ECLI:NL:GHDHA:2021:1550
Gerechtshof Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid hoger beroep en wilsgebrek bij echtscheidingsconvenant
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van de vrouw in haar beroep tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam. De vrouw was in eerste aanleg opgeroepen als zijnde met onbekende woon- of verblijfplaats, terwijl zij een bekend adres had in België. Het hof oordeelde dat de rechtbank in strijd met de wet had gehandeld door de vrouw als onbekend te beschouwen, waardoor de appeltermijn pas begon te lopen na de betekening van de beschikking op 27 juli 2020. De vrouw was tijdig in hoger beroep gekomen.
De zaak betreft een echtscheidingsconvenant uit 2014, waarin beide partijen afstand deden van het recht op partneralimentatie. De man stelde dat het convenant niet rechtsgeldig was vanwege een wilsgebrek, omdat hij ten tijde van de ondertekening in een psychische toestand verkeerde die hem belette zijn wil te bepalen. Het hof oordeelde echter dat de man onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling en dat hij gehouden moest worden aan de overeenkomst. De verzoeken van de man om alimentatie werden afgewezen, en de bestreden beschikking werd vernietigd.
Het hof compenseerde de proceskosten in hoger beroep, gezien de status van partijen als gewezen echtgenoten en de aard van de procedure.