ECLI:NL:GHDHA:2021:1807

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
28 september 2021
Zaaknummer
200.289.472/01-02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betekening van de bestreden beschikking aan een man zonder vaste woon- of verblijfplaats en de ontvankelijkheid in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de betekening van een bestreden beschikking aan een man zonder vaste woon- of verblijfplaats en de vraag of hij ontvankelijk is in zijn hoger beroep. De man, die in België woonde, heeft op 3 februari 2021 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 7 februari 2018, waarin hij werd verplicht tot het betalen van partneralimentatie aan de vrouw. De vrouw heeft betoogd dat de man niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat hij niet tijdig hoger beroep heeft ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de man geen bekende woon- of verblijfplaats had en dat de betekening van de beschikking op 1 oktober 2018 op juiste wijze heeft plaatsgevonden. De man heeft pas op 3 februari 2021 hoger beroep ingesteld, wat buiten de wettelijke termijn valt. Het hof heeft geoordeeld dat de man niet-ontvankelijk is in zijn verzoek in hoger beroep en heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing is op 29 september 2021 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummers: 200.289.472/01 en 200.289.472/02
zaaknummer rechtbank: C/10/533709 / FA RK 17-6995
beschikking van de meervoudige kamer van 29 september 2021
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] , België,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. Y.E. Palit te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A. Aksü te Rotterdam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 7 februari 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 3 februari 2021 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2.
De vrouw heeft op 17 maart 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingekomen:
- het journaalbericht van 29 maart 2021 met bijlage van de vrouw, ingekomen op 30 maart 2021;
- het journaalbericht van 16 augustus 2021 met bijlagen van de man, ingekomen op 16 augustus 2021.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 24 augustus 2021 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Ook is verschenen A. Kilic-Zengin, tolk voor de man.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 8 juni 2015 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 29 juni 2015 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
De man heeft de Turkse nationaliteit en de vrouw heeft de Nederlandse en de Turkse nationaliteit.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, bepaald dat de man met ingang van 29 juni 2015 aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud dient te voldoen van € 3.000,- per maand, uitvoerbaar bij voorraad. De man heeft tegen het verzoekschrift van de vrouw bij de rechtbank geen verweerschrift ingediend.
4.2.
De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar in eerste aanleg ingediende verzoeken alsnog af te wijzen;
- de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure;
- bij wijze van voorlopige voorzieningen de uitvoerbaarverklaring bij voorraad te schorsen tot de uitspraak in de procedure;
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
4.3.
De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en de man niet- ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, dan wel zijn verzoeken in hoger beroep af te wijzen en de man te veroordelen in de kosten van het geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht

5.1.
De rechtbank heeft op goede gronden, die het hof na zelfstandige beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, geoordeeld dat op grond van artikel 3 sub b van de Verordening (EG) nummer 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 (de Alimentatieverordening) de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van partneralimentatie, omdat de woonplaats van de vrouw in Nederland is gelegen.
De ontvankelijkheid in het hoger beroep
5.2.
Het hof zal allereerst ingaan op de vraag of de man in zijn verzoek in hoger beroep kan worden ontvangen.
5.3.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu hij niet tijdig hoger beroep heeft ingesteld. De man had ingevolge art. 806 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) hoger beroep moeten instellen drie maanden na betekening van de uitspraak. Op 1 oktober 2018 is de uitspraak gepubliceerd in de Staatscourant en binnen drie maanden na die datum is geen hoger beroep ingesteld. Zelfs indien sprake zou zijn van een eventuele uitzonderingsgrond en de termijn met veertien dagen zou worden verlengd, dan heeft de man ook die termijn niet in acht genomen. Het is de verantwoordelijkheid van de man is om juiste gegevens, waaronder een bekende woon- en verblijfplaats, te verstrekken. De man is echter plotseling vertrokken en heeft al het contact verbroken, waardoor hij voor de vrouw onbereikbaar was.
5.4.
De man voert aan dat hij niet in kennis is gesteld van de procedure bij de rechtbank en dat hij zich derhalve niet heeft kunnen verweren. Ten tijde van de bestreden beschikking was hij woonachtig in België en stond hij daar ook ingeschreven. Van de beschikking heeft de man pas op 25 november 2020 kennis kunnen nemen door betekening door de Belgische Federale Overheidsdienst Justitie inzake de invordering van de onderhoudsverplichting. Nu de man binnen drie maanden nadien hoger beroep heeft ingesteld, is aan de wettelijke termijn voldaan.
5.5.
Het hof overweegt als volgt. In zaken betreffende het personen- en familierecht, anders dan scheidingszaken, geeft artikel 806 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een van artikel 358 lid 2 Rv afwijkende regeling ter zake van de aanvang van de hoger beroepstermijn. In artikel 806 lid 1 sub a Rv is bepaald dat de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak hoger beroep kunnen instellen. Het gaat daarbij om een belanghebbende als bedoeld in artikel 805 Rv, te weten degene aan wie een afschrift van het verzoekschrift is verzonden. In de bestreden beschikking is vermeld dat de man geen bekende woon- of verblijfplaats binnen en buiten Nederland heeft. In de bestreden beschikking is niet vermeld op welke wijze de griffier een afschrift van het verzoekschrift aan de man heeft verzonden en de man heeft opgeroepen om een verweerschrift in te dienen. Het hof houdt het er dan ook voor dat de rechtbank de beschikking niet aan de man heeft verzonden. Dit betekent dat op het door de man ingestelde hoger beroep de beroepstermijn van artikel 806 lid 1 sub b Rv van toepassing is. Ingevolge deze bepaling kon de man binnen drie maanden na de betekening van de beschikking hoger beroep instellen, dan wel binnen drie maanden nadat de beschikking hem op andere wijze bekend is geworden.
5.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat de man op het moment van de uitspraak geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland dan wel buiten Nederland had. Volgens een antwoordbericht uit de Basisregistratie Personen van 27 november 2018 is de man geregistreerd als zijnde op 5 september 2014 vertrokken naar Turkije. De deurwaarder heeft de beschikking op 27 september 2018 aan de man betekend door deze te sturen aan het parket van de ambtenaar van het Openbaar Ministerie, waarna op 1 oktober 2018 de publicatie daarvan in de Staatscourant is gevolgd.
5.7.
De man heeft nog aangevoerd dat hij op het moment van betekening een bekend adres had in België. De advocaat van de man heeft ter zitting weliswaar verklaard dat de man stond ingeschreven in België, maar heeft deze stelling niet met stukken onderbouwd. Beide partijen hebben ter zitting verklaard dat de vrouw niet op de hoogte was van zijn adres. De man heeft daar aan toegevoegd dat hij ook niet wilde dat de vrouw zijn verblijfplaats wist. Nu de man zijn adres niet aan de vrouw kenbaar heeft gemaakt en in de Basisregistratie Personen is vermeld dat de man in 2014 naar Turkije was vertrokken, gaat het hof aan de stelling van de man, dat hij op het moment van betekening een bekend adres in het buitenland zou hebben, voorbij.
5.8.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de bestreden beschikking op 1 oktober 2018 middels publicatie in de Staatscourant op juiste wijze is betekend, waarna ingevolge artikel 806 lid 1 sub b Rv de beroepstermijn van drie maanden is gaan lopen. Binnen deze beroepstermijn heeft de man geen hoger beroep ingesteld. De man heeft pas op 3 februari 2021 hoger beroep ingesteld en daarmee ruim buiten de beroepstermijn en dus te laat. Dat de man geen kennis zou hebben genomen van de betekening van de bestreden beschikking maakt dit niet anders.
Dit alles leidt ertoe dat de man niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn hoger beroep.
5.9.
Bovenstaande brengt met zich dat het hof niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroepschrift, waaronder het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
5.10.
Het hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, zoals over en weer is verzocht. Gelet op het feit dat partijen ex-echtgenoten zijn zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt.

6.De beslissing

Het hof:
verklaart de man niet ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep en in zijn verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.M. Braun, E.A. Mink en M.Th. Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. F.W. Zalm als griffier, en is op 29 september 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.