In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 augustus 2021 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van de raad voor de kinderbescherming in hoger beroep. De procedure betreft een geschil tussen de ouders over de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kind. De raad was in eerste instantie niet als belanghebbende aangemerkt door de rechtbank, omdat zij in deze procedure optreedt in een adviserende rol. Het hof heeft geoordeeld dat de raad geen belanghebbende is in de zin van artikel 798 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), omdat de zaak niet rechtstreeks betrekking heeft op de rechten en verplichtingen van de raad. De raad had wel een afschrift van de beschikking ontvangen, maar dit geeft niet automatisch de status van belanghebbende. Het hof heeft geconcludeerd dat de raad niet-ontvankelijk is in het hoger beroep, en heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Deze uitspraak is gedaan in het openbaar en is ondertekend door de rechters en de griffier.