aanbestedende dienst daarbij de beginselen van transparantie en gelijke behandeling in acht neemt. Op grond van deze beginselen is de aanbestedende dienst verplicht om de redenen voor zijn besluit tot intrekking aan de gegadigden en inschrijvers mee te delen. In lijn met dit arrest is in paragraaf 2.10 van de Aanbestedingsleidraad bepaald dat de Gemeente c.s. zich het recht voorbehoudt om onder opgaaf van redenen niet te gunnen of de aanbesteding stop te zetten.
de onenigheid die ontstaan is over de interpretatieverschillen”. Daarmee doelt de Gemeente op de interpretatie van (onder meer) bestekspost 11010 en Bijlage 5 bij het Bestek. Volgens de Gemeente c.s. moest dit onderdeel van het Bestek zo worden uitgelegd dat zowel de bodem (het watervoerende deel (A) in het plaatje van “Regiem 1” in Bijlage 5, zie 4. onder g) hierboven) als de natte taluds (natte talud (B) in het plaatje) gemaaid dienden te worden. Voor die uitleg pleit dat de kop van de bestek luidt: “
Uitmaaien nat profiel van watergang”. Partijen zijn het erover eens dat onder “nat profiel” zowel de bodem als de natte taluds moeten worden verstaan. Voor die uitleg pleit verder dat in de beschrijving van “Regiem 1” staat: “
[h]et uitmaaien van de bodem (A) en het natte talud (B; alle vegetatie verwijderen aan beide zijden”. Anderzijds wordt in de omschrijving van (onder meer) bestekspost 110010 gesproken over “
het maaien van het watervoerende deel”. In het plaatje van “Regiem 1” omvat het watervoerende deel (A) alleen de bodem. Op grond daarvan interpreteerde De Heer het Bestek aldus, dat alleen de bodem hoefde te worden uitgemaaid. Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de voorzieningenrechter dat voor beide interpretaties iets te zeggen valt. Er bestond dus een reëel verschil van inzicht over de uitleg van het Bestek. Dat rechtvaardigde de intrekking van de aanbesteding.