ECLI:NL:GHDHA:2021:1800

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
2200296820
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging door minderjarige verdachte onder invloed van lachgas

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een minderjarige verdachte die samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd. De verdachte, geboren in 2000, heeft onder invloed van lachgas een man mishandeld die met zijn zieke vriendin de groep jongeren wilde passeren en vroeg om afstand te houden vanwege het coronavirus. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijke werkstraf. De vordering van de benadeelde partij is volledig toegewezen, inclusief wettelijke rente. De verdachte is vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar het hof heeft vastgesteld dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. De strafmotivering is gebaseerd op de ernst van het feit, de impact op het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft ook overwogen dat de veroordeling geen beletsel moet zijn voor de afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). De zaak heeft geleid tot een veroordeling tot schadevergoeding aan het slachtoffer van € 1.782,69, te betalen aan de Staat. De gijzeling is vastgesteld op nul dagen, rekening houdend met de landelijke afspraken voor jeugdzaken.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002968-20
Parketnummer: 09-807266-20
Datum uitspraak: 19 augustus 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 15 oktober 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [datum] 2000,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte, met toepassing van jeugdstrafrecht, ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 42 dagen, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met zijn medeverdachten. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij. Tot slot is het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 25 maart 2020 te 's-Gravenhage, openlijk, te weten op/aan de openbare weg bij de onderdoorgang van de brug genaamd "Pons Romanus" en/of onder/nabij de Sweeruslaan en/of De Laan van Wateringseveld, in elk geval op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], door tezamen en in vereniging met een of meer medeverdachte(n):
 zeer dicht tegen die [slachtoffer] aan te gaan staan (met het gezicht vlakbij het gezicht van die [slachtoffer]) terwijl een afstand van 1,50 meter tussen twee personen verplicht was gesteld ter bestrijding van de verspreiding van het COVID-19 coronavirus en/of
 te slaan en/of te stompen tegen het hoofd en/of het bovenlichaam van die [slachtoffer]
 (nadat deze [slachtoffer] tijdens zijn vlucht gevallen was) terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, (meermalen) te slaan en/of te stompen en/of (meermalen) te schoppen tegen het hoofd van die [slachtoffer] en/of tegen de handen van die [slachtoffer] die die [slachtoffer] rond zijn hoofd hield ter bescherming) en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt, nu het hof komt tot een deels andere bewezenverklaring en een deels andere strafoplegging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks25 maart 2020 te 's-Gravenhage, openlijk, te weten op/aan de openbare weg bij de onderdoorgang van de brug genaamd "Pons Romanus" en/of onder/nabij de
Sweeruslaan en/of DeLaan van Wateringseveld
, in elk geval op een voor het publiek toegankelijke plaats,in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], door tezamen en in vereniging met
een of meermedeverdachte
(n
):

zeer dicht tegen die [slachtoffer] aan te gaan staan (met het gezicht vlakbij het gezicht van die [slachtoffer]) terwijl een afstand van 1,50 meter tussen twee personen verplicht was gesteld ter bestrijding van de verspreiding van het COVID-19 coronavirus en/of

te slaan en/of te stompen tegen het hoofd en/of het bovenlichaam van die [slachtoffer]

(nadat deze [slachtoffer] tijdens zijn vlucht gevallen was
)terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, (meermalen) te
slaan en/of te stompen en/of (meermalen) teschoppen tegen het hoofd van die [slachtoffer] en/of tegen de handen van die [slachtoffer] (die die [slachtoffer] rond zijn hoofd hield ter bescherming) en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Nu het hof de verdachte heeft vrijgesproken van het slaan en/of stompen tegen het hoofd/bovenlichaam van het slachtoffer, behoeft het door de verdediging gedane beroep op noodweer dat daarop zag geen bespreking meer.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Het slachtoffer wilde met zijn vriendin – die lijdt aan kanker en tot de risicogroep behoort - de groep jongeren waartoe verdachte behoorde passeren en vroeg vanwege het coronavirus afstand te houden. Daaraan werd geen gevolg gegeven. Het slachtoffer moest dit bekopen. Toen hij vluchtte en was gevallen hebben verdachte en zijn mededaders hem hard tegen zijn hoofd, handen en lichaam geschopt.
De verdachte heeft door aldus te handelen op geen enkele wijze respect getoond voor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Slachtoffers van dergelijke geweldsdelicten voelen zich vaak nog lange tijd angstig en onveilig en kampen doorgaans met psychische klachten als gevolg van het geweldsdelict. Uit de namens het slachtoffer ter terechtzitting in hoger beroep voorgedragen slachtofferverklaring blijkt dat het delict tot op de dag van vandaag een enorme impact heeft gehad op het slachtoffer en zijn vriendin, die weerloos moest aanschouwen hoe haar vriend in elkaar geschopt werd. Zo heeft het slachtoffer niet alleen fysieke klachten, maar ook psychische klachten opgelopen omdat hij het geweldsdelict nog niet goed heeft kunnen verwerken en hij nog niet veilig op straat durft te gaan. Verder is hij bang voor grote groepen jongeren. De openlijke geweldpleging is door meerdere omstanders gezien en er is in de lokale en de landelijke pers melding van gemaakt. Delicten als deze dragen bij aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte overweegt het hof het volgende.
Het hof heeft het acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
20 juli 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Zo werkt hij fulltime en is hij van plan om in februari 2021 een opleiding te gaan volgen.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het advies van de reclassering van 16 september 2020 waaruit blijkt dat er sprake is van veel beschermende factoren en een laag recidiverisico. De reclassering acht reclasseringsinterventies niet van toegevoegde waarde en uit het door de reclassering uitgevoerde onderzoek zijn geen aanwijzingen voor een structurele pro-criminele houding of agressieproblematiek naar voren gekomen. Het sociale netwerk van de verdachte blijft wel een aandachtspunt, omdat van dit netwerk een mogelijk negatieve invloed uit zou kunnen gaan, hetgeen van invloed kan zijn op het recidiverisico. Daar het onderhavige delict is gepleegd in vereniging, kan niet worden uitgesloten dat er sprake is van een (deels) negatief sociaal netwerk.
De verdachte heeft zich grotendeels aan zijn meldafspraken gehouden en heeft geen hulpvraag voor de reclassering. Daarbij ontbreekt het de verdachte aan een intrinsieke motivatie voor reclasseringsbegeleiding. De reclassering heeft aangegeven dat de motivatie van de verdachte om mee te werken aan de reclasseringsbegeleiding zal dalen als er een toezicht met bijzondere voorwaarden aan hem wordt opgelegd.
Geadviseerd wordt een (voorwaardelijke) straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Het contactverbod met de medeverdachten zou wel voortgezet kunnen worden. Daarbij heeft de reclassering aangegeven dat een gevangenisstraf de positieve ontwikkeling die de verdachte is gestart negatief zal beïnvloeden.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte volgens het jeugdstrafrecht of het strafrecht voor volwassenen, het commune strafrecht, moet worden bestraft. De verdachte was ten tijde van het plegen van de openlijke geweldpleging 19 jaar oud. Hieruit volgt dat in beginsel het commune strafrecht aan de orde is. Anders dan de reclassering ziet het hof evenals de rechtbank in de feiten en omstandigheden waaronder het feit begaan is en de persoon van de verdachte aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen. Het hof neemt daarbij onder meer in overweging dat de verdachte het feit heeft gepleegd met een groep minderjarige verdachten. Daar komt bij dat de verdachte pas ná het plegen van het feit een ontwikkeling naar volwassenheid heeft doorgemaakt en tot op heden nog bij zijn moeder woont.
De raadsvrouw heeft het hof ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om te volstaan met een kale taakstraf, dan wel een deels voorwaardelijke taakstraf waarbij enkel de algemene voorwaarden worden opgenomen. Het hof is van oordeel dat sprake is van een dusdanig ernstig geweldsdelict dat niet volstaan kan worden met een andere straf dan een onvoorwaardelijke detentiestraf. Daarbij speelt voor het hof met name een rol dat het slachtoffer, terwijl hij op de grond lag, meermalen met geschoeide voet is geschopt door meerdere jongeren tegelijk.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de tijd die de verdachte heeft doorgebracht in voorarrest, alsmede een geheel voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen. Nu het feit dateert van maart 2020 en de voorlopige hechtenis van de verdachte lange tijd is geschorst onder strenge voorwaarden, zal aan de voorwaardelijke werkstraf een proeftijd voor de duur van slechts één jaar worden verbonden. Anders dan de reclassering ziet het hof geen aanleiding om aan deze voorwaardelijke straf een contactverbod met de medeverdachten te verbinden, nu ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte sinds het plegen van het onderhavige feit geen contact meer met zijn medeverdachten heeft gehad.
Verklaring Omtrent het Gedrag
Het hof hecht er tot slot aan het volgende op te merken.
Het hof is tot een bewezenverklaring gekomen van openlijke geweldpleging tegen personen, hetgeen verstrekkende gevolgen kan hebben voor de mogelijkheid van de verdachte om een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) te verkrijgen.
De onderhavige veroordeling behoort naar het oordeel van het hof op zichzelf genomen geen beletsel te zijn voor de afgifte van een VOG. De verdachte heeft het bewezenverklaarde strafbare feit gepleegd op jonge leeftijd en het hof heeft toepassing gegeven aan het jeugdstrafrecht. Bovendien is blijkens het advies van de reclassering de kans op recidive klein te achten en is de verdachte niet eerder onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van enig strafbaar feit. Het hof is derhalve van oordeel dat het weigeren van de afgifte van een VOG aan de verdachte op grond van – uitsluitend – de onderhavige strafzaak al te zeer afbreuk zou doen aan de maatschappelijke positie van de nog relatief jonge verdachte.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 1.782,69.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag € 1.782,69.
De advocaat-generaal heeft – gelet op de ter terechtzitting in hoger beroep gevorderde bevestiging van het vonnis - geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de door vieren te delen schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde.
Het hof is verder van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag. De gehele vordering ter zake van materiële en immateriële schade leent zich voor hoofdelijke toewijzing, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 1.782,69 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Het hof zal de vervangende gijzeling bepalen op nul (0) dagen. Het hof houdt daarbij rekening met de landelijke afspraken die hieromtrent zijn gemaakt ten aanzien van jeugdzaken en ziet geen aanleiding om in deze zaak van die afspraken af te wijken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 36f, 63, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
42 (tweeënveertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 15 dagen
jeugddetentie.
Bepaalt dat de werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het tot het bedrag van
€ 1.782,69 (duizend zevenhonderdtweeëntachtig euro en negenenzestig cent) bestaande uit € 982,69 (negenhonderdtweeëntachtig euro en negenenzestig cent) materiële schade en € 800,00 (achthonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het een bedrag te betalen van € 1.782,69 (duizend zevenhonderdtweeëntachtig euro en negenenzestig cent) bestaande uit € 982,69 (negenhonderdtweeëntachtig euro en negenenzestig cent) materiële schade en € 800,00 (achthonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een (deel) van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere (voor dat deel) vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 25 maart 2020.
Dit arrest is gewezen door mr. T.J. Sleeswijk Visser,
mr. R.F. de Knoop en mr. W.S. Korteling, in bijzijn van de griffier mr. R. van Eekeres.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 augustus 2021.