ECLI:NL:GHDHA:2021:1399

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
2200219219
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag na steekincident met meerdere slachtoffers

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die was veroordeeld voor doodslag. De verdachte heeft op 7 juli 2018 in een gemoedsopwelling het slachtoffer met twee messen aangevallen en hem opzettelijk gedood door hem meermalen in de borst en op andere plaatsen in het bovenlichaam te steken. Het hof acht vol opzet op de doodslag bewezen, ondanks dat de verdachte aanvankelijk was vrijgesproken van moord. De deskundigen van het Pieter Baan Centrum hebben de verdachte volledig toerekeningsvatbaar geacht. De verdachte heeft van meet af aan bekend en spijt betuigd. Het hof heeft een gevangenisstraf van 9 jaren opgelegd, waarbij de vorderingen van de benadeelde partijen deels zijn toegewezen, waaronder shockschade en begrafeniskosten. De zaak is behandeld in een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij het hof de eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 mei 2019 heeft vernietigd. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig feit dat de rechtsorde heeft geschokt, en het hof heeft rekening gehouden met de impact op de nabestaanden en de samenleving.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002192-19
Parketnummers: 09-852102-18 en 09-827050-14 (TUL)
Datum uitspraak: 23 juli 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 17 mei 2019 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in [plaats detentie].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte en door en namens de benadeelde partijen naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het impliciet primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het impliciet subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren, met aftrek van voorarrest. Tevens is aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd. Daarnaast is de teruggave aan de verdachte gelast van een inbeslaggenomen telefoon.
Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank
Den Haag van 5 november 2014 onder parketnummer
09-827050-14 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Tot slot is een beslissing genomen op de vorderingen van de benadeelde partijen, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 07 juli 2018 te [plaats] [slachtoffer] opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door voornoemde [slachtoffer] meermalen althans éénmaal, met één of meer (vlees)mes(sen), in de borst en/of zij, althans het (boven)lichaam, te steken.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het impliciet subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak van het onder 1 impliciet primair tenlastegelegde
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte “met voorbedachten rade” heeft gehandeld. Naar het oordeel van het hof is dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen impliciet primair aan de verdachte is tenlastegelegd – moord -, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks07 juli 2018 te [plaats] [slachtoffer] opzettelijk
en (al dan niet) met voorbedachten radevan het leven heeft beroofd, door voornoemde [slachtoffer] meermalen
althans éénmaal,met één of meer
(vlees)mes(sen), in de borst en
/of zij, althanshet (boven)lichaam, te steken.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging met betrekking tot het opzet
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof het volgende vast.
Op 7 juli 2018 heeft het slachtoffer rond middernacht aangebeld bij een flatwoning aan [plaats]. De verdachte verbleef in die woning met zijn vriendin, haar dochter, de zus van [vriendin verdachte], en de kinderen van [vriendin slachtoffer] en het slachtoffer. Toen het slachtoffer niet werd binnengelaten, is hij op de galerij van de eerste etage geklommen. Hij heeft vervolgens al schreeuwend op de deur van de woning staan bonzen. Er heeft daarna een woordenwisseling tussen de verdachte en het slachtoffer plaatsgevonden. De verdachte stond hierbij binnen, in de keuken van de woning. Het slachtoffer stond buiten, op de galerij. De verdachte heeft het slachtoffer geprobeerd te kalmeren en heeft hem gevraagd of hij rustig wilde doen. Het slachtoffer bleef echter schreeuwen en schelden. Op enig moment begon het slachtoffer met het uitschelden van de moeder van de verdachte. De verdachte vroeg aan het slachtoffer “Weet je het zeker, wil je dit?” Het slachtoffer bleef echter doorgaan met het uitschelden van de moeder van de verdachte. Hierop heeft de verdachte twee messen uit de keukenla gepakt, heeft de voordeur, die op slot zat, opengemaakt en is met de twee messen de galerij opgegaan, waar het slachtoffer zich bevond. De verdachte heeft met de messen uitgehaald naar het slachtoffer en heeft hem meermaals met de messen geraakt. Het slachtoffer is over de galerij en via de trap naar beneden gerend en de verdachte is achter hem aangerend. Beneden heeft de verdachte nogmaals gepoogd het slachtoffer te steken. Het slachtoffer is vervolgens op straat in elkaar gezakt.
Het slachtoffer is enige tijd later in het ziekenhuis komen te overlijden. Bij sectie op het lichaam van het slachtoffer is vastgesteld dat het lichaam vijf steek- en drie snijverwondingen vertoonde. Bij sectie werden aan het behaarde hoofd, de hals en de romp in totaal 5 steekletsels en aan het hoofd en de onderrug in totaal 3 snijletsels vastgesteld. Het dodelijke letsel (aangemerkt als letsel D) betrof een perforatie van 2.5 centimeter lengte op circa 150 centimeter van de voetzoolrand en circa 17 centimeter van het midden van het lichaam, aan de linkerzijkant van de borst. In relatie met deze verwonding was er een steekkanaal van minimaal circa 12 centimeter diep, verlopend van links naar rechts, hoofdwaarts en voorwaarts. Daarbij waren (onder meer) de bovenkwab van de linkerlong, de luchtpijp (2x), de slagader en ader die onder het linker sleutelbeen lopen (aileria en vena subclavia sinistra) geperforeerd. Het overlijden wordt zonder meer verklaard door algehele weefselschade als gevolg van bloedverlies en zuurstofgebrek in relatie met letsel D.
De verdachte heeft zowel tegenover de politie als ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep erkend, zo heeft het hof die verklaringen van de verdachte begrepen, dat hij alle verwondingen - waaronder ook de dodelijke verwonding - die ingevolge het sectierapport bij het slachtoffer zijn geconstateerd, heeft toegebracht. Het hof komt tot het oordeel dat de gedragingen van verdachte zoals die uit het dossier naar voren komen, naar hun uiterlijke verschijningsvorm dienen te worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat kan worden aangenomen dat het opzet van de verdachte hierop ten volle was gericht; contra-indicaties heeft het hof niet aangetroffen. Het oordeel omtrent vol opzet baseert het hof op het navolgende.
-
De verdachte heeft het slachtoffer op het moment dat deze beledigingen aan het adres van zijn moeder uitte, voorgehouden: “Weet je het zeker, wil je dit?” en heeft, toen het slachtoffer niet ophield met beledigen van verdachte’s moeder, daarop twee messen gepakt en de fysieke confrontatie met het slachtoffer gezocht.
- Omtrent de
aardvan de messen die de verdachte heeft gehanteerd, stelt het hof op grond van het dossier, waaronder het beeldmateriaal, vast dat het stalen messen betrof met een lemmet van 15 tot 20 cm, waarvan in ieder geval één mes een scherpe punt had.
- Voorts stelt het hof vast dat de verdachte met die messen
stekendebewegingen heeft gemaakt. Verdachte heeft in de eerste plaats zelf, ten overstaan van de politie, verklaard dat hij “die man heeft gestoken.” Verder wordt in het sectierapport, naast snij- en kras-verwondingen, gerapporteerd dat er steekverwondingen (ook wel ‘huidperforaties’) zijn aangetroffen. Op grond van de bevindingen in het sectierapport, meer in het bijzonder de vastgestelde diepte van het steekkanaal, de richting daarvan en de vastgestelde plaats van het steekkanaal, stelt het hof in navolging van de rechtbank vast dat ook de dodelijke verwonding het gevolg is geweest van het kennelijk met kracht inbrengen van een mes van niet geringe omvang in het lichaam van het slachtoffer en derhalve een steekverwonding betreft. Daarnaast heeft [getuige] verklaard dat de verdachte ”hakkende bewegingen” heeft gemaakt met de messen richting het slachtoffer. Ten slotte is op het zich in het dossier bevindende beeldmateriaal te zien dat de verdachte buiten op straat ook nog een stekende beweging richting het slachtoffer maakt.
- Het hof stelt op grond van het sectierapport vast dat er een
vijftalsteekverwondingen zijn toegebracht en bovendien dat deze zijn toegebracht in hoofd, hals en romp van het slachtoffer, derhalve op
kwetsbareplekken van het lichaam.
Op grond van genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, concludeert het hof dat de verdachte – weliswaar in een gemoedsopwelling - heeft gehandeld met vol opzet op de dood van het slachtoffer.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan doodslag, een buitengewoon ernstig feit waardoor de rechtsorde is geschokt. De verdachte heeft in een gemoedsopwelling het slachtoffer met twee messen aangevallen en hem opzettelijk gedood door hem meermalen in de borst en op andere plaatsen in het bovenlichaam te steken. Dat de verdachte hierbij met vol opzet heeft gehandeld, rekent het hof hem zwaar aan.
De verdachte heeft hiermee het slachtoffer het meest fundamentele recht waarover de mens beschikt, te weten het recht op leven, ontnomen. Hij heeft hiermee de nabestaanden van het slachtoffer, waaronder zijn vijf kinderen, onbeschrijflijk en onherstelbaar leed toegebracht, zoals ook is gebleken uit de ter zitting in hoger beroep afgelegde verklaring van de moeder van het slachtoffer en de namens de moeder van de kinderen van het slachtoffer voorgedragen verklaring. Tevens heeft het handelen van de verdachte onrust en gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht bij degenen die er bij waren of er op andere wijze kennis van hebben gekregen, te meer nu de steekpartij heeft plaatsgevonden in de galerij van een flat en op de openbare weg voor de flat. Hierdoor zijn veel mensen ongevraagd geconfronteerd met (de gevolgen van) dit ernstige delict.
Vanwege de ernst van het feit is een langdurige gevangenisstraf de enige passende sanctie. Daarbij beseft het hof dat geen enkele op te leggen straf het toegebrachte leed zal kunnen compenseren.
Bij de bepaling van de op te leggen straf houdt het hof rekening met de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten plegen te worden opgelegd. Bij de vergelijking met straffen opgelegd vóór 1 juli 2021 houdt het hof rekening met de omstandigheid dat per die datum in werking is getreden de Wet straffen en beschermen (Wet van 24 juni 2020, Stb. 2020, 224). Deze wet brengt mee dat de voorwaardelijke invrijheidstelling, die voorheen ook bij langdurige straffen in beginsel plaatsvond na ommekomst van twee derde van de opgelegde straf, nu bij een opgelegde gevangenisstraf van meer dan zes jaren maximaal twee jaren voor het einde van de opgelegde straf ingaat. Dit betekent in beginsel dat degene aan wie nu een dergelijke langdurige gevangenisstraf wordt opgelegd, een (beduidend) langer deel daarvan daadwerkelijk gedetineerd zal blijven.
Het hof heeft omtrent de persoon van de verdachte acht geslagen op de in deze zaak opgemaakte (pro-justitia) rapportages. Op 4 december 2020 hebben
dr. F.R. Kruisdijk, psychiater, en M.L. Sikkens,
GZ-psycholoog, gerapporteerd naar aanleiding van een onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte, die krachtens een bevel tot observatie in het Pieter Baan Centrum verbleef. In dit onderzoek is, anders dan in eerdere, meer beperkte onderzoeken, een volledig beeld verkregen van de levensloop, de intrapsychische opbouw en het huidig functioneren van de verdachte. In dit PBC-rapport wordt, anders dan in eerder opgemaakte rapportages, geconcludeerd dat bij de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit geen sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens of van een psychiatrische of ziekelijke stoornis. Het hof acht deze conclusie deugdelijk onderbouwd en zal deze overnemen. Het hof zal het bewezenverklaarde feit, zoals ook door de deskundigen geadviseerd, volledig aan de verdachte toerekenen, en daarmee rekening houden bij de op te leggen straf.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 juni 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder geweldsdelicten en een veroordeling waarvoor de verdachte nog in een proeftijd liep. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Bij het bepalen van de straf houdt het hof er in het voordeel van de verdachte rekening mee dat de verdachte na zijn aanhouding van meet af aan openheid van zaken heeft gegeven, dat hij ter terechtzitting in hoger beroep (nogmaals) heeft benadrukt dat hij de verantwoordelijkheid neemt voor het door hem begane zeer heftige geweldsincident en dat hij zijn spijt daarover heeft betuigd.
Het hof ziet geen aanleiding om het handelen van het slachtoffer voorafgaande aan het bewezenverklaarde in strafverminderende zin mee te wegen, zoals de raadsman heeft bepleit, aangezien dat het door de verdachte begane misdrijf op geen enkele wijze kan rechtvaardigen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vorderingen van de benadeelde partijen.
Het hof stelt het volgende voorop. Uit de wet (artikelen 51f en 361 Sv) volgt dat alleen diegene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit in het strafproces schade kan vragen. Daarop geldt een uitzondering als diegene is overleden door dat strafbare feit. In dat geval kunnen nabestaanden en naasten zich voegen in de strafprocedure en schadevergoeding vragen. De schade waarvoor vergoeding mogelijk is, beperkt zich, voor zover in de onderhavige zaak gelet op de onderbouwing van de vorderingen relevant, tot kosten voor de begrafenis en shockschade. De wettelijke regeling voor vergoeding van affectieschade was ten tijde van het plegen van het onderhavige feit nog niet in werking getreden en kent geen terugwerkende kracht.
Vordering van de [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde
partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 20.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag. De raadsman van de benadeelde heeft toegelicht dat genoemd bedrag, anders dan in eerste aanleg, in zijn geheel ziet op shockschade.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft de vordering overeenkomstig haar pleitnotities op verschillende gronden betwist nu – kort gezegd - niet aan de juridische vereisten voor shockschade is voldaan.
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade sluit het hof aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De hoogte van de geleden shockschade dient te worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Uit het procesdossier blijkt dat [benadeelde partij 1], de vader van het slachtoffer, kort na de steekpartij ter plaatse is gekomen, en zijn zwaargewonde zoon op straat heeft zien liggen. Hoewel hij het steekincident zelf niet heeft waargenomen, is hij dus wel direct geconfronteerd met de ernstige gevolgen ervan. Dat op dat moment hulpverleners (vergeefs) poogden het slachtoffer te reanimeren, doet daar geenszins aan af. Voorts blijkt uit de brief d.d. 25 mei 2021 van dr. R.E. van Outsum, klinisch psycholoog, dat bij [benadeelde partij], als gevolg van de situatie waarbij hij zijn zoon stervende aantrof, een ernstige posttraumatische stresstoornis is vastgesteld. Uit deze brief kan een in de psychiatrie erkend ziektebeeld worden afgeleid.
Het hof is dan ook van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële shockschade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid – naar het oordeel van het hof voor toewijzing tot een bedrag van € 5.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het [benadeelde partij 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 5.000,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 1].
Vordering van de [benadeelde partij 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde
partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde. De vordering bedraagt € 20.765,85, bestaande uit € 765,85 materiële schade en € 20.000,00 immateriële schade.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag. De raadsman van de benadeelde heeft toegelicht dat genoemd bedrag van € 20.000,00, anders dan in eerste aanleg, in zijn geheel ziet op shockschade.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte deels betwist, te weten het deel van de vordering dat ziet op de immateriële schade. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat – kort gezegd - niet is voldaan aan de juridische vereisten voor shockschade. De vordering betreffende materiële schade is niet weersproken.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag € 765,85 van materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade sluit het hof aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, zoals hiervoor overwogen. Uit het procesdossier blijkt dat ook [benadeelde partij 2], moeder van het slachtoffer, kort na de steekpartij ter plaatse is gekomen, en haar zwaargewonde zoon op straat heeft zien liggen. Hoewel zij het steekincident zelf niet heeft waargenomen, is ook zij direct geconfronteerd met de ernstige gevolgen ervan. Dat op dat moment hulpverleners (vergeefs) poogden het slachtoffer te reanimeren, doet daar geenszins aan af. Voorts blijkt uit de brief d.d.
1 juni 2021 van H. Uhr-Daal, regiebehandelaar, dat ook bij [benadeelde partij 2], een ernstige posttraumatische stresstoornis als gevolg van de confrontatie op straat met haar stervende zoon is vastgesteld. Uit deze brief kan een in de psychiatrie erkend ziektebeeld worden afgeleid.
Het hof is dan ook van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid – naar het oordeel van het hof voor toewijzing tot een bedrag van € 5.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 5.765,85 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 2].
Kosten benadeelde partijen
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 5 november 2014 onder parketnummer 09-827050-14 is de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet tenuitvoergelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
Het hof heeft acht geslagen op het detentieoverzicht van de verdachte. Mede gelet hierop stelt het hof vast dat de verdachte het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feit heeft begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. De verdachte heeft derhalve de genoemde algemene voorwaarde niet nageleefd.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf is derhalve gegrond.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Beslag
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het onder de verdachte in beslag genomen en nog niet geretourneerde telefoontoestel (merk: Alcatel, kleur: wit) aan de verdachte wordt teruggegeven.
In aansluiting op deze vordering zal het hof de teruggave van de telefoon aan de verdachte gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1
STK Telefoontoestel KI:wit ALCATEL.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.000,00 (vijfduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 7 juli 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.765,85 (vijfduizend zevenhonderdvijfenzestig euro en vijfentachtig cent) bestaande uit € 765,85 (zevenhonderdvijfenzestig euro en vijfentachtig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.765,85 (vijfduizend zevenhonderdvijfenzestig euro en vijfentachtig cent) bestaande uit € 765,85 (zevenhonderdvijfenzestig euro en vijfentachtig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 63 (drieënzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 31 juli 2018 en voor de immateriële schade op 7 juli 2018.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 5 november 2014, parketnummer 09-827050-14, te weten van:

gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.

Dit arrest is gewezen door mr. G. Knobbout,
mr. W.A.G.J.W. Ferenschild en mr. M.A.J. van de Kar, in bijzijn van de griffier mr. E.G. Ouwens.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 juli 2021.