ECLI:NL:GHDHA:2021:1808

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2021
Publicatiedatum
28 september 2021
Zaaknummer
200.289.505/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake echtscheiding en partneralimentatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een echtscheiding en de daarbij behorende partneralimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft op 3 februari 2021 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 2 december 2020, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en de man werd verplicht om een uitkering tot levensonderhoud van € 753,- per maand aan de vrouw te betalen. De vrouw heeft op 20 april 2021 een verweerschrift ingediend.

Tijdens de mondelinge behandeling op 24 augustus 2021 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De man heeft in zijn hoger beroepschrift aangevoerd dat de vrouw haar behoefte onvoldoende heeft onderbouwd en dat de draagkrachtberekening van de rechtbank onjuistheden bevat. De vrouw heeft verweer gevoerd en gesteld dat zowel de behoefte als de draagkracht correct zijn vastgesteld door de rechtbank.

Het hof heeft overwogen dat ingevolge de tweeconclusieregel alle stellingen van partijen in de twee conclusies moeten worden aangevoerd. Het hof heeft de aangevoerde gronden van de man beoordeeld, maar heeft geen aanleiding gezien om de hof-norm buiten beschouwing te laten. De man heeft geen onderbouwing gegeven voor zijn stellingen en de vrouw heeft haar behoefte voldoende onderbouwd. Het hof heeft uiteindelijk de bestreden beschikking bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, aangezien partijen ex-echtelieden zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.289.505/01
zaaknummer rechtbank : C/10/588720 / FA RK 19-11288
beschikking van de meervoudige kamer van 6 oktober 2021
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [naam gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. I. Correljé te Hoek van Holland,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. P. Hoogenraad te Maassluis.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 2 december 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 3 februari 2021 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2.
De vrouw heeft op 20 april 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingekomen:
- de brief van 2 februari 2021 met bijlagen van de man, ingekomen op 3 februari 2021;
- de brief van 30 juni 2021 met bijlage van de man, ingekomen op 1 juli 2021;
- het journaalbericht van 9 augustus 2021 met bijlagen van de man, ingekomen op 9 augustus 2021;
- het journaalbericht van 9 augustus 2021 met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 10 augustus 2021.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 24 augustus 2021 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Bij de bestreden beschikking is de echtscheiding uitgesproken tussen partijen. De echtscheidingsbeschikking is op 19 augustus 2021 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, bepaald dat de man aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud dient te voldoen van € 753,- per maand, voor het eerst op de dag dat de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
4.2.
De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor het gedeelte waarvan hoger beroep is ingesteld, het verzoek voor partneralimentatie alsnog af te wijzen c.q. niet- ontvankelijk te verklaren en opnieuw rechtdoende de partneralimentatie op nihil te stellen, dan wel op een bedrag dat het hof in goede justitie vermeent te behoren, kosten rechtens.
4.3.
De vrouw verzoekt de man niet ontvankelijk te verklaren dan wel zijn verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, althans een zodanige beslissing te geven als het hof geraden acht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Het hof merkt ten aanzien van de procedure in hoger beroep allereerst het volgende op.
Ingevolge de zogenoemde tweeconclusieregel in combinatie met het verder in de rechtspraak ontwikkelde zogenoemde grievenstelsel in procedures in hoger beroep, moeten (behoudens uitzonderingen) alle stellingen van partijen worden aangevoerd in (een van) de twee conclusies, te weten in verzoekschriftprocedures het hoger beroepschrift respectievelijk het verweerschrift in hoger beroep. De aard van de procedure, zoals in dit geval een procedure over levensonderhoud, kan meebrengen dat later aangevoerde gronden in de beoordeling worden betrokken, behoudens indien er sprake is van strijd met de eisen van een goede procesorde. De rechter in hoger beroep heeft slechts te oordelen over behoorlijk in het geding naar voren gebrachte grieven tegen de bestreden beschikking. Als grieven gelden alle gronden die een appellant aanvoert voor het betoog dat de bestreden uitspraak moet worden vernietigd.
5.2.
De man voert in zijn hoger beroepschrift allereerst aan dat de vrouw haar behoefte enkel door toepassing van de hofnorm onvoldoende heeft onderbouwd. Daarnaast voert hij aan dat de door de rechtbank gehanteerde draagkrachtberekening onjuistheden bevat met betrekking tot de daarin opgenomen post voor huurlasten. De vrouw heeft verweer gevoerd. Zij voert kort gezegd aan dat zowel de behoefte als de draagkracht juist door de rechtbank zijn vastgesteld. Het hof zal de aangevoerde gronden achtereenvolgens beoordelen.
5.3.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient bij de bepaling van de hoogte van de behoefte rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden. De hoogte van de behoefte is mede gerelateerd aan de welstand tijdens het huwelijk. Dit betekent dat de rechter niet alleen in aanmerking moet nemen wat de inkomsten tijdens de laatste periode van het huwelijk zijn geweest, maar ook een globaal inzicht moet hebben in het uitgavenpatroon in dezelfde periode om daaruit te kunnen afleiden in welke welstand partijen hebben geleefd. De behoefte zal daarnaast zo veel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten - en gelet op de welstand redelijke - kosten van levensonderhoud door de rechter worden bepaald. De hof-norm is een in de praktijk ontwikkelde vuistregel om de huwelijksgerelateerde behoefte te bepalen, waarbij het netto besteedbaar gezinsinkomen tijdens het huwelijk tot uitgangspunt wordt genomen. Deze norm biedt een heldere en in de praktijk eenvoudig te hanteren maatstaf die leidt tot een reële schatting van de behoefte. Indien de behoefte in geschil is, kan het hanteren van de hof-norm als (enige) maatstaf voor die behoefte echter op gespannen voet komen te staan met het door de Hoge Raad verlangde maatwerk.
5.4.
Het hof ziet in het onderhavige geval geen aanleiding om de hof-norm buiten beschouwing te laten. De man stelt enkel dat de hof-norm nadere toelichting behoeft, maar voert niet aan waarom de hof-norm in deze concrete situatie niet passend is. Daar komt bij dat de vrouw in hoger beroep heeft voldaan aan het verzoek van de man om nadere onderbouwing van haar behoefte, door overlegging van een behoeftelijst. De man heeft deze lijst niet betwist. De behoeftelijst geeft evenmin aanleiding om de hof-norm buiten beschouwing te laten.
5.5.
Ten aanzien van de draagkracht van de man overweegt het hof het volgende. De man stelt zich in zijn verweerschrift op het standpunt dat de draagkrachtberekening van de rechtbank onjuistheden bevat. Het enige dat de man daarover echter aanvoert is dat slechts een geringe huursom in mindering is gebracht op zijn draagkracht. In het verweerschrift is op dit punt geen verdere toelichting gegeven. De man heeft geen stukken overgelegd waaruit zijn huidige huurlast blijkt en ter zitting is evenmin duidelijkheid gegeven over de hoogte van zijn huur. Nu elke onderbouwing ontbreekt, slaagt het hoger beroep ook op dit punt niet.
5.6.
De man heeft in zijn slotwoord nog verschillende gronden aangevoerd voor vernietiging van de bestreden beschikking, waarbij hij onder meer heeft gewezen op de verdiencapaciteit van de vrouw. Nu de advocaat van de man in het hoger beroepschrift niets over de door de man genoemde gronden heeft aangevoerd en deze eerst aan het einde van de behandeling van de zaak naar voren zijn gebracht, komt het hof, aangezien het hof dit in strijd met de eisen van een goede procesorde acht, niet toe aan de beoordeling van deze gronden.
5.7.
Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
5.8.
Het hof zal de proceskosten tussen partijen compenseren, nu zij ex-echtelieden zijn.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.M. Braun, E.A. Mink en M.Th. Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. F.W. Zalm als griffier, en is op 6 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.