In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag is behandeld, gaat het om de verdeling van een eenvoudige gemeenschap tussen een vrouw en een man na de beëindiging van hun affectieve relatie. De partijen hebben samen een woning en een SpaarZeker Verzekeringpolis, en er zijn geschillen over de waarde van deze activa en de bijdrageplicht in de lasten. De vrouw heeft in hoger beroep het vonnis van de rechtbank Rotterdam aangevochten, waarin de verdeling van de gemeenschap was vastgesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw in eerste aanleg niet de juiste vorderingen heeft ingesteld en heeft haar vorderingen in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het hof heeft de waarde van de woning vastgesteld op basis van de verkoopopbrengst en niet op de peildatum van 1 januari 2011, zoals de vrouw had bepleit. De man heeft in incidenteel appel een vordering ingesteld om rente over een bedrag dat de vrouw aan hem moet betalen, maar ook deze vordering is afgewezen. Het hof heeft het bestreden vonnis bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd.