ECLI:NL:GHDHA:2021:1554
Gerechtshof Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Ontzegging van het recht op omgang tussen vader en minderjarige wegens ernstige nadelen voor de ontwikkeling van het kind
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht op omgang tussen een vader en zijn minderjarige kind. De vader had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Rotterdam aangevochten, waarin hem het recht op omgang voor een periode van twaalf maanden was ontzegd. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige, die gediagnosticeerd is met posttraumatische stressstoornis (PTSS), al geruime tijd op de wachtlijst staat voor noodzakelijke hulpverlening door een GGZ-instelling. Het hof oordeelt dat de lange wachtlijsten bij de GGZ-instellingen voor jeugdhulpverlening zorgwekkend zijn en dat dit kan leiden tot grote nadelige gevolgen voor alle betrokkenen.
De vader heeft aangevoerd dat hij in staat is om zorg- en opvoedtaken op zich te nemen en dat de moeder hem frustreert in zijn pogingen om contact met de minderjarige te hebben. De moeder heeft echter gesteld dat de minderjarige geen contact met de vader wil en dat er in het verleden veel is misgelopen, waaronder mishandeling door de vader. De gecertificeerde instelling (GI) heeft ook aangegeven dat contactherstel pas aan de orde is na behandeling van de minderjarige.
Het hof heeft de argumenten van de vader en de moeder afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat het recht op omgang terecht is ontzegd. De situatie van de minderjarige, die kwetsbaar is en een belaste voorgeschiedenis heeft, rechtvaardigt de beslissing van het hof. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking en benadrukt de noodzaak van behandeling voor de minderjarige voordat er naar contactherstel kan worden gekeken. Tevens wijst het hof de moeder op haar verplichtingen om de vader op de hoogte te houden van de ontwikkeling van de minderjarige.