Beoordeling van het hoger beroep
1. De door de voorzieningenrechter in het vonnis van 8 juli 2020 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daar van uitgaan.
Enige achtergrondinformatie
2. Partijen hebben een langdurige vriendschappelijke relatie met elkaar gehad. De vrouw heeft een zoon, [volgt naam 1] , geboren [in] 2003 (hierna: de zoon).
3. De vrouw heeft aangifte gedaan bij de politie, waarvan proces-verbaal is opgemaakt:
- op 15 augustus 2019 van diefstal door de man van goederen uit haar woning in de periode 19 juni 2019 tot 5 juli 2019;
- op 2 september 2019 van stalking door de man in de periode 7 april 2019 tot 2 september 2019; zij heeft verklaard dat de man haar stelselmatig heeft lastiggevallen en bedreigd.
4. Op 8 november 2019 heeft de officier van justitie van het arrondissement Rotterdam aan de man – die dan wordt verdacht van stalking, bedreiging, diefstal en vernieling – een gedragsaanwijzing ter beëindiging van ernstige overlast opgelegd. Deze gedragsaanwijzing houdt een contact- en locatieverbod in waarbij het de man onder meer is verboden om op welke wijze dan ook zelf of door middel van anderen contact op te nemen met de vrouw en/of de zoon en om zich te bevinden op, in of rond de woning van de vrouw.
5. Op 14 november 2019 heeft de zoon aangifte bij de politie gedaan van belediging door de man bij zijn school. Hier is proces-verbaal van opgemaakt.
6. Op 15 november 2019 heeft de rechter-commissaris de inbewaringstelling van de man bevolen en direct daarna de voorlopige hechtenis met onmiddellijke ingang geschorst onder meer onder de voorwaarde dat de man zich zal blijven houden aan de eerder aan hem opgelegde gedragsaanwijzing.
7. De vrouw heeft op 19 november 2019 opnieuw aangifte gedaan tegen de man van diefstal uit haar berging van een fiets en vlees in de periode 20 augustus 2019 tot 12 november 2019. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt bij de politie.
8. Op 21 mei 2020 heeft zich een incident voorgedaan, waarbij de man contact heeft gezocht met de vrouw. Van dit incident is een proces-verbaal opgemaakt door de politie.
9. Naar aanleiding van voornoemd incident van 21 mei 2020 heeft de officier van justitie opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis gevorderd. De rechter-commissaris heeft bij beslissing van 25 mei 2020 deze vordering afgewezen.
10. Bij het instellen van het hoger beroep was niet bekend wanneer de strafzaak tegen de man zal plaatsvinden.
11. Tussen partijen is een bodemprocedure aanhangig bij de kantonrechter met betrekking tot de door de man uit de woning van de vrouw weggenomen goederen.
12. De vrouw heeft in kort geding gevorderd de man te verbieden zich gedurende één jaar na betekening van het te wijzen vonnis:
- te bevinden en/of te begeven in een straal van 500 meter rondom de woning van de vrouw en in een straal van 100 meter in de buurt van de vrouw en/of haar zoon;
- op enigerlei wijze, schriftelijk of mondeling, met de vrouw en/of haar zoon in contact te treden;
een en ander op straffe van lijfsdwang en/of verbeurte van een dwangsom, met machtiging aan de vrouw om het vonnis ten uitvoer te doen leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie, met bepaling dat de vrouw de kosten voor eventuele tenuitvoerlegging op de man kan verhalen;
met veroordeling van de man in de proceskosten.
13. De man heeft daartegen verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van het gevorderde met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
14. Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van de vrouw afgewezen en de vrouw in de proceskosten veroordeeld, aan de zijde van de man begroot op € 1.063,-, en het vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
15. De vrouw vordert dat het het hof moge behagen bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad:
I de uitvoerbaarheid bij voorraad van het bestreden vonnis te schorsen voor de duur van het geding in hoger beroep;
II het bestreden vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de navolgende vorderingen van de vrouw alsnog toe te wijzen en de man te verbieden om gedurende één jaar na betekening van het in deze te wijzen arrest:
III zich te bevinden en/of te begeven in een straal van 500 meter rondom de woning van de vrouw, aan [adres] ;
IV zich te bevinden en/of te begeven in een straal van 100 meter in de buurt van de vrouw en/of haar zoon;
V op enigerlei wijze, schriftelijk of mondeling met de vrouw en/of haar zoon in contact te treden;
VI een en ander met de bepaling van uitvoerbaarheid bij lijfsdwang voor de tijd van 10 dagen en/of bij verbeurte van een dwangsom van € 250,- met een maximum van € 10.000,- dan wel een door het hof te bepalen bedrag,
met machtiging aan de vrouw om het ten deze te wijzen arrest ten uitvoer te doen leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie, onder de bepaling dat de vrouw de kosten die zij in verband met de eventuele tenuitvoerlegging verschuldigd zal zijn, op de man kan verhalen;
VII met veroordeling van de man in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep.
16. De man voert verweer en vordert de vorderingen van de vrouw af te wijzen en de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding.
17. Naar het oordeel van het hof vloeit de spoedeisendheid van de zaak ook in hoger beroep nog steeds voort uit de aard van de vordering, een straat- en contactverbod. De enkele omstandigheid dat, zoals de man stelt, hem een strafrechtelijk contact- en locatieverbod als voorwaarde bij de schorsing van zijn voorlopige hechtenis is opgelegd, maakt dit niet anders.
Standpunten straat- en contactverbod
18. De vrouw is het niet eens met het bestreden vonnis en voert daartoe, kort weergegeven, het volgende aan. Volgens de vrouw heeft de voorzieningenrechter ten onrechte geoordeeld dat de oplegging van een straat- en contactverbod op dit moment onvoldoende gerechtvaardigd is omdat het strafrechtelijke straat- en contactverbod nog altijd van kracht is. De voorzieningenrechter heeft volgens de vrouw daarbij ten onrechte overwogen dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de man stelselmatig de gedragsaanwijzing heeft overtreden. Zij is van mening dat zij in voldoende mate heeft aangetoond dat er sprake is van stelselmatige inbreuk door de man op haar persoonlijke levenssfeer. Het strafrechtelijke straat- en contactverbod is weliswaar nog steeds van kracht, maar heeft tot op heden weinig effect gehad. Dit verbod is niet te handhaven, nu een strafrechtelijke vervolging kennelijk geen meerwaarde voor de man heeft aangezien hij nog altijd zijn gang kan gaan.
19. De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
20. Het hof stelt met betrekking tot de vordering van het straat- en contactverbod het volgende voorop. Voor de toewijzing van het gevorderde straat- en contactverbod, dat een ernstige inbreuk maakt op het grondrecht van bewegingsvrijheid van de man, dient in elk geval een reële dreiging te bestaan van toekomstig onrechtmatig handelen van de man jegens de vrouw en de (nu nog minderjarige) zoon van de vrouw. De vraag of in dit geval een straat- en contactverbod noodzakelijk is, moet vervolgens worden beantwoord aan de hand van alle omstandigheden van het geval en met inachtneming van de daarbij betrokken belangen van beide partijen.
21. Op basis van de aan het hof overgelegde stukken komt het hof tot het oordeel dat de voorzieningenrechter op goede gronden de vorderingen van de vrouw heeft afgewezen. Het hof overweegt daartoe als volgt. Het hof heeft bij de beoordeling van de vorderingen van de vrouw in aanmerking genomen dat tegen de man een strafrechtelijk contactverbod - met verwijzing naar de gedragsaanwijzing - is opgelegd, onder meer jegens de vrouw en de zoon, als voorwaarde voor schorsing van de voorlopige hechtenis. Enige concretisering van de door de vrouw gestelde, maar door de man betwiste, stelselmatige overtredingen van de gedragsaanwijzing door de man geeft de vrouw niet, op het incident van 21 mei 2020 na. Wat zich precies heeft afgespeeld op 21 mei 2020 is het hof uit de stukken niet duidelijk geworden. Volgens de vrouw (randnummer 14 van de appeldagvaarding) heeft de man haar bedreigd met een vuurwapen en een pitbull. De man ontkent dit. Het door de vrouw overgelegde proces-verbaal van dit incident is onleesbaar. De vrouw heeft met betrekking tot het incident bij akte nog een drietal getuigenverklaringen in het geding gebracht. Echter, deze verklaringen zijn niet eenduidig wat betreft het mogelijke wapengebruik. De rechter-commissaris heeft in de gebeurtenis op 21 mei 2020 kennelijk, gezien zijn beslissing op 25 mei 2020 (productie 4 bij de pleitnota van de man in eerste aanleg), onvoldoende aanleiding gezien de schorsing van de voorlopige hechtenis van de man op te heffen. In diezelfde beslissing overweegt de rechter-commissaris dat er zich in de zes maanden voor 21 mei 2020 geen onregelmatigheden hebben voorgedaan met betrekking tot het naleven van het contact- en/of locatieverbod. Het hof stelt vast dat de vrouw noch in eerste aanleg noch in hoger beroep melding maakt van concrete gebeurtenissen in deze periode. Voor wat betreft de periode na 21 mei 2020 stelt de vrouw slechts dat zij de man diverse keren in de buurt van haar woning heeft gezien, dat de man diverse familieleden van haar heeft benaderd en dat hij haar heeft bedreigd. Deze qua tijd en plaats niet nader geduide gebeurtenissen worden door de man betwist. In de akte indiening processtukken onder nr. 7 heeft zij het nog over “de andere incidenten van de afgelopen periode”, echter ook hier zonder enige toelichting dan wel nadere concretisering van deze gebeurtenissen. De vrouw geeft aan dat aan haar, als slachtoffer, in het kader van het strafrechtelijk onderzoek weinig tot geen informatie wordt verschaft. Wat hier ook van zij, dit zou de vrouw niet behoeven te belemmeren in de informatieverschaffing met betrekking tot de door de vrouw in deze procedure gestelde gedragingen van de man die volgens haar een inbreuk zijn op haar persoonlijke levenssfeer. Het vorenstaande maakt dat de vrouw naar het oordeel van het hof de door haar gestelde stelselmatige overtreding van de gedragsaanwijzing door de man en daarmee de inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer niet heeft aangetoond dan wel voldoende aannemelijk heeft gemaakt
.
22. Hoewel goed voor te stellen is dat de gedragingen van de man zoals deze uit de overgelegde processen-verbaal naar voren komen en naar aanleiding waarvan de man ook strafrechtelijk wordt vervolgd voor veel emotie en onrust zorgen bij de vrouw en haar zoon, maakt dit de uitkomst van de belangenafweging die in dit soort zaken moet worden gemaakt niet anders. De vrouw heeft naar het oordeel van het hof onvoldoende gesteld om te kunnen stellen dat sprake is van een zodanige reële dreiging van ernstig onrechtmatig handelen door de man dat de inbreuk op zijn recht op bewegingsvrijheid als ook het gevorderde contactverbod gerechtvaardigd zijn, naast het strafrechtelijke contact- en straatverbod. De verklaring van een caseworker van stichting Arosa, dat de vrouw vanaf november 2019 deelneemt aan het AWARE-programma voor slachtoffers van stalking, maakt dit niet anders. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen dan ook terecht afgewezen en het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen.
23. De aard van de procedure in kort geding leent zich in beginsel niet voor het toestaan van een bewijsaanbod. Het hof wijst het aanbod van de vrouw om een getuige te horen over onder andere het incident op 21 mei 2020 af. Het hof merkt hierbij op dat deze getuige, de heer [volgt naam 1] , ook al een schriftelijke verklaring over dit incident heeft afgelegd (bijlage 10 bij akte indiening processtukken van appellante).
24. Anders dan de voorzieningenrechter ziet het hof wel aanleiding om de proceskosten in eerste aanleg alsmede die in hoger beroep tussen partijen te compenseren. In zoverre slaagt de tweede grief van de vrouw. Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen de aard van de zaak en de omstandigheid dat de onderhavige zaak een oorsprong heeft in de relationele sfeer. Naar het oordeel van het hof kan de langdurige relationele band die partijen met elkaar hebben gehad in dit kader op één lijn worden gesteld met de in artikel 237 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering genoemde familierechtelijke aard van de relatie tussen procespartijen.
25. Nu het hof een eindbeslissing neemt, heeft de vrouw geen belang meer bij een beslissing ter zake de schorsing van het bestreden vonnis in verband met de proceskostenveroordeling. Het hof wijst deze vordering dan ook af.
26. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.