ECLI:NL:GHDHA:2021:1729

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
17 september 2021
Zaaknummer
2200248519
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen ongewenstverklaring van een EU-burger en diefstal

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, een Letse burger, was eerder ongewenst verklaard door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 25 juli 2014. De ongewenstverklaring was gebaseerd op eerdere strafrechtelijke veroordelingen. De verdachte heeft op 20 mei 2019 in Nieuwerkerk a/d IJssel een Bosch laserafstandmeter gestolen van winkelbedrijf Hornbach en verbleef in Nederland terwijl hij wist dat hij als ongewenst vreemdeling was verklaard. Het hof heeft vastgesteld dat de ongewenstverklaring op de tenlastegelegde datum nog van kracht was en dat de verdachte een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormde. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarbij het vonnis van de politierechter is vernietigd. De straf is gemotiveerd op basis van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij ook rekening is gehouden met eerdere veroordelingen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002485-19
Parketnummer: 09-122692-19
Datum uitspraak: 8 september 2021
VERSTEK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 23 mei 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] (Letland) op [datum] 1986,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van voorarrest. Tevens is de gevangenneming bevolen.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 mei 2019 te Nieuwerkerk a/d IJssel, gemeente Zuidplas een Bosch laserafstandmeter, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan winkelbedrijf Hornbach, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 20 mei 2019 te Nieuwerkerk a/d IJssel, gemeente Zuidplas, althans in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, tot ongewenst vreemdeling was verklaard OF terwijl tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee, onder andere ten aanzien van de bewezenverklaring, niet verenigt.
Bewijsoverweging
Het hof overweegt het volgende.
De verdachte heeft de Letse nationaliteit. Derhalve is hij een burger van de Europese Unie in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Richtlijn 2004/38/EU van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (hierna: de Verblijfsrichtlijn).
Bij beschikking van 25 juli 2014 heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie de verdachte ongewenst verklaard. Dit besluit is op 31 juli 2014 aan de verdachte in persoon uitgereikt.
Artikel 27, tweede lid, van de Verblijfsrichtlijn is een rechtstreeks werkende bepaling van het Unierecht. In deze bepaling staat dat de om redenen van openbare orde genomen maatregelen (in dit geval: de ongewenstverklaring) uitsluitend gebaseerd mogen zijn op het gedrag van de betrokkene. Het gedrag moet een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen.
Op grond van vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie mag een bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving niet automatisch worden vastgesteld op basis van een eerdere strafrechtelijke veroordeling voor specifieke strafbare feiten. De omstandigheden die tot die veroordeling hebben geleid, kunnen wel in aanmerking worden genomen om een dergelijke vaststelling te rechtvaardigen, voor zover na een onderzoek van het individuele geval blijkt dat sprake is van een persoonlijke gedraging die een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving.
Vast staat dat de ongewenstverklaring op de tenlastegelegde datum, 20 mei 2019, nog van kracht was.
Het hof dient daarom te onderzoeken of de ongewenstverklaring op de tenlastegelegde datum nog immer in overeenstemming was met de rechtstreeks werkende bepalingen van het Unierecht.
Het hof is van oordeel dat dit het geval was, nu uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde nog immer een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormde. Uit de beschikking van 25 juli 2014 blijkt dat de ongewenstverklaring is gebaseerd op eerdere onherroepelijke veroordelingen voor misdrijven. Dat de verdachte ook op de datum van de tenlastelegging nog altijd een bedreiging vormde, blijkt uit de hieronder volgende bewezenverklaring van de onder 1 tenlastegelegde diefstal. Daarnaast slaat het hof acht op de omstandigheid dat de verdachte zich bij zijn meest recente terugkeer in Nederland van een andere naam bediende dan de naam waaronder hij in het verleden, voordat hij ongewenst werd verklaard, Nederland is ingereisd en die hij tot zijn uitzetting uit Nederland op 27 augustus 2014 heeft gebruikt. De verklaring die de verdachte daarvoor geeft – hij is gescheiden en draagt sindsdien weer zijn eigen naam – acht het hof niet aannemelijk, te meer nu de verdachte ook verklaard heeft in Nederland te willen gaan wonen, samen met de vrouw van wie hij zegt gescheiden te zijn. Het hof gaat er vanuit dat de verdachte een andere naam opgaf om op die manier de gevolgen van de ongewenstverklaring te omzeilen.
Het hof acht deze omstandigheden voldoende redengevend voor de slotsom dat sprake is van vorengenoemde bedreiging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks20 mei 2019 te Nieuwerkerk a/d IJssel, gemeente Zuidplas, een Bosch laserafstandmeter,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een andertoebeho
or
ende
, te wetenaan winkelbedrijf Hornbach, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op
of omstreeks20 mei 2019 te Nieuwerkerk a/d IJssel, gemeente Zuidplas,
althans in Nederland,als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist
of ernstige reden had te vermoedendat hij op grond van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, tot ongewenst vreemdeling was verklaard
OF terwijl tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:

diefstal.

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
als vreemdeling in Nederland verblijven terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling is verklaard
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in Nederland verbleven, terwijl hij wist dat hij door de Nederlandse overheid tot ongewenst vreemdeling was verklaard. De verdachte heeft er aldus blijk van gegeven zich niets aan te trekken van een door het bevoegd gezag genomen besluit. Bovendien druist het handelen van de verdachte in tegen het belang dat de samenleving heeft bij het respecteren en naleven van dit besluit. Temeer nu de verdachte tijdens zijn illegale verblijf zich ook nog schuldig heeft gemaakt aan winkeldiefstal.
Het hof heeft acht geslagen op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd. Dat heeft zijn weerslag gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt bij elk onwettig verblijf een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden geïndiceerd geacht.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 augustus 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 197 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. H. van den Heuvel,
mr. A.L. Frenkel en mr. J. Candido, in bijzijn van de griffier mr. A.M. Grasman.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 september 2021.
Mr. A.L. Frenkel is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.