ECLI:NL:GHDHA:2021:152

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
2200112720
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige verdachte voor doodslag met een mes op de zoon van zijn overbuurman, met jeugddetentie en voorwaardelijke PIJ-maatregel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een minderjarige verdachte, die op 8 augustus 2019 in 's-Gravenhage zijn overbuurman met een mes heeft doodgestoken. De verdachte, destijds 17 jaar oud, werd in eerste aanleg veroordeeld tot 21 maanden jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, en een PIJ-maatregel. Het hof bevestigde de veroordeling, maar voegde een bewijsmiddel toe en paste de strafmotivering aan. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij het slachtoffer met een mes heeft gestoken, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. Het hof heeft ook overwogen dat de verdachte een normoverschrijdende gedragsstoornis heeft en dat behandeling noodzakelijk is om recidive te voorkomen. De advocaat-generaal heeft een bevestiging van het vonnis gevorderd, met aanpassing van de straf en maatregel. Het hof heeft de PIJ-maatregel voorwaardelijk opgelegd, met bijzondere voorwaarden zoals een locatieverbod en behandelverplichtingen. De zaak bevat ook overwegingen over de vorderingen van benadeelde partijen, die schadevergoeding hebben geëist voor materiële en immateriële schade als gevolg van de dood van het slachtoffer. Het hof heeft een deel van deze vorderingen toegewezen, maar ook enkele vorderingen niet-ontvankelijk verklaard, waarbij het de benadeelde partijen heeft verwezen naar de burgerlijke rechter voor verdere schadevergoeding.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001127-20
Parketnummer: 09-807795-19
Datum uitspraak: 2 februari 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 27 maart 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
BRP-adres: [adres],
thans gedetineerd in Forensisch Centrum Teylingereind te Sassenheim.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 21 maanden, met aftrek van voorarrest en is aan de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opgelegd. Voorts zijn in eerste aanleg beslissingen genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 08 augustus 2019 te 's-Gravenhage [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door die [slachtoffer] (meermalen) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het hart en/of de long, althans in en/of rond de borststreek/borstkas te steken, althans te treffen en/of te raken.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de opgelegde straf en maatregel en de motiveringen daarvan en dat - te dien aanzien opnieuw rechtdoende - de verdachte zal worden veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 21 maanden, met aftrek van voorarrest, en dat aan de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voorwaardelijk zal worden opgelegd, met in ieder geval als bijzondere voorwaarden – kort gezegd - een locatieverbod, een behandelverplichting, het hebben en behouden van een zinvolle dagbesteding, waaronder sporten en het wonen bij zijn [familielid verdachte], met toezicht en begeleiding door Jeugdbescherming West.
Het vonnis waarvan beroep
De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, behalve ten aanzien van de oplegging van de maatregel en de motivering daarvan en de beslissingen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen.
Om die reden zal het hof het vonnis waarvan beroep dan ook te dien aanzien vernietigen. Voor het overige verenigt het hof zich met de gronden en beslissingen in het vonnis, met dien verstande dat het hof daarin de hierna te vermelden aanvullingen aanbrengt.
Het vonnis waarvan beroep dient derhalve - behoudens voor zover het wordt vernietigd - onder aanvulling van gronden te worden bevestigd.
Aanvulling van de bewijsmiddelen
Het hof voegt aan de beoordeling van de tenlastelegging
in het vonnis waarvan beroep het volgende bewijsmiddel toe.

De verklaring van de verdachte.

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 19 januari 2021 verklaard - zakelijk weergegeven -:
‘Ik heb op 8 augustus 2019 te ’s-Gravenhage
[slachtoffer] met een mes gestoken.’
Aanvulling op de strafmotivering
Het hof neemt de in het vonnis waarvan beroep opgenomen stafmotivering onder het kopje ‘ernst van het feit’ over en vult die strafmotivering met het volgende aan.
Ter terechtzitting in hoger beroep zijn door de nabestaanden van het slachtoffer slachtofferverklaringen voorgedragen. Daaruit blijkt dat het bewezenverklaarde handelen van de verdachte thans nog steeds veel impact heeft op het dagelijks leven en functioneren van de nabestaanden. Zo is het gemis van het slachtoffer groot en heeft ieder voor zich te kampen met de psychische gevolgen daarvan. Ook de opgelegde straf, zijnde jeugddetentie voor de duur van 21 maanden, met aftrek van voorarrest neemt het hof over.
Motivering van de maatregel

Standpunt van de raadsman en de advocaat-generaal

Ter terechtzitting in hoger beroep hebben zowel de advocaat-generaal als de raadsman zich op het standpunt gesteld dat, naast een op te leggen onvoorwaardelijke jeugddetentie, aan de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel)
voorwaardelijkpassend en geboden is. Zij sluiten zich aan bij het rapport van 9 september 2019 van de Raad voor de Kinderbescherming betreffende de verdachte voor wat betreft de bijzondere voorwaarden die worden geadviseerd in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. In aanvulling op de geadviseerde bijzondere voorwaarden hebben beiden naar voren gebracht dat terugkeer van de verdachte naar huis bij de moeder onverantwoord en onveilig wordt geacht, nu de moeder in dezelfde straat woonachtig is als de ouders van het slachtoffer. Om die reden zou als extra bijzondere voorwaarde dienen te worden opgelegd dat verdachte gaat wonen bij zijn [familielid verdachte], zoals ter terechtzitting in hoger beroep door Jeugdbescherming West is geadviseerd.

Relevante rapportages betreffende de verdachte

Klinisch Multidisciplinair onderzoek Pro Justitia van 27 februari 2020
Het hof heeft acht geslagen op het Klinisch Multidisciplinair onderzoek Pro Justitia, observatieafdeling Teylingereind, van 27 februari 2020, opgemaakt betreffende de verdachte door drs. M. Hulshof, GZ-psycholoog, en drs. M.D. van Ekeren, kinder- en jeugdpsychiater. Uit dit onderzoek blijkt onder meer het volgende.
Op grond van het klinische onderzoek wordt geconcludeerd dat er bij de verdachte sprake is van een
normoverschrijdende gedragsstoornis met een bedreigde
persoonlijkheidsontwikkeling in de richting van antisociale en narcistische trekken. De psychopathologie van de verdachte heeft zich over langere tijd geleidelijk aan ontwikkeld, waardoor geconcludeerd wordt dat de gedragsstoornis met de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling ook aanwezig was ten tijde van het bewezenverklaarde feit.
De verdachte is opgegroeid in een instabiele en onveilige gezinsdynamiek, waarbij de relatie tussen de ouders zich heeft gekenmerkt door vele ruzies, scheldpartijen en fysiek geweld. Hierdoor is de verdachte, die hier vele jaren getuige van is geweest, feitelijk getraumatiseerd en staat hij als het ware ‘op scherp’ wanneer zich ergens geschreeuw, ruzies en/of conflicten voordoen. In biologisch psychiatrische zin betekent dit dat het stress-systeem van de verdachte continu in staat van paraatheid is en kan ‘vuren’ zodra het wordt getriggerd.
Als de verdachte in een conflictueuze of stresserende situatie terechtkomt, zal hij in eerste instantie vanuit een vermijdende coping de betreffende situatie uit de weg gaan of de ander negeren. Indien dit niet tot het gewenste effect heeft geleid, zal hij de ander op een afstand zetten door verbale agressie dan wel fysieke agressie in te zetten. Wanneer de ander op een dergelijk moment niet ‘afdruipt’ en de stresserende situatie blijft bestaan, lukt het de verdachte onvoldoende om zichzelf op een adequate manier te reguleren. Indien deze externe structurering uitblijft, kunnen zijn impulsen niet worden gereguleerd of in goede banen worden geleid, waardoor agressieve ‘acting-out’ kan ontstaan.
Positief is te noemen dat de verdachte externe begeleiding accepteert en dat hij, zoals in het verleden is gebleken, ontvankelijk is voor behandeling en dat deze behandeling een positieve uitwerking heeft gehad op zijn gedragspatronen. Ook in onderliggend onderzoek toont de verdachte bereidheid tot introspectie en staat hij open voor psychotherapeutische duidingen en interventies.
Uit het onderzoek kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een doorwerking van de gebrekkige ontwikkeling in het bewezenverklaarde feit, maar wegens het ontbreken van een exact delict scenario is niet duidelijk geworden in welke mate dat het geval is geweest.
Met betrekking tot het risico op recidive van gewelddadig gedrag wordt geconcludeerd dat de verdachte aan de oppervlakte voldoende adequaat functioneert en dat hij dit lang kan volhouden. De verdachte bouwt echter spanning op op momenten dat hij onrecht of controleverlies ervaart, als hij autoritair bejegend wordt of als er sprake is van een (loyaliteits)conflict. Hij hanteert dan verschillende copingsstijlen, zoals vermijden, afweer of dreigen om deze spanningen te laten afvloeien. Als de spanningen niet voldoende beteugeld kunnen worden, kan hij reactieve – bij zijn psychopathologie passende - agressie inzetten om zijn doel te bereiken. De verdachte is dan geneigd vanuit zijn waakzaamheid en rol als beschermer, ingegeven door zijn complexe ontwikkelingsgeschiedenis in relatie tot zijn ouders, te reageren. Dit maakt dat de kans op gewelddadig gedrag, zonder behandeling, als verhoogd wordt geschat.
Om de ontwikkeling van de verdachte te bevorderen en de kans op recidive te beperken, is behandeling noodzakelijk. De behandeling dient zich te richten op de persoonlijkheids- en identiteitsontwikkeling van de verdachte waar het gezinssysteem van hem bij dient te worden betrokken. De bestaande geïnternaliseerde gedragspatronen moeten worden doorbroken en nieuwe, adequate patronen met een meer adequate coping en kanalisatie van emoties moeten worden ontwikkeld. Deze psychotherapeutische behandeling kan middels schematherapie plaatsvinden.
Vanwege het langdurige patroon van instabiliteit, de narcistische afweer en de ernst van het bewezenverklaarde feit hebben de deskundigen een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel overwogen. Er worden echter nog voldoende mogelijkheden gezien om de noodzakelijke behandeling op te leggen in het kader van een voorwaardelijk PIJ-maatregel. Zo is er in het verleden sprake geweest van bereidwilligheid ten aanzien van hulpverlening en is er sprake van leerbaarheid en plooibaarheid bij de verdachte. Tevens is het gunstig dat de verdachte zich extern kan laten sturen en dat er sprake is van een vermogen tot reflectie. Dit beeld wordt ondersteund door de zogeheten PIJ-wegingslijst.
Blijkens die lijst wordt onder andere gezien dat voor een voorwaardelijke PIJ-maatregel pleit dat er bij de verdachte geen sprake is van een ernstige psychiatrische stoornis, dat er geen ernstig gevaar is voor crimineel ontsporen, dat hij niet eerder is veroordeeld voor ernstige feiten en dat er geen eerdere justitiële behandelingen en/of -sancties zijn opgelegd. Er is sprake van ontwikkelingsmogelijkheden, leerbaarheid, aanwezigheid van een steunend netwerk en kans op een succesvolle ambulante behandeling, mede omdat hij daarvoor gemotiveerd is.
De deskundigen adviseren om bovengenoemde behandeling in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
Verklaringen ter terechtzitting in hoger beroep van
M. Hulshof voornoemd
Ter terechtzitting in hoger beroep is M. Hulshof,
als deskundige gehoord en heeft – zakelijk weergegeven en voor zover relevant – het volgende verklaard.
‘Het klopt dat de verdachte al eerder, in 2017, een behandeling heeft gehad, die met name gericht was op agressieregulatie, maar dan als uitingsvorm; daarbij wordt geleerd hoe je zelf een andere keuze kunt maken. De verdachte heeft deze behandeling succesvol afgerond, maar dat neemt niet weg dat de onderliggende gedragspatronen onvoldoende zijn veranderd. Deze gedragspatronen heeft de verdachte zich in het (verre) verleden eigen gemaakt en daar kom je niet ‘zo maar’ vanaf. De verdachte beschikt over veel goede sociale vaardigheden, waardoor verschillende situaties lange tijd goed verlopen. Echter, als de spanning oploopt, dan kan de verdachte ineens ontvlammen. Schematherapie is een passende behandeling, waarbij intensief wordt bekeken wat de gedragspatronen zijn en hoe de verdachte andere, adequatere gedragspatronen kan aanleren en aannemen.
Het doel van de voorgestelde behandeling is dat met toezicht en begeleiding voldoende structuur aan de verdachte wordt geboden en voldoende steun om hem heen wordt gebouwd, zodat hij inzicht krijgt in hetgeen hem triggert en hem in het verleden heeft getriggerd. Daar hoort ook een verwerkingsproces bij, waarbij de hoop en verwachting is dat bij de verdachte emoties als angst en verdriet los zullen komen.
U houdt mij voor dat zich in Teylingereind enkele incidenten hebben voorgedaan waarbij de verdachte betrokken was. Ik ben niet op de hoogte van deze incidenten, maar wat ik wel weet is dat de verdachte gedragsproblematiek heeft. Het zou mij verbaasd hebben als zich in de instelling geen incidenten zouden hebben voorgedaan; zoals mij één van deze incidenten vandaag ook wordt geschetst zou ik getwijfeld hebben over de juistheid van de door ons gestelde diagnose als zich helemaal niets zou hebben voorgedaan.
Het is noodzakelijk dat de verdachte intensief wordt behandeld als hij in vrijheid wordt gesteld. Het is niet verantwoord de verdachte naar buiten te laten gaan zonder dat hij wordt behandeld.
Naar mijn idee is starten met twee keer per week schematherapie een intensieve behandeling, ook gelet op de leeftijd van de verdachte en de verwachte langere duur van de behandeling. Indien een sessie schematherapie een uur duurt, blijft het niet bij dat ene uur: het is een constant proces. Zo krijgt de verdachte huiswerkopdrachten mee en moet gedurende de week aan de gestelde doelen werken. Naast schematherapie zal de verdachte ook moeten worden begeleid door de jeugdreclassering. Als je constant bezig bent met het veranderen van ingesleten gedragspatronen, is dat een intensieve behandeling.
Ten aanzien van het bepalen van het recidiverisico merk ik op dat wij bij het opmaken van de rapportage meerdere factoren hebben meegewogen. Daaronder valt de aard van de problematiek bij de verdachte - met name het loyaliteitsconflict wat hij vaak voelt -, het ontbreken van andere feiten op zijn justitiële documentatie, het verleden van de verdachte en het feit dat hij in conflictsituaties eerst kiest voor vermijding en dat hij, nadat zijn boosheid en frustratie zijn gezakt - dat kan al na tien minuten zo zijn - kan reflecteren op zichzelf.
In de beschermde omgeving van een justitiële jeugdinstelling (hierna: JJI) bestaat niet altijd de mogelijkheid om uit een (kritieke) situatie te stappen, terwijl daartoe buiten de JJI meer mogelijkheid is. Hij kan dus buiten veel meer oefenen. In het verleden zal de verdachte ook meerdere malen in een loyaliteitsconflict zijn gekomen, maar dat heeft toen niet geleid tot escalatie.
In het Pro Justitia onderzoek zijn drs. van Ekeren en ik vanuit gedragskundig perspectief tot het advies van een voorwaardelijke PIJ-maatregel gekomen. Daarin hebben we meegenomen het recidivegevaar van de verdachte, de persoon van de verdachte en de mogelijkheden om zijn ontwikkeling ten goede te keren. Wij zien voor hem en zijn behandeling voldoende mogelijkheden in een voorwaardelijk kader. We hebben het adviseren van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel overwogen, maar de doorslaggevende factoren voor het adviseren van de voorwaardelijke variant zijn een blanco justitiële documentatie (dus ook geen geweldsfeiten), de wijze waarop de verdachte zich meewerkend heeft opgesteld ten tijde van de observatieperiode en in het verleden bij een doelgerichte vrijwillige behandeling en tot slot de
PIJ-wegingslijst.
Bij het advies van een voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt rekening gehouden met de verwachte duur van de behandeling. Als de verwachting is dat de behandeling langer dan twee jaren zal duren, zullen wij in de regel géén voorwaardelijke PIJ-maatregel adviseren. Dan kom je eerder bij een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel uit. Wij verwachten dat de behandeling van verdachte één tot twee jaar zal duren.
Er zitten voor- en nadelen aan het opleggen van zowel een onvoorwaardelijke als een voorwaardelijke PIJ-maatregel. In een beveiligde omgeving van een JJI kan ik mij voorstellen dat de verdachte in zijn behandeling snellere stappen maakt, omdat veel randvoorwaarden voor hem geregeld zijn en de behandeling bij wijze van spreken vandaag kan beginnen. Aan de andere kant heeft de verdachte reeds oefenmomenten gehad in de JJI en is het ook van belang dat hij in vrijheid, ten gunste van zijn ontwikkeling, zélf leert verantwoordelijkheid te nemen. Onder oefenmomenten vallen ook de incidenten in de JJI.
Uw hof houdt mij voor dat er een opstand in Teylingereind heeft plaatsgehad en dat de verdachte zich daarbij afzijdig heeft gehouden. Ik ben niet op de hoogte van de details van dat incident en hoe de verdachte zich daartoe precies heeft verhouden. In het algemeen is het positief te noemen dat de verdachte, zoals u aangeeft, zich afzijdig heeft gehouden, mede gezien het feit dat hij reeds een band zal hebben opgebouwd met zijn medegedetineerden. Het had een moment kunnen zijn waardoor de verdachte zou kunnen zijn getriggerd.
Bij het opleggen van de voorwaardelijke PIJ-maatregel adviseer ik de standaard voorwaarden op te leggen en daarnaast als bijzondere voorwaarden behandeling, te beginnen bij schematherapie bij een forensische polikliniek en als uit die therapie de noodzaak tot andere therapie voortvloeit, zoals bijvoorbeeld agressieregulatietraining, dan zou dat ook onder de voorwaarden moeten vallen. De schematherapie kan reeds worden opgestart in de JJI. Sinds de tweede coronagolf vinden de meeste behandelcontacten weer fysiek plaats. Ook is het van belang dat de verdachte een zinvolle dagbesteding heeft door middel van school, werk, stage en/of sport.
Uw hof houdt mij voor dat eerder ter terechtzitting is gesproken over de mogelijkheid dat de verdachte, nadat hij in vrijheid wordt gesteld, bij zijn neef kan wonen. In het algemeen is het zo dat degene bij wie de verdachte woont een rol heeft in het teweegbrengen van een gedragsverandering. Het is van belang dat de neef wordt meegenomen in het proces van behandeling en gedragsverandering en daarvan op de hoogte is. In het algemeen biedt een persoon uit familiaire kring een gevoel van veiligheid. Bij wie de verdachte woont hoeft geen invloed te hebben op de behandeling. Het is van belang dat de verdachte met iemand in zijn omgeving - dat hoeft dus niet persé zijn neef te zijn maar kan ook zijn moeder of een
anderevertrouwenspersoon zijn – contact kan maken, die een steun voor hem is en hem wijst op bepaalde zaken. Het vergt van de verdachte dat hij zelf aan de bel trekt. Wij hebben geconstateerd dat hij daartoe in staat is.’
Rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 9 september 2019
Voorts heeft het hof acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), gedateerd 9 september 2019, opgemaakt betreffende de verdachte, waaruit onder meer – zakelijk weergegeven - het volgende blijkt.
De Raad is van mening dat voornoemd Klinisch Multidisciplinair onderzoek Pro Justitia (hierna: het Pro Justitia onderzoek) een kwalitatief gedegen (diagnostisch) onderzoek is en een duidelijk beeld geeft van de problematiek van de verdachte. Voorts geeft het aan welke mogelijkheden en behandeldoelen er zijn om de bedreigde (persoonlijkheids)ontwikkeling van de verdachte te keren en de kans op recidive te beperken. De Raad herhaalt in het rapport de relevante overwegingen met betrekking tot de diagnose en problematiek van de verdachte.
De Raad sluit zich aan bij het uit het Pro Justitia onderzoek gegeven advies, namelijk het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Deze maatregel acht de Raad het meest passend en het meest borgend met betrekking tot de behandeling en hulp die de verdachte nodig heeft om de kans op herhaling te verkleinen.
De verdachte is gebaat bij behandeling, waarbij gewerkt wordt aan zijn persoonlijkheids- en identiteitsontwikkeling. Er wordt gesteld dat dit middels schematherapie zou kunnen plaatsvinden en er worden voldoende mogelijkheden gezien om de noodzakelijke behandeling op te leggen in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel, mede omdat de verdachte zich in het verleden bereidwillig heeft getoond voor hulpverlening, er sprake is van leerbaarheid en plooibaarheid, waarbij het gunstig is dat de verdachte zich extern kan laten sturen en omdat er sprake is van het vermogen tot reflectie. Therapie zou de verdachte ondersteunen en in staat stellen nieuwe vaardigheden dan te leren en oude patronen te doorbreken. Dit behandeltraject kan ambulant worden gevolgd, nu de verdachte hiervoor gemotiveerd is. De problematiek van de verdachte vergt een langdurig en structureel aanbod, dat wordt geborgd middels een strafrechtelijk kader. Door het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel is er sprake van deze waarborging en deze maatregel is geïndiceerd vanwege de verwachting dat de behandeling enige tijd zal gaan duren, aangezien er sprake is van een langdurig patroon van instabiliteit en de narcistische afweer bij de verdachte.
Bij het opleggen van de voorwaardelijke PIJ-maatregel adviseert de Raad, naast de algemene voorwaarden, als bijzondere voorwaarden onder meer op te leggen – samenvattend – een meldplicht en het meewerken aan behandeling bij De Waag en/of FIVOOR of een soortgelijke instelling.
E-mailbericht van 14 januari 2021 van M. van der Bom namens de Raad voor de Kinderbescherming
Het hof heeft een door M. van der Bom namens de Raad op 14 januari 2021 verzonden e-mailbericht ontvangen, waaruit blijkt dat de Raad sinds voornoemd rapport gedateerd 9 september 2019 niet meer betrokken is geweest bij de verdachte en bij het advies zoals weergegeven in voornoemd rapport blijft.
Verklaringen ter terechtzitting in hoger beroep van
D. Verweij namens Jeugdbescherming West
Ter terechtzitting in hoger beroep is D. Verweij (hierna: Verweij) namens Jeugdbescherming West als deskundige gehoord en heeft zij – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard.
‘Jeugdbescherming West volgt het (laatste) rapport en advies van de Raad gedateerd 9 september 2019. Dat wil zeggen dat de jeugdreclassering het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel onderschrijft, met de door de Raad geadviseerde voorwaarden. Namens de jeugdreclassering wordt hierop het volgende aangevuld. In overleg met de verdachte en zijn moeder wordt het niet wenselijk en niet veilig geacht als de verdachte, nadat hij in vrijheid is gesteld, weer gaat wonen bij zijn moeder op zijn huidige BRP-adres [adres]. Er is daarom naar een alternatief gezocht. De verdachte kan voor minstens één jaar bij zijn [familielid verdachte] (hierna: [familielid verdachte]), geboren op [geboortedatum familielid verdachte], wonen op de [adres familielid verdachte]. Uit onderzoek door de politie is gebleken dat [familielid verdachte] geen antecedenten heeft. Het betreft een koopwoning, waar de verdachte zich kan laten inschrijven. [familielid verdachte] woont alleen op dit adres. [familielid verdachte] heeft weliswaar een vriendin en dochter die samen in Rijswijk wonen, maar het ligt niet in de verwachting dat zij binnen nu en een jaar samen gaan wonen. [familielid verdachte] heeft een HBO-diploma in de richting van marketing behaald en heeft werk. Ik heb twee keer met hem gesproken en hem uitgelegd wat het met zich meebrengt als de verdachte bij hem komt wonen. [familielid verdachte] heeft aangegeven hiervoor open te staan. Hij is bereid de verdachte bij hem te laten wonen, als ook hem te begeleiden waar nodig en in opvoedkundige zin er voor de verdachte te zijn.
Aan de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad is geadviseerd dient dan te worden toegevoegd de verplichting om bij [familielid verdachte] te wonen. Voorts zou als bijzondere voorwaarde een gebiedsverbod, dan wel een straatverbod, in het gebied waarin de straat van het huidige BRP-adres van de verdachte valt moeten worden opgelegd, gelet op de omstandigheden in deze zaak.
Namens de jeugdbescherming wordt geadviseerd het toezicht niet door de volwassenreclassering maar door Jeugdbescherming West te laten uitvoeren. Dit advies is ingegeven omdat bij de verdachte kind gerelateerde ontwikkelingspunten zijn geconstateerd waarop de behandeling gericht zal zijn. Daaronder valt ook systeemtherapie waarbij het belangrijk is dat de moeder van de verdachte voldoende wordt betrokken bij het traject. De volwassenreclassering zet in op het incident, niet op het systeem, terwijl de jeugdreclassering gespecialiseerd is in dit soort behandelingen.’
Oordeel van het hof
Het hof stelt vast dat aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van een PIJ-maatregel, zoals weergegeven in artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht, is voldaan, gelet op de bewezenverklaring en bovengenoemde bevindingen, conclusies en adviezen van de deskundigen. Het hof neemt deze bevindingen, conclusies en adviezen over en maakte deze tot de zijne. Het is naar het oordeel van het hof vereist dat de verdachte in het belang van de veiligheid van anderen, alsook de algemene veiligheid van personen bovengenoemde noodzakelijke behandeling en begeleiding krijgt, waarbij de maatregel tevens in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte. Gelet op de inhoud van de adviezen is een voorwaardelijke PIJ-maategel in het onderhavige geval het meest passend en geboden. Het hof zal derhalve conform de adviezen aan de verdachte een voorwaardelijke
PIJ-maatregel opleggen.
Het hof overweegt voorts dat, in verband met artikel 77t, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, te weten doodslag.
Aan de voorwaardelijke PIJ-maatregel zal het hof de hierna te vermelden bijzondere voorwaarden verbinden. Deze voorwaarden sluiten aan bij de door de Raad geadviseerde voorwaarden en de toevoegingen daarop zoals ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht door bovengenoemde Verweij en drs. Hulshof.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Gelet op al het voorgaande moet er naar het oordeel van het hof ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Het hof zal daarom de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de jeugdreclassering bevelen.
Conclusie
Alles afwegende is het hof – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en het standpunt van de verdediging – van oordeel dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 21 maanden, met aftrek van voorarrest, alsmede een voorwaardelijke PIJ-maatregel met na te melden bijzondere voorwaarden, een passende en geboden reactie vormen.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade, affectieschade en shockschade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van
€ 237.943,87, bestaande uit € 196.600,87 materiële schade, € 20.000,- affectieschade en € 21.343,- shockschade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering gehandhaafd, met uitzondering van de post ‘buitengerechtelijke kosten rechtsbijstand’ ter hoogte van € 6.670,13. In hoger beroep is derhalve de vordering tot schadevergoeding aan de orde tot een bedrag van € 231.273,74, bestaande uit
€ 189.930,74 materiële schade, € 20.000,- affectieschade en € 21.343,- shockschade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 43.337,24, bestaande uit
€ 1.994,24 materiële schade, € 20.000,- affectieschade en € 21.343,- shockschade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is overeenkomstig de door de raadsman overgelegde pleitnotities deels inhoudelijk betwist.
Materiële schade
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 1.994,24 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde. Het bedrag is opgebouwd uit de volgende posten:
Kosten medische zorg (eigen risico)
overledene: € 110,06
Uitvaartkosten: € 1.642,18
Medische advieskosten: € 242,-
----------- +
Totaal: € 1.994,24
Dit deel van de vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor de overige gevorderde materiële schadeposten, te weten ‘overlijdensschade conform berekening NRL’ en ‘expertisekosten NRL-berekening’, levert de behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor dat overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Affectieschade
Het hof acht de gevorderde affectieschade toewijsbaar, nu de benadeelde partij de echtgenote van het slachtoffer betreft, het slachtoffer door het handelen van de verdachte om het leven is gekomen en voor het bepalen van de affectieschade aansluiting is gezocht bij het ‘Besluit vergoeding affectieschade’. Het hof zal daarom het gevorderde bedrag van € 20.000,- geheel toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Shockschade
Het hof stelt voorop dat vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als door het waarnemen van het strafbare feit of door directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij is teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in aan nauwe affectieve relatie staat, bij het tenlastegelegde is gedood of gewond.
Het hof acht zich, met de rechtbank, op dit moment onvoldoende geïnformeerd over de relatie tussen de confrontatie van de benadeelde partij met haar overleden echtgenoot in het ziekenhuis en/of het mortuarium en de gestelde psychische gevolgen c.q. het psychisch letsel. De behandeling van de vordering levert in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Gelet hierop zal de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de post shockschade niet-ontvankelijk worden verklaard. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Proceskosten
Gelet op de gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot schadevergoeding dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 1] als wettelijke vertegenwoordiger namens [benadeelde partij 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als wettelijk vertegenwoordiger namens [benadeelde partij 2] als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade, affectieschade en shockschade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 57.978,-, bestaande uit € 16.635,- materiële schade, € 20.000,- affectieschade en € 21.343,- shockschade, te vermeerderen met de wettelijke rente
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 57.978,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 30.000,-, bestaande uit
€ 20.000,- affectieschade en € 10.000,- shockschade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is overeenkomstig de door de raadsman overgelegde pleitnotities deels inhoudelijk betwist.
Materiële schade
De benadeelde partij heeft als materiële schade een bedrag van € 16.635,- betreffende de post ‘overlijdensschade conform berekening NRL’ gevorderd. De behandeling van deze schadepost levert naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Affectieschade
Het hof acht de gevorderde affectieschade toewijsbaar, nu [benadeelde partij 2] de minderjarige zoon van het slachtoffer betreft, het slachtoffer door het handelen van de verdachte om het leven is gekomen en voor het bepalen van de affectieschade aansluiting is gezocht bij het ‘Besluit vergoeding affectieschade’. Het hof zal daarom het gevorderde bedrag van € 20.000,- geheel toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Shockschade
Het hof acht voldoende aannemelijk geworden dat
[benadeelde partij 2], de minderjarige zoon van het slachtoffer, direct geconfronteerd is met het door de verdachte voor zijn ogen neersteken van het slachtoffer, als gevolg waarvan deze is overleden en dat als gevolg hiervan psychische problemen bij hem zijn ontstaan, waaronder PTSS-klachten. Het hof is van oordeel dat de vordering zich – naar maatstaven van billijkheid - leent voor toewijzing tot een bedrag € 10.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige deel van de gevorderde shockschade levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor dit overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Proceskosten
Gelet op de gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot schadevergoeding dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 1] als wettelijke vertegenwoordiger namens [benadeelde partij 3]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als wettelijk vertegenwoordiger namens [benadeelde partij 3] als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade, affectieschade en shockschade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 64.465,-, bestaande uit € 23.122,- materiële schade, € 20.000,- affectieschade en € 21.343,- shockschade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 64.465,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 30.000,- bestaande uit
€ 20.000,- affectieschade en € 10.000,- shockschade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is overeenkomstig de door de raadsman overgelegde pleitnotities deels inhoudelijk betwist.
Materiële schade
De benadeelde partij heeft als materiële schade gevorderd een bedrag van € 23.122,-, zijnde de post ‘overlijdensschade conform berekening NRL’. De behandeling van deze schadepost levert naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij ten aanzien van gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Affectieschade
Het hof acht de gevorderde affectieschade toewijsbaar, nu [benadeelde partij 3] de minderjarige dochter van het slachtoffer betreft, het slachtoffer door het handelen van de verdachte om het leven is gekomen en voor het bepalen van de affectieschade aansluiting is gezocht bij het ‘Besluit vergoeding affectieschade’. Het hof zal daarom het gevorderde bedrag van € 20.000,- geheel toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Shockschade
Het hof acht voldoende aannemelijk geworden dat
[benadeelde partij 3], de minderjarige dochter van het slachtoffer, direct geconfronteerd is met het door de verdachte voor haar ogen neersteken van het slachtoffer, als gevolg waarvan deze is overleden en dat als gevolg hiervan psychische problemen bij haar zijn ontstaan, waaronder PTSS-klachten. Het hof is van oordeel dat de vordering zich – naar maatstaven van billijkheid - leent voor toewijzing tot een bedrag € 10.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige deel van de gevorderde shockschade levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor dit overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Proceskosten
Gelet op de gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot schadevergoeding dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vorderingen tot schadevergoeding [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5]
In het onderhavige strafproces hebben [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] zich als benadeelde partij gevoegd en ieder een vordering ingediend tot vergoeding van geleden affectieschade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 17.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep zijn beide vorderingen aan de orde tot het in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot volledige toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vorderingen van de benadeelde partijen zijn namens de verdachte niet betwist.
Affectieschade
Het hof acht beide vorderingen tot affectieschade toewijsbaar, nu de benadeelde partijen de ouders van het slachtoffer betreffen, het slachtoffer door het handelen van de verdachte om het leven is gebracht en voor het bepalen van de affectieschade aansluiting is gezocht bij het ‘Besluit vergoeding affectieschade’. Het hof zal daarom ten aanzien van zowel [benadeelde partij 4] als [benadeelde partij 5] het gevorderde bedrag van elk
€ 17.500,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die beide benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregelen
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 21.994,24 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht aan [benadeelde partij 1], zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1].
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] naar voren gebracht dat na de behandeling in eerste aanleg een nieuwe schadepost is ontstaan als gevolg van het tenlastegelegde feit en heeft daartoe op voorhand ook stukken ter onderbouwing ingediend. De benadeelde partij verzoekt ten aanzien van die later ontstane schade, ter hoogte van € 222,23, de schadevergoedingsmaatregel op de leggen. De schade bestaat uit gemaakte kosten in het kader van het eigen risico.
Naar het oordeel van het hof is voldoende gebleken dat door het bewezenverklaarde feit de benadeelde partij, na de behandeling in eerste aanleg, de kosten in het kader van het eigen risico ter hoogte van € 222,23 heeft gemaakt. Het hof zal daarom dan ook ter hoogte van dat bedrag de schadevergoedingsmaatregel verhogen.
Resumerend legt het hof in totaal het bedrag van
€ 22.216,47 aan de verdachte op als betalingsverplichting aan de Staat ten behoeve aan het [benadeelde partij 1], bestaande uit € 2.216,47 materiële schade en € 20.0000,- immateriële schade.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 30.000,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht aan [benadeelde partij 2], zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2].
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 30.000,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht aan [benadeelde partij 3], zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3].
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffers
[benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 17.500,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht aan [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5], zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van zowel het slachtoffer [benadeelde partij 4] als [benadeelde partij 5].
Geen vervangende gijzeling
Het hof zal geen vervangende gijzeling verbinden aan de schadevergoedingsmaatregelen. Het hof houdt daarbij rekening met de landelijke afspraken die hieromtrent zijn gemaakt ten aanzien van jeugdzaken en ziet geen aanleiding om in deze zaak van die afspraken af te wijken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77s, 77t, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77za en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde maatregel en de motivering daarvan en ten aanzien van de beslissingen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen en doet in zoverre opnieuw recht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene, waaronder ook de oplegging van de jeugddetentie, zijnde dat:
de verdachte wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van
21 (eenentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Gelast de plaatsing van de verdachte in een inrichting voor jeugdigen.

Bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van
2 (twee) jaren
  • aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of;
  • de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, of;
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, of;
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel na te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarden:

- dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de proeftijd te
meldenbij Jeugdbescherming West en zich zal houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, zolang en zo frequent als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
- dat de veroordeelde gedurende de proeftijd zich zal inspannen voor en zijn medewerking zal verlenen aan het volgen van een
behandeling, zoals schematherapie en/of MDFT en/of PMT, en/of een andere behandeling bij De Waag of FIVOOR of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de jeugdreclassering, indien en zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht en de veroordeelde zich daarbij zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van deze behandeling zullen worden gegeven;
- dat de veroordeelde gedurende de proeftijd zal
wonen bij zijn [familielid verdachte](geb. [geboortedatum familielid verdachte]), aan de [adres familielid verdachte], of bij een andere door de jeugdreclassering geschikt bevonden volwassene en locatie met inachtneming van het gebiedsverbod;
- dat de veroordeelde zich zal inspannen voor het verkrijgen en behouden van een
zinvolle dagbesteding, zoals onderwijs, stage, werk, en/of sport.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming West tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Stelt voorts als bijzondere voorwaarde:

- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal houden aan het
gebiedsverboddoor zich niet te bevinden in het gebied begrensd door de volgende straten te Den Haag:
 Troelstrakade;
 De la Reyweg;
 Kempstraat;
 De Heemstraat,
 Het deel Parallelweg dat zich tussen de
De Heemstraat en de Fruitweg bevindt, en
 Fruitweg.
Geeft opdracht aan de politie tot het nakomen van en toezicht houden op de bijzondere voorwaarde betreffende het gebiedsverbod.
Beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht en politietoezicht,dadelijk uitvoerbaarzijn.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 21.994,24 (eenentwintigduizend negenhonderdvierennegentig euro en vierentwintig eurocent) bestaande uit € 1.994,24 (duizend negenhonderdvierennegentig euro en vierentwintig eurocent) materiële schade en € 20.000,- (twintigduizend euro) affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige
niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 22.216,47 (tweeëntwintigduizend tweehonderdzestien euro en zevenenveertig eurocent) bestaande uit € 2.216,47 (tweeëntwintighonderd en zestien euro en zevenenveertig eurocent) materiële schade en
€ 20.000,- (twintigduizend euro) affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 8 augustus 2019.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] als wettelijke vertegenwoordiger namens [benadeelde partij 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij namens [benadeelde partij 2] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 30.000,- (dertigduizend euro), bestaande uit € 20.000,- affectieschade en € 10.000,- shockschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige
niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 30.000,- (dertigduizend euro) als vergoeding voor affectie- en shockschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 8 augustus 2019.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] als wettelijke vertegenwoordiger namens [benadeelde partij 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij namens [benadeelde partij 3] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 30.000,- (dertigduizend euro), bestaande uit € 20.000,- affectieschade en € 10.000,- shockschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige
niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 3], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 30.000,- (dertigduizend euro) als vergoeding voor affectie- en shockschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 8 augustus 2019.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5]
Wijst toe de vordering tot schadevergoedingvan de benadeelde partij [benadeelde partij 5] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.500,- (zeventienduizend vijfhonderd euro) ter zake van affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 5], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 17.500,- (zeventienduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 8 augustus 2019.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.500,- (zeventienduizend vijfhonderd euro) ter zake van affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 4], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 17.500,- (zeventienduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 8 augustus 2019.
Dit arrest is gewezen door mr. C.P.E.M. Fonteijn-
Van der Meulen, mr. L.A. Pit en mr. M.C. Bruining,
in bijzijn van de griffier mr. L.B. Schut.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 2 februari 2021.