ECLI:NL:GHDHA:2021:1555

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 augustus 2021
Publicatiedatum
18 augustus 2021
Zaaknummer
200.290.314/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de verdeling van de huwelijksgemeenschap en beschikkingsbevoegdheid over de foodtruck

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken en de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap is gelast. De man heeft na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap een foodtruck verkocht, maar was niet beschikkingsbevoegd omdat de foodtruck tot de ontbonden gemeenschap behoorde. De vrouw betwist de waarde van de foodtruck en stelt dat deze veel hoger is dan de door de man genoemde verkoopprijs. Het hof oordeelt dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen en bekrachtigt de beslissing van de rechtbank. Daarnaast wordt de schuld van de man aan de vennootschap onder firma (VOF) niet erkend, omdat de man niet heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk een schuld heeft. Het hof compenseert de proceskosten en wijst het verzoek van de vrouw om de man in de kosten te veroordelen af.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 18 augustus 2021
Zaaknummer : 200.290.314/01
Zaaknummers rechtbank : C/10/593498 en C/10/598569
Rekestnummers rechtbank : FA RK 20-1889 en FA RK 20-4362
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. G.M.H. Vriesde te Rotterdam
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.A. Smits te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 16 februari 2021 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 16 november 2020 van de rechtbank Rotterdam (hierna: de bestreden beschikking).
De vrouw heeft op 23 april 2021 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 19 februari 2021 een brief van 16 februari met bijlagen;
- op 10 mei 2021 een journaalbericht van 7 mei 2021;
- op 8 juli 2021 een journaalbericht van 6 juli 2021 met bijlagen.
De zaak is op 16 juli 2021 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en voorts, uitvoerbaar bij voorraad, de wijze van verdeling gelast zoals weergegeven onder de rechtsoverweging 2.4.8.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- partijen zijn met elkaar gehuwd te [plaats] , Ethiopië, op [huwelijksdatum] 1997;
- partijen hebben nu de Nederlandse nationaliteit;
- op grond van artikel 1:99 lid 1 aanhef en onder b Burgerlijk Wetboek (BW) is de peildatum voor de omvang en samenstelling van de huwelijksgoederengemeenschap de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend, te weten 19 maart 2020.
In hoger beroep is gebleken dat de echtscheidingsbeschikking op 24 juni 2021 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De man verzoekt het hof om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij beschikking te bepalen dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en opnieuw te beslissen:
- ten aanzien van de foodtruck: dat de man aan de vrouw een bedrag van € 1.500,- dient te voldoen, en
- ten aanzien van de schuld VOF: dat de vrouw aan de man een bedrag van € 13.411,- dient te voldoen,
althans een beslissing te nemen welke het hof juist acht.
2. De vrouw bestrijdt het beroep. Zij verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de man niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn beroep, althans het door de man aangevoerde wordt afgewezen en de bestreden beschikking voor wat betreft hetgeen gesteld met betrekking tot de foodtruck alsmede de schuld aan de VOF wordt bekrachtigd, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie juist acht, met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.

De foodtruck

Standpunten partijen
3. De man stelt dat met betrekking tot de waarde van de foodtruck uitgegaan dient te worden van een marktconforme verkoopprijs van € 3.000,-. De foodtruck is een omgebouwde paardentrailer die de man destijds voor € 1.300,- heeft gekocht. Hij bestrijdt dat de foodtruck € 8.000,- waard is zoals de vrouw stelt en tevens dat deze € 5.500,- waard is zoals de rechtbank als gemiddelde waarde heeft genomen. De man verzoekt het hof om te bepalen dat de man € 1.500,- aan de vrouw dient te voldoen.
4. De vrouw handhaaft haar stelling dat de foodtruck zeker € 8.000,- waard is, gezien hoe mooi deze door partijen is opgeknapt en de apparatuur daarin. Dat de man de foodtruck heeft verkocht voor € 3.000,- blijkt nergens uit. De man heeft geen bewijsstukken van de verkoop, zoals een overschrijving op de bankrekening of een vrijwaringsbewijs, overgelegd. Bovendien heeft de man dit dan zonder toestemming van de vrouw gedaan en de huwelijksgoederengemeenschap benadeeld. Voor de door de man gestelde waarde wil de vrouw de foodtruck overnemen en de man uitkopen.
Overwegingen hof
5. Partijen hebben niet gegriefd tegen de vaststelling van de rechtbank dat de foodtruck op de peildatum van 19 maart 2020 voor de omvang en samenstelling van de huwelijksgemeenschap aanwezig was. De ontbinding van de huwelijksgemeenschap op 19 maart 2020 betekent dat de man uitsluitend tezamen met de vrouw bevoegd was om tot verkoop van de foodtruck over te gaan, nu dit goed tot de ontbonden gemeenschap behoorde. Daden van beschikking moeten immers op grond van artikel 3:170 lid 3 BW gezamenlijk worden verricht. De man stelt de foodtruck na de peildatum te hebben verkocht voor € 3.000,-. De vrouw gaat uit van een veel hogere waarde gezien de vele voorzieningen, met name om er in te kunnen koken, die in de foodtruck zijn aangebracht. Het hof is van oordeel dat de man geen enkel inzicht heeft gegeven in de waarde van de foodtruck. De man heeft de foodtruck niet voor de verkoop laten taxeren door een deskundige om de foodtruck tegen de juiste prijs te verkopen. De man heeft ook geen informatie verschaft over de waarde van soortgelijke foodtrucks. Zeker gezien de gemotiveerde betwisting door de vrouw van de door de man gestelde waarde van de foodtruck, had het op de weg van de man gelegen om zijn stellingen met stukken te onderbouwen. De man had op zijn minst de verkoopovereenkomst en/of het reçu van de betaling in het geding moeten brengen. Voorts acht het hof verwijtbaar aan de zijde van de man dat hij de vrouw niet vooraf heeft geïnformeerd alsmede toestemming heeft gevraagd om de foodtruck tegen een bepaalde prijs te mogen verkopen, te meer nu de vrouw deze gebruikte om eten in (verder) te bereiden en te verkopen en zij hiermee door had willen gaan. Al deze feiten en omstandigheden in acht genomen acht het hof de prijs die de rechtbank voor de foodtruck heeft bepaald redelijk en billijk. De grief faalt en het hof zal de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen.

Schuld aan de vennootschap onder firma (hierna VOF)

Standpunten partijen
6. De man stelt dat op zijn kapitaalrekening tot en met het jaar 2014 een positief saldo stond. Vanaf 2015 waren de jaarlijkse privéopnamen uit de zaak hoger dan zijn winstaandeel en werd het saldo negatief. Dit negatieve saldo is gefinancierd door een positief kapitaal van de broers [naam 1] en [naam 2] . Een bedrag van € 26.822,- dient aan hen terugbetaald te worden. Op basis van de overgelegde financiële stukken blijkt volgens de man dat hij als vennoot van VOF [naam VOF] na het jaar 2013 een daling had in zijn inkomen en dat er van de rekening van de VOF en van zijn broer [naam 1] bedragen werden overgemaakt naar zijn rekening. Van de rekening van de man werden vervolgens de maandelijkse lasten van het gezin voldaan. Broer [naam 1] voldeed de gemeenteheffingen voor het gezin vanaf zijn eigen bankrekening. De vrouw was op de hoogte van dit alles en dient de helft van de lening van de VOF aan de man te voldoen.
7. De vrouw stelt dat de man weliswaar allerlei stukken heeft overgelegd, maar dat hier niet de beweerdelijke schuld wordt aangetoond. Het is de vrouw bekend dat de broers onderling allerlei afspraken maken en dat over en weer financiële transacties plaatvinden. Zij betwist de door de man in hoger beroep als productie 5 overgelegde leningsovereenkomsten. Gelet op de geschreven tekst lijkt het alsof ze allemaal tegelijkertijd zijn getekend. Van een schuld aan de VOF was de vrouw niet bekend. Ook is het erg ongeloofwaardig dat een van de vennoten de totale dan wel een groot deel van de winst krijgt. De man wenst de voormalige echtelijke woning over te nemen en de vrouw voor haar deel uit te kopen. Hoe is dat mogelijk als je, zoals de man stelt, in 2018 een belastbaar inkomen hebt van € 10,-? De man heeft wederom niet inzichtelijk gemaakt hoe zijn inkomen is verlopen en dat hij genoodzaakt was om te lenen.
Overwegingen hof
8. De man heeft een VOF met zijn broers. Een VOF heeft een afgescheiden vermogen. De waarde van het aandeel in de VOF moet tussen partijen in het kader van de verdeling van de huwelijk worden verdeeld. De man heeft in hoger beroep gesteld een schuld aan de VOF te hebben van
€ 26.822,-. De overeenkomsten van geldlening die de man in het geding heeft gebracht zijn geldleningsovereenkomsten tussen de man en [naam 1] en geen geldleningsovereenkomsten tussen de man en de VOF. Bovendien heeft de man niet dan wel onvoldoende aangetoond deze gelden daadwerkelijk te hebben ontvangen.
Op 31 december 2019 was de kapitaalrekening van de man bij de VOF nul. Dit impliceert dat activa van de man in de VOF en mogelijke passiva van de man binnen de VOF tegen elkaar wegvallen. Ook op vragen van het hof over de eindstand op 31 december 2019 van € 0,- die blijkt uit de door de man overgelegde kapitaalrekening heeft de man geen antwoord kunnen geven. Het hof heeft derhalve niet kunnen vaststellen dat de man aan de VOF een schuld heeft. Het hof zal de bestreden beschikking ook in zoverre bekrachtigen.
Proceskosten
9. De vrouw is ermee bekend dat in procedures als de onderhavige de proceskosten tussen partijen worden verdeeld. De man stelt dat hij in eerste aanleg heeft nagelaten producties ten bewijze van zijn stellingen over te leggen. Los van het feit of deze producties ook daadwerkelijk zijn standpunten onderbouwen, meent de vrouw dat het verwijtbaar is dat de man hier thans mee komt en haar op extra kosten jaagt. De vrouw verzoekt het hof dan ook om de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.
10. Het hof ziet thans (nog) onvoldoende aanleiding om de man te veroordelen in de proceskosten, zodat het hof dit verzoek van de vrouw zal afwijzen en de proceskosten zal compenseren.
11. Gelet op het vorenstaande beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Zonneveld, A.N. Labohm en A.S. Mertens-de Jong, bijgestaan door mr. A.C. van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 augustus 2021.