ECLI:NL:GHDHA:2021:171

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
2200270718
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag echtgenoot met verwerping van noodweerexces en verminderd toerekeningsvatbaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 4 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die eerder door de rechtbank Den Haag was veroordeeld voor doodslag op haar echtgenoot. De verdachte had op 30 november 2017 haar echtgenoot in hun woning in 's-Gravenhage met een mes meermalen in het bovenlichaam gestoken, wat leidde tot zijn dood. In eerste aanleg was de verdachte vrijgesproken van moord, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar voor doodslag. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een zwaardere straf van 9 jaar. Het hof oordeelde dat de verdachte niet met voorbedachten rade had gehandeld, maar verwierp het beroep op noodweerexces, extensief noodweerexces en putatief noodweerexces. Het hof concludeerde dat de verdachte opzettelijk had gehandeld en dat er geen omstandigheden waren die haar strafbaarheid uitsloten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak. Daarnaast werd een schadevergoeding toegewezen aan de nabestaande van het slachtoffer, tot een bedrag van € 3.640,85, als gevolg van de materiële schade die door de verdachte was veroorzaakt. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002707-18
Parketnummer: 09-827708-17
Datum uitspraak: 4 februari 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 19 juni 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1958,
thans gedetineerd in PI Utrecht locatie Nieuwersluis te Nieuwersluis.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het impliciet primair tenlastegelegde (moord) vrijgesproken en ter zake van het impliciet subsidiair tenlastegelegde (doodslag) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de in beslag genomen voorwerpen, een en ander als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 30 november 2017 te 's-Gravenhage [slachtoffer] opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten raad, van het leven heeft beroofd, door al dan niet na kalm beraad en rustig overleg meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in en/of rond de hartstreek, althans het bovenlichaam, van die [slachtoffer] te steken;
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de opgelegde straf en dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Het hof is – met de advocaat-generaal en de verdediging – van oordeel dat de impliciet primair tenlastegelegde moord niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op
of omstreeks30 november 2017 te 's-Gravenhage [slachtoffer] opzettelijk
, en al dan niet met voorbedachten raad,van het leven heeft beroofd, door
al dan niet na kalm beraad en rustig overlegmeermalen
, althans eenmaal,met een mes
, althans een scherp en/of puntig voorwerpin
en/of rond de hartstreek, althanshet bovenlichaam, van die [slachtoffer] te steken.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging met betrekking tot het opzet op de dood
Het hof overweegt – conform hetgeen de rechtbank heeft overwogen – als volgt.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat zij niet de bedoeling had om [slachtoffer] te doden. Zowel haar verklaring bij de politie, inhoudende dat zij er “een eind aan wilde maken”, als haar feitelijk handelen, namelijk het meerdere malen steken in het bovenlichaam van het slachtoffer, wijzen echter op het tegendeel. Het hof is – met de rechtbank – van oordeel dat, gelet op de door de verdachte verrichte handelingen in het licht van de door haar afgelegde verklaring, uitsluitend geconcludeerd kan worden dat de verdachte handelde met vol opzet.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden ontslagen van rechtsvervolging nu sprake is van noodweerexces, extensief noodweerexces of putatief noodweerexces, zoals nader onderbouwd in zijn pleitnota.
Op basis van de te hanteren bewijsmiddelen, gaat het hof uit van de volgende gang van zaken.
Op 30 november 2017 bevonden de verdachte en het slachtoffer zich ’s-avonds in hun maisonnettewoning aan de [adres] in Den Haag. Ze kregen in de loop van de avond/nacht ruzie, waarbij het slachtoffer de verdachte heeft uitgescholden. Het slachtoffer riep hierbij ook tegen de verdachte dat zij de woning niet mocht verlaten. Hij heeft haar op enig moment bij haar haren gepakt en de slaapkamer ingetrokken. Beiden zijn toen op het bed in de slaapkamer terechtgekomen. Het slachtoffer heeft de verdachte vervolgens tegen haar neus geslagen en in haar neus gebeten. Het slachtoffer bleef daarna op het bed liggen en bleef schelden op de verdachte, waarbij hij haar ook uitlachte. De verdachte is weggelopen uit de slaapkamer. Zij is via de hal de trap opgelopen naar de keuken op de bovengelegen verdieping van de woning. Daar heeft zij uit het messenblok een mes gepakt. Vervolgens is ze met dat mes teruggelopen naar de slaapkamer, waar het slachtoffer nog steeds op het bed lag. Teruggekomen in de slaapkamer, heeft de verdachte het slachtoffer meermalen in diens bovenlichaam gestoken. Bij sectie op het lichaam van het slachtoffer zijn vier steek- en snijwonden ter hoogte van de borstkas, de linkerflank en de linker bovenarm geconstateerd. Hierbij is de linkerlong doorboord, wat geleid heeft tot de dood van het slachtoffer.
Gelet op deze gang van zaken oordeelt het hof als volgt.
Het slaan tegen en bijten in de neus door het slachtoffer, was een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van haar lichaam, waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. Na het bijten in de neus heeft het slachtoffer geen geweld meer gebruikt. Er werd uitsluitend nog door hem gescholden. De noodweersituatie was dan ook geëindigd toen de verdachte de slaapkamer verliet en het slachtoffer op bed bleef liggen.
In een situatie als de onderhavige, waarin de noodweersituatie is geëindigd, kan nog steeds een beroep op noodweerexces aan de orde zijn. Kenmerk van noodweerexces is wel dat het moet gaan om een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van
noodzakelijke verdediging.Een beroep op noodweerexces kan niet worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als ‘verdediging’, maar – naar de kern bezien – als aanvallend moet worden gezien.
De verdachte is weggelopen uit de slaapkamer. Ze bevond zich op dat moment in de hal, waar zich ook de voordeur van de woning bevindt. Er was op dat moment voor haar geen beletsel om de woning te verlaten. Ze heeft dat niet gedaan, maar is de trap op gelopen naar de keuken en heeft daar uit het messenblok een mes gepakt. In haar eerste verhoor heeft de verdachte verklaard dat ze naar boven ging om een mes te pakken, omdat ze er ineens klaar mee was. Op de vraag “met welk doel ze naar boven rende” heeft zij geantwoord: “Om dat mes te pakken. Ik was er ineens klaar mee”. Op de vraag “Toen je het mes pakte, wat dacht je toen?” heeft de verdachte geantwoord: ”Niet veel. Ik denk, nou ga ik er een eind aan maken. Ik ben er klaar mee”.
Gezien het vorenstaande is het handelen van de verdachte -het halen van een mes uit een messenblok in de keuken, het met dat mes weer teruglopen naar de slaapkamer en vervolgens het meermalen steken met dat mes in het lichaam van het slachtoffer dat op bed lag- naar de uiterlijke verschijningsvorm en gelet op haar verklaring “Ik ga er een eind aan maken, ik was er klaar mee”, naar de kern genomen aanvallend van aard. De verdachte had niet de intentie zich te verdedigen, maar zocht op dat moment zelf de confrontatie met het slachtoffer.
Het beroep op noodweerexces, tardief noodweerexces en putatief noodweerexces wordt dan ook verworpen.
Nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, is de verdachte strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op 30 november 2017 haar echtgenoot in hun eigen woning van het leven beroofd door hem meerdere malen met een mes in zijn bovenlichaam te steken. Hiermee heeft de verdachte het meest kostbare bezit, het leven, afgenomen van de man met wie zij ongeveer 30 jaar samen is geweest. Het opzettelijk nemen van het leven van een ander behoort tot de zwaarste categorie strafbare feiten die het Wetboek van Strafrecht kent. De wetgever heeft voor doodslag een gevangenisstraf van maximaal 15 jaar vastgesteld.
Door het handelen van de verdachte is aan de nabestaanden een verschrikkelijk en onherstelbaar leed aangedaan. De dochter van het slachtoffer heeft ter terechtzitting in hoger beroep gebruik gemaakt van haar spreekrecht. Door deze verklaring werd haar verdriet en gemis invoelbaar. De plotselinge, brute wijze waarop haar vader door toedoen van haar stiefmoeder het leven heeft moeten laten, heeft haar veel leed toegebracht.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 januari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte geen relevante strafrechtelijke documentatie heeft.
Het hof heeft omtrent de persoon van de verdachte acht geslagen op:
- het rapport ten aanzien van het Triple onderzoek Pro Justitia d.d. 4 mei 2018, opgemaakt en ondertekend door drs. D. van der Meer, psychiater, en drs. B. Koudstaal, klinisch psycholoog en dhr. M. Elghalbzouri, forensisch milieuonderzoeker;
- het rapport ten aanzien van het aanvullend psychologisch en psychiatrisch onderzoek Pro Justitia d.d. 20 januari 2020, opgemaakt en ondertekend door drs. D. van der Meer, psychiater, en drs. B. Koudstaal, klinisch psycholoog;
- het briefrapport van drs. D. van der Meer, psychiater, en drs. B. Koudstaal, klinisch psycholoog, d.d. 20 januari 2019 (het hof begrijpt: 2020).
Uit deze rapportages leidt het hof het volgende af.
Ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit leed de verdachte aan een stoornis in het gebruik van alcohol alsmede een matige tot ernstige depressieve stoornis. Deze stoornissen hebben de gedragingen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloed. De verdachte leefde in de periode voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit in een bedreigende en beangstigende relatie met het slachtoffer, waarbij zij steeds verder geïsoleerd raakte van haar omgeving. Haar probleemoplossend vermogen schoot in deze context tekort, hetgeen mede samenhangt met haar sterke neiging tot het ontkennen en verdringen van onaangename gebeurtenissen.
De verdachte zat in haar beleving gevangen in een bedreigende en uitzichtloze situatie en was door haar depressieve stoornis nog minder dan anders in staat om tot een constructieve oplossing te komen. Daarmee heeft de verdachte in mindere mate dan de gemiddeld normale volwassene over haar wil kunnen beschikken. Het recidiverisico is volgens de deskundigen laag.
In de genoemde rapportages (in het bijzonder de eerste twee) wordt geconcludeerd dat het bewezenverklaarde de verdachte in verminderde mate dient te worden toegerekend. Het hof maakt deze conclusie tot de zijne.
Voorts houdt het hof in strafmatigende zin rekening met de omstandigheid dat de verdachte en het slachtoffer een relatie onderhielden waarbinnen vooral door het slachtoffer, maar ook door de verdachte, dagelijks veel alcohol werd genuttigd en waarbinnen het slachtoffer zich – onder invloed van alcohol – agressief tegenover de verdachte opstelde. Het hof neemt voorts aan dat deze agressiviteit er enige malen toe heeft geleid dat het slachtoffer geweld tegen de verdachte heeft gebruikt.
Het hof acht gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede gelet op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de verminderde mate van toerekenbaarheid, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van in beginsel acht jaren en zes maanden een passende en geboden strafrechtelijke reactie.
Redelijke termijn
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig zijn overgelegde pleitnotities - het hof verzocht bij de strafbepaling rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn bij de behandeling van de onderhavige zaak in hoger beroep.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn van berechting ter zake van het bewezenverklaarde feit is aangevangen bij de inverzekeringstelling van de verdachte op 30 november 2017. Het eindvonnis in eerste aanleg is gewezen op 19 juni 2018. Derhalve is de berechting in eerste aanleg voortvarend afgerond met een eindvonnis binnen 2 jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen.
Het hof stelt vast dat de behandeling van de onderhavige zaak in hoger beroep geruime tijd heeft geduurd. De berechting in hoger beroep heeft niet plaatsgevonden binnen de als redelijk te beoordelen termijn van 16 maanden. Het appel is namens de verdachte ingesteld op 29 juni 2018 en eerst heden wordt arrest gewezen. De berechting in hoger beroep heeft derhalve na het instellen van het hoger beroep 2 jaren en 7 maanden geduurd.
Het hof ziet in de omstandigheden van dit geval, waaronder de omstandigheid dat een deel van het tijdsverloop te verklaren is door het op verzoek van de verdediging nader rapporteren door deskundigen, aanleiding om gelet op genoemde overschrijding van de redelijke termijn in plaats van de hierboven genoemde gevangenisstraf een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren aan de verdachte op te leggen.
Vordering tot schadevergoeding van [nabestaande]
In het onderhavige strafproces heeft [nabestaande] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 9.925,60 en daarnaast een vergoeding van immateriële schade tot een door de rechtbank te schatten bedrag.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bevestiging van het vonnis op dit punt.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte niet inhoudelijk betwist.
Materiële schade
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 3.640,85 materiële schade is geleden, zijnde de niet-vergoede uitvaartkosten. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen.
De overige gevorderde kosten voor de uitvaart zullen worden afgewezen, nu deze – zo blijkt uit het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg – reeds door de uitvaartverzekering zijn vergoed.
De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering voor zover deze betrekking heeft op de benzinekosten, reiskosten en verlies onrechtmatigheidstoeslag, omdat erfgenamen zich blijkens het bepaalde in artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering niet met een verzoek om vergoeding van dergelijke kosten kunnen voegen in het strafproces.
Voorts zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor wat betreft het cashgeld, omdat niet is komen vast te staan dat dit deel van de gestelde schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde.
Immateriële schade
De gevorderde immateriële schade bestaat uit affectieschade en shockschade. Reeds omdat de vordering in zoverre niet is onderbouwd en er voorts geen concreet bedrag wordt gevorderd, zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Gelet op het voorgaande zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat elk der partijen de eigen kosten draagt.
Betaling aan de Staat ten behoeve van de nabestaande [nabestaande]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 3.640,85 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van de nabestaande [nabestaande].
Beslag
De advocaat van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep medegedeeld dat de op de beslaglijst onder 1 en 9 vermelde in beslag genomen voorwerpen, te weten een fototoestel en een harddisk, reeds aan [nabestaande] zijn teruggegeven. Dit brengt met zich mee dat het hof hierover geen beslissing meer hoeft te nemen.
Het hof gelast ten aanzien van de overige in beslag genomen voorwerpen - te weten: de op de beslaglijst onder 2 t/m 8 en 10 t/m 15 vermelde voorwerpen - de teruggave daarvan aan de rechthebbende.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de rechthebbende van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1.00 STK Telefoontoestel Samsung S7 edge SM-G935F in
een hoesje, op de beslaglijst genummerd als 2;
  • 1.00 STK Telefoontoestel Kl: wit Samsung, op de beslaglijst genummerd als 3;
  • 1.00 STK Telefoontoestel Kl: zwart Blackberry, op de beslaglijst genummerd als 4;
  • 1.00 STK Telefoontoestel Kl: wit Apple 4, op de beslaglijst genummerd als 5;
  • 1.00 STK Computer Kl: zwart ASUS laptop
A3N0AS60192112E, op de beslaglijst genummerd als 6;
1.00 STK Computer Kl: grijs SONY laptop serienummer
00148-123-841-440, op de beslaglijst genummerd als
7;
  • 1.00 STK Computer Kl: zwart LENOVO, op de beslaglijst genummerd als 8;
  • 1.00 STK Computer APPLE Ipad met USD kabel, op de beslaglijst genummerd als 10;
  • 1.00 STK Computer Kl: zwart SAMSUNG SM-T280
serienummer R52HA0J7DXP, op de beslaglijst genummerd
als 11;
1.00 STK Computer Kl: wit ARCHOS Neon
502811v144442659, op de beslaglijst genummerd als
12;
  • 1.00 STK USB stick Kl: wit/geel KINGSTON G3, op de beslaglijst genummerd als 13;
  • 6.00 STK Kaart DIVERSE Memory Card, op de beslaglijst genummerd als 14;
  • 7.00 STK USB stick DIVERSE, op de beslaglijst genummerd als 15.

Vordering van de benadeelde partij [nabestaande]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [nabestaande] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.640,85 (drieduizend zeshonderdveertig euro en vijfentachtig cent)ter zake van materiële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Compenseert de proceskosten, in die zin dat elk der partijen de eigen kosten draagt.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de nabestaande, genaamd [nabestaande], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.640,85 (drieduizend zeshonderdveertig euro en vijfentachtig cent) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
46 (zesenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Dit arrest is gewezen door mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst, mr. G. Knobbout en mr. W.M. Limborgh, in bijzijn van de griffier mr. N. van Burgsteden.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 4 februari 2021.
mr. N. van Burgsteden is buiten staat om dit arrest mede te ondertekenen.