ECLI:NL:GHDHA:2021:1590

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
31 augustus 2021
Publicatiedatum
24 augustus 2021
Zaaknummer
200.277.628/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil tussen Hypotheek Advies Groep Nederland B.V. en Ramwatie B.V. over achterstallige huur en servicekosten

In deze zaak gaat het om een geschil tussen Hypotheek Advies Groep Nederland B.V. (HAG) en Ramwatie B.V. over de betaling van achterstallige huur en servicekosten. HAG, die van 1 mei 2015 tot 1 juli 2017 gebruik heeft gemaakt van kantoorruimte in een pand van Ramwatie, is door de kantonrechter veroordeeld tot betaling van een bedrag van ruim € 10.000,-- aan huur en servicekosten. HAG is het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag.

Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat er sprake is van een huurovereenkomst tussen HAG en Ramwatie. De rechters hebben geconcludeerd dat HAG wel degelijk huurbetalingen aan Ramwatie is verschuldigd, en dat de jaarstukken van HAG, die op 23 november 2016 zijn gedeponeerd, bevestigen dat er huurbetalingen zijn overeengekomen. HAG heeft verschillende grieven aangevoerd tegen het vonnis van de kantonrechter, maar het hof heeft deze grieven verworpen en het vonnis bekrachtigd.

De beslissing van het hof houdt in dat HAG wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, en dat het arrest uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Dit betekent dat Ramwatie het recht heeft om de kosten direct te vorderen, ongeacht een eventuele verdere procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.277.628/01
Zaaknummer rechtbank : 7138010 CV EXPL 18-34023

Arrest (uitspraak) van 31 augustus 2021

in de zaak van:

Hypotheek Advies Groep Nederland B.V.,gevestigd te Den Haag,

hierna te noemen: HAG,
appellante,
advocaat: mr. J.S. Jordan te Den Haag,
tegen:

Ramwatie B.V.,

gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Ramwatie,
advocaat: mr. J.W.G. van der Wallen te Voorburg.

De zaak in het kort

De zaak gaat om de vraag of HAG nog achterstallige huur en servicekosten aan Ramwatie moet betalen. Het gaat om een bedrag van ruim € 10.000,-- met rente en kosten. De kantonrechter heeft HAG bij vonnis tot betaling veroordeeld. HAG is het hier niet mee eens en heeft de zaak aan het hof voorgelegd.
Het hof bekrachtigt het vonnis.

De procedure

3. Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
- het tussen partijen gewezen eindvonnis van de kantonrechter in de rechtbank
Rotterdam van 31 januari 2020 (hierna het vonnis of het bestreden vonnis) en het
procesdossier bij de kantonrechter;
- de dagvaarding in hoger beroep van 28 april 2020;
- de memorie van grieven (met producties);
- de memorie van antwoord;
- de akte opgave getuigen van HAG;
- de antwoord akte van Ramwatie.
4. Hierna is arrest bepaald.

De feiten

5. Samengevat gaat het om het volgende.
  • a) Ramwatie beschikt over een pand met kantoorruimte aan de Hantje de Jongstraat 4-6 te Rotterdam (hierna: het pand). De heer [bestuurder A] (hierna: [bestuurder A] of [bestuurder A]) is indirect bestuurder van Ramwatie, evenals zijn [bestuurder B] (hierna: [bestuurder B]).
  • b) HAG, met bestuurder [bestuurder X] (hierna: [bestuurder X] of [bestuurder X]) en zijn toenmalige personeelslid de heer [medewerker] (hierna: [medewerker]), heeft van 1 mei 2015 tot 1 juli 2017 voor haar werkzaamheden gebruik gemaakt van een kamer en voorzieningen in het pand. [bestuurder X] en [bestuurder A] hebben hierover afspraken gemaakt.
  • c) [betrokkene] heeft voor HAG betalingen verricht. Het gaat daarbij onder meer om in juli 2016 betaalde facturen afkomstig van Ramwatie (zie vonnis overweging 2.2). Het betreft huurfacturen met de volgende nummers:
  • d) De jaarstukken van HAG over 2015 zijn op 23 november 2016 aan de KvK en de Belastingdienst gezonden. Zij zijn aldus gedeponeerd en gepubliceerd.
  • e) HAG heeft een aantal jaren later op haar aanwijzingen correcties laten uitvoeren op de jaarcijfers 2015.
  • f) Op 30 mei 2017 hebben [bestuurder A] en [bestuurder X] een overeenkomst van
( g) Inmiddels houdt HAG ([bestuurder X]) kantoor in Den Haag aan de Platinaweg 25.

De vordering van Ramwatie en de beslissing van de kantonrechter

6. Ramwatie heeft, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van HAG gevorderd tot betaling van achterstallige huurpenningen en servicekosten over de periode 1 mei 2015 tot 1 juli 2017. Het gaat daarbij in hoofdsom om een bedrag van € 10.799,25. Ramwatie heeft daarnaast gevorderd om dit bedrag te vermeerderen met wettelijke handelsrente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. Volgens Ramwatie heeft zij kantoorruimte in het pand verhuurd aan HAG, waarbij HAG huurtermijnen en servicekosten tot genoemd bedrag onbetaald heeft gelaten.
7. De kantonrechter heeft na getuigenverhoren deze vordering bij het bestreden vonnis toegewezen.

Het hoger beroep

8. HAG vordert vernietiging van het vonnis. Zij wil, naar het hof begrijpt, dat het hof het gevorderde alsnog afwijst en dit vastlegt in een verklaring voor recht van deze strekking en dat Ramwatie in de kosten van beide instanties wordt veroordeeld.
9. HAG heeft vier grieven aangevoerd tegen het vonnis. Met grief 1 klaagt HAG over de waardering van het bewijs dat aan de getuigenverklaringen is ontleend. Grief 2 bevat klachten over de conclusies die de kantonrechter uit de op 23 november 2016 gedeponeerde jaarstukken 2015 heeft getrokken. De grieven 3 en 4 bevatten klachten over de bewezenverklaring door de kantonrechter en de toewijzing van de vorderingen.
10. Ramwatie heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

Beoordeling van het hoger beroep

11. De grieven zullen samen worden behandeld. Het geschil gaat in de kern om de vraag of HAG nog huur/een vergoeding verschuldigd is aan Ramwatie voor het gebruik van kantoorruimte in het pand in de periode 1 mei 2015 tot 1 juli 2017. Het hof zal dit geschil opnieuw beoordelen.
11. Het hof stelt het volgende voorop. Er is sprake van een huurovereenkomst wanneer de ene partij (verhuurder) zich verbindt aan de andere partij (huurder) een (gedeelte van) een zaak in gebruik te geven en huurder zich verbindt tot een tegenprestatie (artikel 7:201 BW).
Ingebruikgeving
11. In dit geval staat vast dat [bestuurder A] als indirect bestuurder van Ramwatie aan HAG ruimte in het pand in gebruik heeft gegeven. [bestuurder A] heeft daarbij Ramwatie vertegenwoordigd, zoals ook HAG erkent [2] .
Tegenprestatie
14. Er is ook sprake van een overeengekomen tegenprestatie. Dit is ofwel een bedrag aan huur en servicekosten (standpunt Ramwatie), ofwel een tegenprestatie in de vorm van (hypotheek)service die HAG aan klanten van [bestuurder A] (de indirect bestuurder van Ramwatie) zou verlenen (standpunt HAG).
14. Dit is dus een huurovereenkomst, althans tenminste een gebruiksovereenkomst waar een prestatie van HAG tegenover stond.
De aard van de tegenprestatie
14. Omtrent de aard van de tegenprestatie oordeelt het hof dat partijen wel degelijk huurbetalingen aan Ramwatie zijn overeengekomen (afgezien mogelijk van een korte aanloopperiode).
Niet alleen de in 2016 gedeponeerde jaarstukken over 2015 van HAG wijzen hierop, maar ook de diverse huurbetalingen door HAG aan Ramwatie vormen hiervoor een duidelijke aanwijzing. Het hof zal dit hierna verder toelichten. Het voorgaande vindt bovendien bevestiging in de (partij)getuigenverklaringen van [bestuurder A] en [bestuurder B], die op hoofdlijnen dusdanig met elkaar overeenstemmen dat deze verklaringen in ieder geval als aanvulling op voormeld bewijs gelden. De omstandigheden dat de beide getuigen broer en zus zijn, maakt dat het hof deze weliswaar met enige terughoudendheid moet bekijken maar dat betekent niet dat hun verklaringen van onwaarde zijn.
De op 23 november 2016 aan de Belastingdienst en Kamer van Koophandel toegezonden jaarstukken van HAG over 2015 en de huurbetalingen.
14. HAG heeft aangevoerd dat deze jaarstukken als vals dienen te worden beschouwd, omdat Ramwatie deze belastingaangifte en publicatie zonder haar toestemming heeft verricht. De boeking van huisvestingskosten van € 4.961,-- waar de kantonrechter naar verwijst is niet door of namens HAG in voornoemde stukken verwerkt, aldus nog steeds HAG.
14. Het hof verwerpt de stelling dat de betreffende jaarstukken vals zijn. HAG heeft nota bene de wettelijke plicht (artikel 2:210 BW) om de jaarstukken tijdig (binnen 5, maximaal 10 maanden na afloop van het boekjaar) te deponeren bij het handelsregister van de KvK. Deze verantwoordelijkheid rust op de directie. HAG heeft niet, althans niet deugdelijk, toegelicht hoe het komt dat zij, ondanks deze wettelijke plicht, naar haar zeggen pas vele jaren later fouten in haar jaarstukken ontdekte. Haar stelling (memorie van grieven 6 en 77) dat de boekhouding, jaarcijfers en betalingen van HAG door Ramwatie werden gecontroleerd en beheerd, is niet alleen gemotiveerd weersproken, maar maakt nog steeds niet inzichtelijk waarom HAG deze wettelijke plicht niet zelf in het oog heeft gehouden. Voor zover HAG zou hebben gesteld dat zij de jaarstukken nooit heeft gezien of ontvangen wordt dit weerlegd door de door HAG zelf (als productie 4 bij antwoordakte na enquête) overgelegde e-mail van 25 oktober 2016 waaruit volgt dat in elk geval de concept-jaarrekening 2015 (als bijlage) aan [bestuurder X] is toegestuurd. Het hof is het verder eens met de rechtbank in overweging 2.12 van het bestreden vonnis (met uitzondering van de laatste drie regels).
In het verlengde hiervan wordt op dezelfde gronden ook de stelling van HAG verworpen dat zij nooit toestemming heeft gegeven voor huurbetalingen. Niet alleen wordt dit gemotiveerd betwist, maar ook valt niet in te zien dat HAG geen mogelijkheid zou hebben gehad om haar eigen betalingsstroom te controleren, althans waarom zij dit als professional ‘heeft laten lopen’. Zij moet toch in ieder geval toegang hebben gehad tot haar eigen bankrekeningen/bankaccount.
14. Voor zover HAG heeft gesteld dat zij van de kantonrechter geen termijn heeft gekregen om inhoudelijk op de jaarstukken te reageren, heeft zij hierbij geen belang. Deze tijd heeft zij in ieder geval met dit hoger beroep gekregen. Bovendien heeft zij wel degelijk de mogelijkheid hiertoe gehad bij antwoord-akte na enquête in eerste aanleg.
14. De aanpassing/opmaak van de jaarstukken 2015, 2016 en 2017 door de huidige boekhouder van HAG is jaren later geschied op aanwijzing van [bestuurder X]. Zij geven dus de subjectieve mening van [bestuurder X] weer en maken het oordeel van het hof niet anders.
14. Onder deze omstandigheden wordt ook de stelling van HAG verworpen dat sprake was van een voorwaardelijke overeenkomst, namelijk dat zij pas huur hoefde te betalen nadat HAG winst zou hebben gemaakt en dat deze voorwaarde nooit in vervulling is gegaan. Deze stelling is strijdig met voormelde vaststelling en wordt door Ramwatie gemotiveerd weersproken. Zij heeft in dat verband gesteld dat in de aanloop van haar bedrijf HAG ruimte zou krijgen (totdat de zaak zou lopen). Dat de zaak liep (hypotheken werden verkocht en werkzaamheden werden verricht), erkent HAG. ,. Het komt het hof bovendien onlogisch voor dat Ramwatie zou hebben toegestaan dat HAG met haar bedrijf jarenlang gratis kantoorruimte gebruikte en onbeperkt gebruik kon maken van voorzieningen in het pand.
De leningsovereenkomst/terugbetalingsovereenkomst van 30 mei 2017
14. HAG heeft nog aangevoerd dat het bedrag van € 8000,-- dat is genoemd in deze overeenkomst als ‘niet ontvangen gelden geldnemer [bestuurder X]’ betekent dat [bestuurder X] zich aldus schuldig verklaart voor dit bedrag, terwijl zij dit bedrag nimmer heeft gekregen. Partijen wilden hiermee afspreken om tot een vergoeding te komen voor het afgesproken gebruik van het kantoorpand. Daarom is gekozen deze kosten vast te leggen in de lening. Zo zou [bestuurder A] toch nog een vergoeding krijgen voor de terbeschikkingstelling van het pand zonder dat men hiervoor eerder een huurovereenkomst was overeengekomen. [3] Voor zover zij iets aan Ramwatie verschuldigd zou zijn, is dit middels deze leningsovereenkomst voldaan, aldus nog steeds HAG.
23. Het hof verwerpt ook deze stelling. HAG maakt met deze stelling een essentiële rekenfout. Blijkens de leningovereenkomst stelt [bestuurder A] ten behoeve van [bestuurder X] een bedrag van € 51.600,-- ter beschikking. Hiervan hoeft [bestuurder X] slechts € 43.600,-- terug te betalen (de vermindering met € 8.000,-- ‘niet ontvangen gelden geldnemer’). Anders gezegd: [bestuurder X] heeft dit bedrag van € 8000,-- niet ontvangen en hoeft dit krachtens deze overeenkomst ook niet terug te betalen.
Dit alles overigens los van het feit dat (i) [bestuurder A]. al in eerste aanleg (onvoldoende weersproken) heeft gesteld dat deze lening niets met de huidige kwestie te maken heeft en dat (ii) HAG hiermee in feite erkent dat zij voor het gebruik van de kantoorruimte moet betalen.
Slotsom
23. Op basis van het voorgaande komt het hof tot het standpunt dat HAG wel degelijk het gevorderde aan huur en servicekosten moet betalen omdat er sprake is van een overeengekomen verplichting tot betaling van huurpenningen en servicekosten. HAG heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Om die reden wordt ook het door HAG gedane (tegen)bewijsaanbod gepasseerd.
23. De grieven falen en hoeven verder niet meer te worden besproken. Over de bij het bestreden vonnis vastgestelde hoogte van het gevorderde is niet, althans niet voldoende kenbaar geklaagd. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Aan de vermeerderde eis van HAG in hoger beroep komt het hof reeds hierom niet toe. Bij deze beslissing past dat HAG wordt veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het bestreden vonnis;
  • veroordeelt HAG in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Ramwatie tot op heden begroot op € 760,-- aan griffierecht en € 1.671,-- aan salaris advocaat;
  • verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, M.P.J. Ruijpers en J.N. de Blécourt en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2021 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Productie 2 conclusie van antwoord en productie 10 memorie van grieven
2.Conclusie van antwoord eerste alinea.
3.memorie van grieven 36, 38 en 39