ECLI:NL:GHDHA:2021:1700

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2021
Publicatiedatum
14 september 2021
Zaaknummer
BK-20/00253 en BK-20/00254
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van belastingaanslagen BPM voor uit het buitenland afkomstige personenauto’s met betrekking tot leeftijdskorting en procesgang

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 4 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over belastingaanslagen voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) die zijn opgelegd aan [X] B.V. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de uitspraken van de Inspecteur, die de bezwaren ongegrond had verklaard. De Rechtbank Den Haag had eerder op 5 december 2019 uitspraak gedaan, waartegen de belanghebbende in hoger beroep ging. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 januari 2021 zijn ook andere hoger beroepen behandeld, waarbij dezelfde gemachtigde betrokken was.

Het Hof heeft vastgesteld dat de geschilpunten in hoger beroep nagenoeg gelijk zijn aan die in eerste aanleg. De gemachtigde van de belanghebbende werd niet geweigerd, en het Hof oordeelde dat de Rechtbank op goede gronden had geoordeeld. De belanghebbende heeft in hoger beroep geen nieuwe argumenten aangevoerd die de eerdere uitspraak konden ondermijnen. Het Hof concludeerde dat de stellingen van de belanghebbende niet voldoende onderbouwd waren en dat er geen reden was om de uitspraak van de Rechtbank te herzien.

Het Hof heeft ook geen aanleiding gezien om prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie voor te leggen. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken voor de Inspecteur of de belanghebbende. De belanghebbende en de Inspecteur hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-20/00253 en BK-20/00254

Uitspraak van 4 maart 2021

in het geding tussen:

[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,

en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen/Team Auto BPM, kantoor Doetinchem, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 5 december 2019, nummers SGR 19/3799 en SGR 19/3808.

Overwegingen

1. De Rechtbank - een griffierecht van € 345 is geheven - heeft de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken van de Inspecteur op de bezwaren tegen op twee aangiften gedane voldoeningen van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) voor de Nederlandse registratie van uit het buitenland afkomstige personenauto’s ongegrond verklaard.
2. Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 532 is geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft gereageerd bij aan de Inspecteur doorgezonden faxbericht van 21 januari 2021 ("pleitnota"). De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad in Den Haag ter zitting van het Hof van 22 januari 2021. Partijen zijn verschenen. Op de zitting zijn ook de door dezelfde gemachtigde ingestelde hoger beroepen behandeld in de 15 zaken met de BK-nummers 20/00067, 20/00013 t/m 20/00027, 20/00065, 20/00066, 20/00068, 20/00069, 20/00245, 20/00246, 20/00247 t/m 20/00252, 20/00378 t/m 20/00381, 20/00382 t/m 20/00387, 20/00388 en 20/00389, 20/00390, 20/00391 en 20/00392. Wat in het ene hoger beroep door partijen is aangevoerd en ingebracht geldt, voor zover van toepassing, ook voor de andere hoger beroepen.
3. In hoger beroep zijn, zo wil het Hof begrijpen, (nagenoeg) dezelfde geschilpunten als bij de Rechtbank aan de orde. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
4. Het Hof stelt voorop onvoldoende reden te zien de gemachtigde van belanghebbende in deze procedure te weigeren.
5. De beschikbare gegevens, in het licht van de relevante regelgeving, wijzen naar 's Hofs oordeel niet anders uit dan dat de Rechtbank met betrekking tot alle onderdelen van het geschil op goede gronden, begrijpelijk en juist, heeft geoordeeld. Belanghebbende heeft, ook in hoger beroep, niets aangevoerd, gelet ook op de in onderdeel "Beschouwing" van het verweerschrift in hoger beroep gegeven uiteenzetting, dat rechtvaardigt anders te oordelen of waaruit anderszins een inhoudelijk of formeel beletsel is te putten voor het bevestigen van de uitspraak van de Rechtbank. Al wat van de kant van belanghebbende is aangevoerd treft geen doel, daar de stellingen, zo al relevant en te volgen, niet blijk geven van een juiste rechtsopvatting, feitelijke grondslag missen dan wel geenszins toereikend zijn onderbouwd. Wat dat laatste betreft heeft belanghebbende met wat zij pas op de zitting onder het opsommen van enkele becijferingen te berde heeft gebracht volstrekt onvoldoende gesteld om te concluderen dat zij in aanmerking komt voor (extra) leeftijdskortingen of verminderingen op basis van het Kaderbesluit BPM dan wel anderszins, bijvoorbeeld op basis van HR 1 mei 2020, nr. 18/02168. Wat betreft de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, die terecht heeft gewezen op het ernstig tekortschieten van het voorgeschotelde bewijs, neemt het Hof bovendien in aanmerking de op de zitting gemaakte, aannemelijk te achten en overigens niet afdoende weersproken, opmerking dat in de meeste gevallen eerder te weinig dan te veel bpm is voldaan. Al met al ziet het Hof, nog afgezien van het feit dat de gemachtigde van belanghebbende ook in deze zaak volhardt in zijn gewoonte verwarring te zaaien door vlak vóór dan wel op de zitting allerlei stukken en informatie te produceren zonder een ander doel dan het overvallen van de wederpartij en het belemmeren van een reguliere voortgang van het proces, geen reden het onderzoek voor het alsnog inbrengen van (aanvullende) becijferingen en andere informatie ter fundering van belanghebbendes als stellingen verpakte beweringen te heropenen.
6. Het Hof ziet voor deze procedure geen reden het Hof van Justitie van de Europese Unie prejudiciële vragen voor te leggen.
7. Het hoger beroep is ongegrond.
8. Het Hof ziet geen reden de Inspecteur en onvoldoende reden belanghebbende te veroordelen in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
De uitspraak is vastgesteld door U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier L. van den Bogerd. De beslissing is op 4 maart 2021, met de nodige coronabeperkingen, in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kan zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaanbinnen zes wekenna de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad: www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Wanneer die personen geen gebruik willen maken van digitaal procederen, sturen zij het beroepschrift in cassatie aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2. Alleen bij procederen op papier: het cassatieberoepschrift moet ondertekend zijn;

3. Het cassatieberoepschrift moet ten minste vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. De indiener zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.