Daar komt bij dat [appellant] er niet in is geslaagd uit te leggen waardoor zijn zeer lage verbruik aan water-, gas- en electra komt, terwijl ook nog zijn zuster jarenlang bij hem
inwonend was.
Havensteder heeft in dat kader, onder verwijzing naar de eerder overgelegde nota’s van leveranciers van gas, licht en water, bij conclusie na enquête het volgende gesteld. [appellant] heeft over de periode 9 mei 2014 tot en met 10 mei 2018 152 m3 gas verbruikt,
zijnde een jaarverbruik van 38 m3, aldus slechts 2,5% van de door het Nibud verzamelde
gegevens omtrent gemiddeld gasverbruik van een hoekwoning van 1.510 m3 per jaar.
Over diezelfde periode was het totale elektraverbruik van [appellant] 53 kWh, zijnde een
gemiddeld verbruik van 13,25 kWh per jaar, aldus, samen met zijn zus, slechts 0,46% van
het gemiddeld jaarverbruik van electra van een tweepersoonshuishouden zoals vermeld door
het Nibud van 2.860 kWh.
Over de periode van 9 mei 2014 tot en met 1 oktober 2018 was het totale waterverbruik van
[appellant] 26 m3, zijnde een verbruik van 5,9 m3 per jaar, aldus, samen met zijn zus,
slechts 6,3% van het door het Nibud genoemde gemiddelde waterverbruik van een
tweepersoonshuishouden van 93m3 per jaar.
De kantonrechter ziet geen aanleiding niet uit te gaan van de juistheid van deze gegevens.
Het verbruik van [appellant] ligt hiermee zeer aanzienlijk onder het gemiddelde verbruik
volgens het Nibud, terwijl bij bewoning van het gehuurde tenminste een hoger verbruik
verwacht zou mogen worden.