ECLI:NL:GHDHA:2021:1554

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 augustus 2021
Publicatiedatum
18 augustus 2021
Zaaknummer
200.288.820/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging van het recht op omgang tussen vader en minderjarige wegens ernstige nadelen voor de ontwikkeling van het kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht op omgang tussen een vader en zijn minderjarige kind. De vader had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Rotterdam aangevochten, waarin hem het recht op omgang voor een periode van twaalf maanden was ontzegd. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige, die gediagnosticeerd is met posttraumatische stressstoornis (PTSS), al geruime tijd op de wachtlijst staat voor noodzakelijke hulpverlening door een GGZ-instelling. Het hof oordeelt dat de lange wachtlijsten bij de GGZ-instellingen voor jeugdhulpverlening zorgwekkend zijn en dat dit kan leiden tot grote nadelige gevolgen voor alle betrokkenen.

De vader heeft aangevoerd dat hij in staat is om zorg- en opvoedtaken op zich te nemen en dat de moeder hem frustreert in zijn pogingen om contact met de minderjarige te hebben. De moeder heeft echter gesteld dat de minderjarige geen contact met de vader wil en dat er in het verleden veel is misgelopen, waaronder mishandeling door de vader. De gecertificeerde instelling (GI) heeft ook aangegeven dat contactherstel pas aan de orde is na behandeling van de minderjarige.

Het hof heeft de argumenten van de vader en de moeder afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat het recht op omgang terecht is ontzegd. De situatie van de minderjarige, die kwetsbaar is en een belaste voorgeschiedenis heeft, rechtvaardigt de beslissing van het hof. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking en benadrukt de noodzaak van behandeling voor de minderjarige voordat er naar contactherstel kan worden gekeken. Tevens wijst het hof de moeder op haar verplichtingen om de vader op de hoogte te houden van de ontwikkeling van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.288.820/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 20-856
zaaknummer rechtbank : C/10/591231
beschikking van de meervoudige kamer van 18 augustus 2021
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [naam gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A.J.M. Vélu te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J. Ran te Utrecht.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (JBRR),
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen: de GI.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie: Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 10 december 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 22 januari 2021 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- een journaalbericht van 9 februari 2021 met bijlagen, ingekomen op 10 februari 2021;
- een journaalbericht van 9 maart 2021 met bijlagen, ingekomen op 11 maart 2021.
2.3
Het hof heeft de minderjarige [naam minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft daar geen gebruik van gemaakt.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 3 augustus 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de advocaat van de moeder;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordigers van de GI] .
De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Voorts is aan de zijde van de vader verschenen mevrouw T. Mehran, tolk Farsi.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn op [huwelijksdatum] 2001 te [plaats] , Iran met elkaar gehuwd. Het huwelijk van partijen is op 26 augustus 2016 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 17 mei 2016 in de registers van de burgerlijke stand.
3.3
Partijen zijn de ouders van de minderjarige:
[naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] , Iran (hierna ook te noemen: [minderjarige] ).
3.4
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 23 december 2019 is het gezamenlijk gezag beëindigd en is bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan aan de moeder toekomt.
3.5
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 18 november 2020 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 5 december 2021.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is de vader het recht op omgang met [minderjarige] ontzegd voor een periode van twaalf maanden. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
4.2
De vader is het hier niet mee eens. Hij verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen dat alsnog een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] wordt vastgesteld zodanig dat hij gedurende één weekend per veertien dagen van vrijdag na schooltijd tot zondag 19.00 uur [minderjarige] bij zich heeft, alsmede de helft van de schoolvakanties en de helft van de feestdagen, dan wel een zodanige regeling als het hof redelijk zal oordelen.
4.3
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Standpunten
5.1
De vader voert in hoger beroep het volgende aan. De rechtbank heeft geoordeeld dat contact tussen de vader en de [minderjarige] ernstig nadeel oplevert voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [minderjarige] . De vader vindt dit onbegrijpelijk. [minderjarige] is onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling loopt thans tot 5 december 2021. Al sedert 2015 staat hij onder toezicht. De GI heeft aangegeven dat de moeder haar opvoedingstaken niet aan kan en pedagogisch onmachtig is. [minderjarige] is gediagnosticeerd met PTSS en heeft hierdoor gedragsproblemen. Hij wordt hier niet voor behandeld. Ook de ondertoezichtstelling heeft volgens de vader geen positieve invloed gehad op de ontwikkeling van [minderjarige] . De vader acht zich zeer wel in staat om een gedeelte van de zorg- en opvoedtaken voor zijn rekening te nemen. De vader constateert dat de moeder geen enkele moeite doet de vader bij de opvoeding van [minderjarige] te betrekken. De vader acht het mede in het belang van [minderjarige] dat er een deugdelijke omgangsregeling wordt vastgesteld. Ter aanvulling heeft de vader ter zitting verklaard dat het hem niet lukt het contactverbod ongedaan te maken. [minderjarige] moet eerst behandeld worden in een GGZ-instelling voordat er contact kan plaatsvinden, maar de behandeling heeft nog steeds niet plaatsgevonden, terwijl hij vanaf november 2019 op de wachtlijst staat. Dat is frustrerend voor de vader, hetgeen zich uit in zijn gedrag. Hij heeft al zeven jaar geen contact met [minderjarige] .
5.2
De moeder stelt dat er in het verleden veel is misgelopen. De moeder is mishandeld door de vader. [minderjarige] wil volgens de moeder geen contact met de vader. [minderjarige] wordt over een jaar 18 jaar. De moeder vindt het onverstandig om op dit moment een omgangsregeling in gang te zetten.
5.3
De GI stelt zich op het standpunt dat contactherstel pas aan de orde is na behandeling van [minderjarige] door een GGZ-instelling. [minderjarige] heeft een specifieke behandeling nodig, waarvoor helaas een lange wachtlijst staat. Mocht hij behandeling hebben gehad voor zijn posttraumatisch stresssyndroom (PTTS) en [minderjarige] wil contact met zijn vader, dan kan de GI daar in meegaan. Er is in de tussentijd telefonisch contact geweest, maar [minderjarige] vond dat te belastend. Als [minderjarige] volwassen is, heeft de GI geen zeggenschap meer over hem, maar dan kan hij in een vrijwillig kader vanuit het wijkteam begeleid worden. De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Oordeel hof
5.4
De rechter stelt ingevolge artikel 1:377a lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
5.5
Ingevolge 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder of degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.6
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank naar het oordeel van het hof terecht de vader het recht op omgang voor een periode van twaalf maanden ontzegd. Het hof schaart zich, na eigen onderzoek, achter de overwegingen en de beslissing van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. Op dit moment bestaat nog steeds aanleiding voor ontzegging van dat recht. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Het hof neemt daarbij het volgende in aanmerking. Gebleken is dat er sprake is van een problematische scheiding tussen de vader en de moeder. De moeder ervaart stress en angst door de dreiging van de vader. [minderjarige] heeft een belaste voorgeschiedenis en is gediagnosticeerd met PTSS. Hij is door het verleden beschadigd en kwetsbaar. De wens van de vader om contact te hebben met [minderjarige] , die hij jarenlang niet heeft gezien, is zeer begrijpelijk. Het hof acht het echter, mede gelet op de verklaring van de GI ter zitting, noodzakelijk dat [minderjarige] - de lange wachtlijst ten spijt - eerst de specifieke behandeling in een GGZ-instelling dient te krijgen alvorens gekeken kan worden naar contactherstel tussen de vader en [minderjarige] en ondersteuning van [minderjarige] daarin. Gelet op deze situatie, maar ook omdat [minderjarige] , 17 jaar oud, zelf aangeeft contact met de vader te belastend te vinden, is het hof van oordeel dat omgang tussen de vader en [minderjarige] op dit moment ernstig nadeel oplevert voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [minderjarige] . Het hof acht het aannemelijk dat gedwongen contact tussen de vader en [minderjarige] een negatieve weerslag op [minderjarige] zal hebben. Het betoog van de vader dat de moeder de omgang tussen hem en [minderjarige] frustreert, is door de moeder betwist en door de vader niet aannemelijk gemaakt, zodat het hof hieraan voorbijgaat. Derhalve zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.7
Het hof merkt nog het volgende op. [minderjarige] staat inmiddels ruim anderhalf jaar op de wachtlijst voor noodzakelijk hulpverlening door een GGZ-instelling. Het hof vindt het een zeer zorgelijke situatie dat sprake is van dergelijke lange wachtlijsten bij de GGZ-instellingen voor jeugdhulpverlening, waardoor de noodzakelijke hulpverleningstrajecten stagneren. Dit kan grote nadelige gevolgen hebben voor alle betrokkenen.
5.8
Ten slotte wijst het hof de moeder nog op de door de rechtbank aan haar opgelegde verplichting in de beschikking van 2 februari 2017. De moeder moet er voor zorgen dat de vader minimaal vier keer per jaar (via de gezinsvoogd) de nodige informatie over [minderjarige] krijgt en op de hoogte wordt gehouden van zijn gezondheid en ontwikkeling, zodat de vader zich een beeld kan vormen van zijn opgroeien.

6.De beslissing

Het hof, in het hoger beroep:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. van de Poll, C.M. Warnaar en B. Breederveld, bijgestaan door F.L. Lekahena als griffier en is op 18 augustus 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.