ECLI:NL:GHDHA:2021:1397

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 augustus 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
200.278.876/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid in hoger beroep en de doorbreking van het appelverbod in een civiele zaak over deugdelijke levering en montage van autostoelen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, ging het om de ontvankelijkheid van [appellant] in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. [appellant], handelend onder de naam Het StoelenPaleis, had aan [geïntimeerde] twee tweedehands autostoelen verkocht en deze in diens camper gemonteerd. Na klachten over deugdelijke levering en montage, heeft [geïntimeerde] de kantonrechter verzocht de overeenkomst te ontbinden en schadevergoeding te eisen. De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, maar [appellant] stelde in hoger beroep dat de kantonrechter het beginsel van hoor en wederhoor had geschonden, wat zou moeten leiden tot doorbreking van het appelverbod. Het hof oordeelde echter dat er geen sprake was van een fundamentele schending van rechtsbeginselen en verklaarde [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep. Het hof benadrukte dat de kantonrechter zijn oordeel voldoende had gemotiveerd en dat de bezwaren van [appellant] niet konden leiden tot een doorbreking van het appelverbod. De kosten van het geding in hoger beroep werden aan [appellant] opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.278.876/01
Zaaknummer rechtbank : 7440635 \ CV EXPL 19-18

arrest van 3 augustus 2021

inzake

[appellant], handelend onder de naam Het StoelenPaleis,

wonende te [woonplaats 1], gemeente [gemeente],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. N. Heijkant te Dongen,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats 2],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. M.H.J. Wegener te Brunssum.

Waar deze zaak over gaat

1. [appellant] heeft aan [geïntimeerde] twee tweedehands autostoelen verkocht voor een totaalprijs van € 1.250,-- inclusief montage van de stoelen in de camper van [geïntimeerde]. De stoelen zijn door de vaste monteur van [appellant] in de camper gemonteerd. In deze zaak is aan de orde of [appellant] heeft voldaan aan zijn verplichting tot het leveren van deugdelijke stoelen en het deugdelijk monteren daarvan in de camper. In dit hoger beroep is primair de vraag aan de orde of [appellant], gelet op de appelgrens van € 1.750,--, ontvankelijk is in zijn hoger beroep.

Procesverloop in hoger beroep

2. Bij exploot van 25 mei 2020 is [appellant] in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht, sector kanton, tussen partijen gewezen vonnis van 9 april 2020. Bij memorie van grieven met producties heeft [appellant] vier grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden. [appellant] heeft nog een akte genomen en [geïntimeerde] heeft hierop gereageerd bij antwoordakte (met twee producties).
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en is arrest gevraagd. Op de rol van 30 november 2020 is de datum bepaald waarop arrest zal worden gewezen. Bij H 16 formulier van 9 december 2020 heeft mr. Heijkant medegedeeld dat [appellant] is overleden. Gelet op artikel 225 lid 4 Rv kan schorsing van het geding niet meer plaatsvinden en wordt het geding op naam van [appellant] voortgezet.

Feiten

3. De door de kantonrechter in het tussenvonnis van 4 juli 2019 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal van die feiten uitgaan.
4. Het gaat in deze zaak om het volgende:
( i) [geïntimeerde] heeft op 14 april 2018 op de verkooplocatie in [plaatsnaam 1] van [appellant] twee tweedehands autostoelen van het merkt ASS gekocht voor een totaalprijs van € 1.250,-- inclusief montage van de stoelen in zijn camper. [geïntimeerde] heeft direct een aanbetaling gedaan van € 200,-- Het restantbedrag van € 1.050,-- is op 19 april 2018 betaald.
(ii) De stoelen zijn op aanwijzing van [appellant] op 21 april 2018 in [plaatsnaam 2] bij de vaste monteur van [appellant] in de camper gemonteerd. [appellant] was niet bij de montage aanwezig.
(iii) Bij brieven van 9 juli 2018 en 8 augustus 2018 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] een sommatie respectievelijk ingebrekestelling gezonden.
(iv) Op 31 augustus 2018 heeft Wellcoll Groep Auto Aanpassingen te Sittard (hierna: Wellcoll) de stoelen en de montage daarvan bekeken en een rapport opgesteld waarin zij het volgende heeft geconstateerd:
“1. speling op het draaiplateau

2. stoelrails vergrendeling functioneert niet omdat deze te laag is ingebouwd

3. stoelen kantelen bij gebruik vanwege onvoldoende ondersteuning door te korte verhogingskokers

4. diverse afwijkingen t.o.v. originele stoelen

- geen originele armleggers
- geen afdekking gordelspanners
- versleten/beschadigde stof
- beschermkap achterzijde ingezaagd

5. geen overeenstemming tussen de maatvoering van de stoel en het postuur van de bestuurder

De aangeschafte stoelen in combinatie met het specifieke voertuig en het postuur van de bestuurder kan ons inziens nooit optimaal functioneren (…)”

Procedure bij de kantonrechter

5. [geïntimeerde] heeft, kort gezegd, gevorderd om bij vonnis, voor zover de wet zulks toelaat uitvoerbaar bij voorraad, de overeenkomst tussen partijen te ontbinden en [appellant] te veroordelen tot betaling aan hem van in totaal € 1.724,12, zijnde € 1.250,-- aan hoofdsom, € 247,32 aan schade voor eigen bijdrage toevoeging, verschuldigd griffierecht en gemaakte reiskosten, een nader te bepalen bedrag wegens schade aan het bevestigingssysteem voor de voorstoelen, en € 226,88 aan buitengerechtelijke kosten inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom van 2% per jaar vanaf 22 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
6. [geïntimeerde] heeft aan deze vordering het volgende ten grondslag gelegd. [appellant] is tekort geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst, nu hij, althans de door hem ingeschakelde hulppersoon, de stoelen ondeugdelijk heeft gemonteerd en de stoelen defect waren omdat ze niet konden roteren, de handels niet werkten en de bedrading volledig los lag. Daarnaast was één van de naden van de stoelen los. [geïntimeerde] heeft direct na de montage [appellant] telefonisch op de hoogte gesteld van de gebreken. [appellant] heeft geweigerd de klachten in behandeling te nemen en de stoelen te vervangen door andere deugdelijke stoelen, dan wel de koopprijs aan [geïntimeerde] terug te betalen.
7. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 4 juli 2019 overwogen dat beoordeeld dient te worden of [appellant] jegens [geïntimeerde] tekort is geschoten in zijn verbintenis tot het leveren van deugdelijke stoelen en het deugdelijk monteren daarvan. Op basis van het door [geïntimeerde] overgelegde rapport van Wellcoll alsmede de foto’s van het onderstel heeft [geïntimeerde] naar het oordeel van de kantonrechter zijn stellingen voldoende onderbouwd. [appellant] heeft betwist dat de door Wellcoll geconstateerde zaken het gevolg zijn van een gebrekkige montage, maar heeft onvoldoende concreet gemaakt dat de door Wellcoll geconstateerde zaken niet (kunnen) samenhangen met de wijze van montage. Of dit al dan niet het geval is, kan naar het oordeel van de kantonrechter op basis van de thans voorliggende feiten nog niet worden vastgesteld. Op [geïntimeerde] rust de bewijslast van zijn stelling dat [appellant] – gelet op hetgeen [geïntimeerde] in de gegeven omstandigheden, en mede gelet op hetgeen [appellant] jegens hem heeft verklaard, redelijkerwijs mocht verwachten – de stoelen niet deugdelijk in de camper heeft gemonteerd. [geïntimeerde] wordt in de gelegenheid gesteld tot het leveren van bewijs door middel van een deskundige. De kantonrechter heeft in r.o. 4.7 onder 1 a. tot en met g. en 2 vragen geformuleerd die hij voornemens is aan de deskundige voor te leggen. Verder is reeds thans overwogen dat indien [geïntimeerde] slaagt in zijn bewijsopdracht en komt vast te staan dat sprake is van ondeugdelijke montage van de stoelen, [geïntimeerde] bevoegd is de koopovereenkomst te ontbinden en deze vordering zal worden toegewezen. De gevorderde reiskosten van en naar [plaatsnaam 1] komen niet voor toewijzing in aanmerking, nu [geïntimeerde] deze kosten ook zou hebben gemaakt indien hij na het bezoek aan de showroom van de koop en montage van de stoelen zou hebben afgezien. Deze kosten zijn daarom niet aan te merken als schade. Het als (gevolg)schade gevorderde griffierecht ad € 39,50 valt onder de proceskosten en voor toewijzing van de eigen bijdrage toevoeging ad € 143,-- bestaat geen grond. Tot slot is de zaak naar de rol verwezen teneinde partijen de gelegenheid te geven zich uit te laten over een (na gezamenlijk overleg) te benoemen deskundige en de aan de deskundige voor te leggen onderzoeksvragen.
8. Bij tussenvonnis van 3 oktober 2019 heeft de kantonrechter de heer E. Mallie, Technical Ergonomist, tot deskundige benoemd en aan de deskundige de in ro. 4.7. van het tussenvonnis van 4 juli 2019 geformuleerde vragen voorgelegd. De deskundige heeft bij brief van 23 oktober 2019 zijn rapport uitgebracht. Nadat beide partijen een akte na deskundigenbericht hadden genomen, heeft de kantonrechter bij eindvonnis van 9 april 2020 de vordering van [geïntimeerde] tot een bedrag van € 1.500,98 (koopprijs ad € 1.250,--, reiskosten naar de montagewerkplaats en naar Wellcoll ad € 24,10 en buitengerechtelijke kosten ad € 226,88) toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente ex 6:119 BW over € 1,274,10 vanaf 22 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten. De kantonrechter heeft daartoe, kort gezegd, overwogen dat de deskundige in zijn rapport van 23 oktober 2019 heeft geconcludeerd dat de montage van de stoelen in de camper op een aantal in het rapport genoemde punten beter had gekund en gemoeten. De kantonrechter heeft geen aanleiding gezien om aan de bevindingen van de deskundige te twijfelen en heeft diens bevindingen tot de zijne gemaakt.

Vorderingen in hoger beroep

9. [appellant] heeft in de memorie van grieven het hof verzocht het vonnis van de kantonrechter van 9 april 2020 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen, althans zijn vorderingen af te wijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de beide instanties.
10. [geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord het hof verzocht om [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn grieven, althans deze ongegrond en onbewezen te verklaren, met veroordeling van [appellant] in de kosten van beide instanties.

Beoordeling van het hoger beroep

Ontvankelijkheid van [appellant] in het hoger beroep?
11. Artikel 332 lid 1 Rv bepaalt dat partijen van een in eerste aanleg gewezen vonnis in hoger beroep kunnen komen, tenzij de totale waarde van de vorderingen waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen niet meer beloopt dan € 1.750,--, of in geval van een vordering van onbepaalde waarde, er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 1.750,--. Voor toepassing van de eerste zin wordt de tot de dag van de dagvaarding in de eerste aanleg verschenen rente bij de vordering inbegrepen. De appelrechter moet ambtshalve de vraag beoordelen of het in eerst aanleg gewezen vonnis vatbaar is voor hoger beroep.
12. De kantonrechter moest in de eerst aanleg beslissen over een vordering tot ontbinding van de overeenkomst. Dit is een vordering van onbepaalde waarde, zodat tegen de afwijzing van die vordering in beginsel hoger beroep open staat. In dit geval bestaat de geldvordering grotendeels uit de ongedaanmakingsverbintenis wegens de ontbinding tot terugbetaling van de contractprijs van € 1.250,--. De vordering tot ontbinding hangt dus zo zeer samen met de geldvordering, dat aanleiding bestaat de waarde van de vordering te bepalen aan de hand van de geldvordering. Een duidelijke aanwijzing dat de waarde van de vordering tot ontbinding minder dan € 1.750 bedraagt, is als het wegens die ontbinding gevorderde bedrag aan ongedaanmakings- en schadevergoeding onder de appelgrens valt. [geïntimeerde] heeft in de dagvaarding vergoeding gevorderd van € 1.724,12. De eigen bijdrage (€ 143) en het griffierecht (€ 39,50) komen niet als schade voor vergoeding in aanmerking en moeten buiten beschouwing blijven, zodat een vordering van € 1.541,62 resteert. Dit bedrag is lager dan de in artikel 332 lid 1 Rv genoemde appelgrens. Ook als rekening wordt gehouden met de gevorderde wettelijke rente van 2% over dit bedrag vanaf 22 augustus 2018 tot aan 10 december 2018 (dag van dagvaarding in de eerste aanleg) blijft de vordering onder de appelgrens (waarbij het hof onbesproken laat of in randnummer 12 van de inleidende dagvaarding de wettelijke rente ook wordt gevorderd over de (niet in de sommatiebrieven genoemde) incassokosten ad € 226,88). Het hof overweegt voor de volledigheid dat het geen rekening heeft gehouden met de ongespecificeerde vordering tot vergoeding van schade aan het bevestigingssysteem van de voorstoelen. [geïntimeerde] heeft voor deze p.m.-post in het petitum van de inleidende dagvaarding geen schadebedrag gevorderd, zijn eis gedurende de procedure niet vermeerderd en ook geen (deugdelijk onderbouwd) verzoek gedaan tot verwijzing naar de schadestaat procedure. Het hof is om deze redenen van oordeel dat de totale waarde van de vorderingen van [geïntimeerde] in eerste aanleg onder de appelgrens valt.
13. Volgens vaste rechtspraak kan het appelverbod worden doorbroken indien een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden dat niet meer van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak kan worden gesproken. Schending van het beginsel van hoor en wederhoor wordt als een fundamenteel rechtsbeginsel aangemerkt dat meebrengt dat het appelverbod moet worden doorbroken.
14. In de toelichting op grief IV heeft [appellant] met betrekking tot de appellabiliteit aangevoerd dat de kantonrechter het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden. Aan deze stelling is ten grondslag gelegd dat de kantonrechter de opmerkingen en bezwaren van [appellant] met betrekking tot het deskundigenrapport buiten toepassing heeft gelaten.
15. Het hof volgt [appellant] niet in dit betoog. Het niet (inhoudelijk) responderen op een stelling van [appellant] kan niet worden aangemerkt als een schending van het beginsel van hoor en wederhoor. Voor zover [appellant] bedoelt te betogen dat sprake is van een motiveringsgebrek kan ook dit bezwaar niet tot doorbreking van het appelverbod leiden. Een motiveringsgebrek is geen schending van een fundamenteel rechtsbeginsel als hiervoor genoemd. Daarnaast merkt het hof nog op dat dit verwijt ook inhoudelijk niet opgaat. De kantonrechter heeft zijn oordeel in het vonnis van 9 april 2020 deugdelijk gemotiveerd. In r.o. 2.3 heeft de kantonrechter overwogen dat hij geen aanleiding ziet om aan de in r.o. 2.2 besproken bevindingen van de deskundige te twijfelen en dat hij die bevindingen tot de zijne maakt. De betwistingen van [appellant] heeft hij besproken en verworpen.
16. Verder is nog aangevoerd dat de kantonrechter het door [appellant] “
gedane bewijsaanbod ten aanzien van het deskundigenbericht niet heeft gemotiveerd”. Naar het hof begrijpt wordt hiermee bedoeld dat de kantonrechter volgens [appellant] zijn bewijsaanbod op dit punt ongemotiveerd heeft gepasseerd. Het hof overweegt dat als dit al zo zou zijn, dit geen grond is voor doorbreking van het appelverbod. Dit zelfde geldt voor de niet onderbouwde stelling dat de kantonrechter artikel 24 Rv (naar het hof begrijpt) ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten.
17. Voor zover [appellant] (ook) in de toelichting op grief II een beroep heeft willen doen op de doorbreking van het appelverbod treft ook dit verwijt geen doel. [appellant] heeft aangevoerd dat hij bij akte van 15 januari 2020 nog aanvullend bewijs heeft ingebracht en foto’s heeft overgelegd met betrekking tot de ruimte bij de verstelling van de stoelen en dat hier in het vonnis niet over wordt gerept. Volgens [appellant] hebben hoor en wederhoor ten deze niet in voldoende mate plaatsgevonden en heeft hij daarvan nadeel ondervonden. Het hof is van oordeel dat ook als de kantonrechter ten onrechte deze akte buiten beschouwing zou hebben gelaten, dit geen schending van het beginsel van hoor en wederhoor oplevert en geen grond is voor doorbreking van het appelverbod. Het hof tekent hierbij nog aan dat [geïntimeerde] in de memorie van antwoord dit verwijt ook inhoudelijk heeft betwist. Hij heeft er op gewezen dat conform het rolbericht van 3 januari 2020 de procedure vanaf dat moment voor vonnis stond en dat aan partijen is medegedeeld dat verdere stukken van partijen door de rechtbank niet meer in behandeling zouden worden genomen. [appellant] heeft dit in zijn akte van 8 september 20202 niet weersproken.
18. In de akte van 8 september 2020 heeft [appellant] nog aangevoerd dat hij het proces-verbaal van de comparitie van partijen d.d. 29 maart 2019 met foto’s en toelichtende tekst van de kantonrechter niet heeft ontvangen. [appellant] is niet in de gelegenheid gesteld zich over dit gedingstuk uit te laten. Ook op dit punt heeft geen hoor en wederhoor plaatsgevonden, en is het vonnis niet gemotiveerd en in strijd met artikel 19 Rv., aldus [appellant].
19. Ook dit betoog gaat niet op. Volgens [appellant] heeft ook [geïntimeerde] het proces-verbaal niet ontvangen en heeft geen van beide partijen de gelegenheid gekregen op dit proces-verbaal te reageren. Voorts blijkt uit het overgelegde proces-verbaal dat zowel [appellant] als [geïntimeerde] tijdens de zitting uitvoerig de gelegenheid hebben gekregen om hun standpunten toe te lichten en op elkaars stellingen te reageren.
Slotsom
20. Dit leidt tot het oordeel dat er geen grond is voor doorbreking van het appelverbod, als bedoeld in artikel 332 lid 1 Rv. Het hof zal [appellant] niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep en [appellant] veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
  • verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht, sector kanton van 9 april 2020;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 332,-- aan verschotten en € 1.180,50 aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.J.M.E. Arpeau, C.J. Verduyn en J.J. Kuipers en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 augustus 2021 in aanwezigheid van de griffier.