ECLI:NL:GHDHA:2021:1364

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
19 juli 2021
Zaaknummer
BK-21/00080
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde onroerende zaak en proceskostenvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 6 januari 2021, waarin de waarde van een onroerende zaak voor de WOZ werd vastgesteld op € 472.000. De Heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland had deze waarde vastgesteld op basis van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het kalenderjaar 2019, met als waardepeildatum 1 januari 2018. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de Heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond en handhaafde de beschikking en de aanslag. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende ging in hoger beroep bij het Gerechtshof Den Haag.

Tijdens de mondelinge behandeling op 17 juni 2021 hebben partijen via Skype deelgenomen aan de zitting. Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat de waarde van de onroerende zaak voor het kalenderjaar 2019 nader dient te worden vastgesteld op € 459.000. Tevens is overeengekomen dat belanghebbende recht heeft op een forfaitaire proceskostenvergoeding, waarbij de punten voor de verrichte proceshandelingen zijn vastgesteld op 2 punten voor bezwaar, 2 punten voor beroep en 1 punt voor hoger beroep. Het Hof heeft de Heffingsambtenaar veroordeeld tot een totale proceskostenvergoeding van € 2.132 en heeft de betaalde griffierechten van in totaal € 181 aan belanghebbende vergoed.

De uitspraak van het Gerechtshof is op 1 juli 2021 in het openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De uitspraak vernietigt de eerdere uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar, en wijzigt de beschikking in die zin dat de waarde wordt vastgesteld op € 459.000, met een overeenkomstige vermindering van de aanslag.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-21/00080

Uitspraak van 1 juli 2021

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: A. Bakker)
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, de Heffingsambtenaar,
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 6 januari 2021, nummer SGR 20/88.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de woning), op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2018 voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 472.000 (de beschikking). Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2019 (de aanslag) aan belanghebbende opgelegd.
1.2.
De Heffingsambtenaar heeft het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep is een griffierecht geheven van € 47. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 134. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 17 juni 2021. Partijen hebben via Skype deelgenomen aan de zitting, waarbij sprake was van een directe beeld- en geluidsverbinding met het Hof. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Beoordeling van het hoger beroep

2. Partijen zijn ter zitting ter beëindiging van hun geschil overeengekomen dat de waarde van de onroerende zaak voor het kalenderjaar 2019 nader dient te worden vastgesteld op € 459.000. Voorts zijn partijen overeengekomen dat belanghebbende een forfaitaire proceskostenvergoeding dient te worden toegekend, waarbij de punten voor de verrichte proceshandelingen worden vastgesteld op 2 punten voor bezwaar, 2 punten voor beroep en 1 punt voor hoger beroep, en dat de voor het beroep en hoger beroep betaalde griffierechten aan belanghebbende dienen te worden vergoed. Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen.

Proceskosten en griffierecht

3.1.
Gelet op het hiervoor overwogene zijn termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen in een proceskostenvergoeding. De kostenvergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar komt te bedragen: 2 punten x € 265 = € 530, de kostenvergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep komt te bedragen: 2 punten x € 534 = € 1.068 en de kostenvergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in hoger beroep komt te bedragen: 1 punt x € 534 = € 534, in totaal derhalve € 2.132.
3.2.
Voorts dienen aan belanghebbende de voor de behandeling in beroep en hoger beroep betaalde griffierechten van € 47 en € 134 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • wijzigt de beschikking in die zin dat de waarde wordt vastgesteld op € 459.000;
  • vermindert de aanslag dienovereenkomstig;
  • veroordeelt de Heffingsambtenaar in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 2.132;
  • gelast de Heffingsambtenaar de betaalde griffierechten van in totaal € 181 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door W.M.G. Visser, T.A. de Hek en A. van Dongen, in tegenwoordigheid van de griffier W. de Gelder. De beslissing is op 1 juli 2021 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.