Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
primairaan dat de gronden voor de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige niet aanwezig zijn. Volgens de vader is er veel naar een korte periode in het verleden gekeken en onvoldoende naar de stappen die na de uithuisplaatsing zijn ondernomen. De vader kan zich ook niet vinden in de overweging dat het perspectief bij de pleegouders ligt. De vader stelt dat hij en de moeder beter communiceren sinds het verbreken van hun relatie, en dat de moeder aan alle hulp van de gecertificeerde instelling meewerkt en zelf therapie volgt. Ook bestaat er volgens de vader geen acuut gevaar voor de gezondheid van de minderjarige. Daarnaast zou de ondertoezichtstelling voldoende waarborgen moet bieden. De minderjarige kan bij de moeder wonen, zij heeft een stabiele relatie, een eigen woning en de zorg voor haar andere kinderen, die ook niet uit huis zijn geplaatst, aldus de vader. De vader begrijpt niet dat bovengemiddelde opvoedvaardigheden nodig zijn voor de minderjarige nu zij zich goed ontwikkelt en beide ouders een groot netwerk aan hulpverlening hebben. Het feit dat het nu goed gaat met de minderjarige is geen reden om haar niet terug te plaatsen.
Subsidiairvoert de vader aan dat hij zelf voor de minderjarige kan zorgen.