[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Irak) op [geboortedatum] 1970,
BRP-adres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 397 dagen, met aftrek van het voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 april 2011 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- ( meermalen) met een mes in de richting van het (boven)lichaam en/of het hoofd van die [slachtoffer1] heeft gezwaaid en/of stekende bewegingen heeft gemaakt en/of (als gevolg daarvan)
- die [slachtoffer1] (meermalen) met een mes heeft gestoken in zijn gezicht en/of zijn schouder en/of zijn bovenarm, althans zijn (boven)lichaam en/of elleboog,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 22 april 2011 te 's-Gravenhage met een ander of anderen, op in een voor het publiek vrij toegankelijke plaats, te weten in de McDonald's aan de Grote Marktstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2], welk geweld bestond uit:
- het (meermalen) steken en/of zwaaien met een mes in en/of in de richting van het (boven)lichaam van die slachtoffer1] en/of
- het (meermalen) slaan met een stok op het (boven)lichaam van die [slachtoffer1] en/of
- het (meermalen) schoppen tegen het (boven)lichaam van die [slachtoffer1], en/of
- het (meermalen) slaan met een stok tegen het hoofd en/of het (boven)lichaam van die [slachtoffer2] en/of
- het slaan en/of stompen van die [slachtoffer2] tegen zijn hoofd en/of zijn lichaam.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 350 dagen met aftrek van het voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Ter onderbouwing hiervan heeft de raadsman – kort samengevat – een tweetal argumenten aangevoerd. In de eerste plaats is naar het oordeel van de raadsman sprake van een ernstige overschrijding van de redelijke termijn. Voorts is betoogd dat er een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde aan de orde is, onder meer doordat het openbaar ministerie onzorgvuldig heeft gehandeld bij het onderzoek naar de ontbrekende 10 seconden beeldmateriaal en door het uitzetten van getuigen naar Singapore, waardoor zij pas jaren later konden worden gehoord.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het weliswaar onwenselijk is dat het proces zo lang heeft geduurd en dat het te betreuren is dat de missende 10 seconden beeldmateriaal niet zijn teruggevonden, maar dat geen sprake is van een schending van het recht op een eerlijk proces en dat het openbaar ministerie derhalve wel ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte.
Ten aanzien van de overschrijding van de redelijke termijn overweegt het hof als volgt.
In zijn standaardarrest uit 2008 heeft de Hoge Raad overwogen dat overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen (HR 17 juni 2008,
NJ2008/358, r.o. 3.21). De lijn in de jurisprudentie is sindsdien ongewijzigd gebleven. Gelet op deze jurisprudentie ziet het hof geen reden het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren. Het verweer van de verdediging wordt op dit punt verworpen.
Ten aanzien van de door de verdediging gestelde inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde overweegt het hof als volgt.
Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging als reactie op onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering komt slechts in zeer uitzonderlijke gevallen in aanmerking. De Hoge Raad hanteert als maatstaf dat niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie alleen aan de orde kan zijn indien sprake is van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan (HR 19 december 1995,
NJ1996/249).
Het hof is van oordeel dat de aangevoerde schendingen -voor zover deze al zouden hebben plaatsgevonden - zowel apart als tezamen bezien, niet van zodanige aard zijn dat die zeer uitzonderlijke situatie zich hier voordoet en zal daarom het beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging verwerpen. Het verweer wordt verworpen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks22 april 2011 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer1]
van het leven te beroven, althanszwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
-
(meermalen
)met een mes in de richting van het (boven)lichaam en
/ofhet hoofd van die [slachtoffer1] heeft gezwaaid en
/ofstekende bewegingen heeft gemaakt en
/of(als gevolg daarvan)
- die [slachtoffer1]
(meermalen)met een mes heeft gestoken in zijn gezicht en
/of zijn schouder en/of zijn bovenarm, althanszijn (boven)lichaam
en/of elleboog,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks22 april 2011 te 's-Gravenhage met een ander
of anderen, opin een voor het publiek vrij toegankelijke plaats, te weten in de McDonald's aan de Grote Marktstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer1] en
/of[slachtoffer2], welk geweld bestond uit:
- het
(meermalen)steken en
/ofzwaaien met een mes in en
/ofin de richting van het (boven)lichaam van die [slachtoffer1] en
/of
- het
(meermalen)slaan met een stok op het (boven)lichaam van die [slachtoffer1] en
/of
- het
(meermalen)schoppen tegen het (boven)lichaam van die [slachtoffer1], en
/of
- het
(meermalen)slaan met een stok tegen
het hoofd en/ofhet
(boven)lichaam van die [slachtoffer2]
en/of
- het slaan en/of stompen van die [slachtoffer2] tegen zijn hoofd en/of zijn lichaam.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op: