Overige grieven
16. Beide partijen hebben aan het hof veel informatie verstrekt die niet van betekenis is voor het onderhavige oordeel. Het hof zal de niet ter zake doende informatie dus niet bespreken.
17. In randnummer 34 van de memorie van grieven stelt appellant dat hij recht heeft op de gemeenschappelijke eigendommen en zijn persoonlijke eigendommen. In randnummer 35 van zijn memorie van grieven stelt appellant dat hij als gewezen firmant in de VOF recht heeft op de volledige administratie. In randnummer 36 van zijn memorie van grieven geeft appellant een opsomming van de onverdeelde goederen. Appellant richt in grief 2 zijn bezwaren tegen de overwegingen 5.3. tot en met 5.6. van het vonnis van 27 maart 2019. In zijn toelichting stelt hij onder meer:
a. a) uit de niet afgewikkelde samenlevingsovereenkomst, VOF en zakelijke activiteiten volgt dat hij recht en belang heeft bij informatie, bij inzage en afwikkeling, terwijl hij gerechtigd is tot de gemeenschappelijke- en privé goederen. De rechtbank heeft dat miskend.
b) geïntimeerde sub 1 dient als erfgenaam van erflater de verplichtingen van erflater na te komen.
Appellant richt in grief 3 zijn bezwaren tegen rechtsoverweging 5.6. De rechtbank heeft in r.o. 5.6 overwogen dat appellant niet aan zijn nadere stelplicht heeft voldaan met betrekking tot de stelling dat geïntimeerde sub 1 in het bezit is van de administratie van de VOF. In de visie van appellant is de rechtbank van een verkeerde bewijslastverdeling uitgegaan. Appellant richt in grief 4 zijn bezwaren tegen rechtsoverweging 5.7 tot en met 5.12. In rechtsoverweging 5.8 heeft de rechtbank onder meer overwogen dat appellant niet heeft onderbouwd dat er een contante opname is geweest van € 126.149,00 en hij niet degene is geweest aan wie het bedrag ten goede is gekomen. R.o. 5.9 en 5.10 hebben betrekking op belastingteruggaven van appellant die zijn gestort op de rekening van de VOF.
18. Door geïntimeerde sub 1 is gemotiveerd verweer gevoerd. Door geïntimeerde is onder meer gesteld:
a. a) op grond van de samenlevingsovereenkomst bestond er juist expliciet geen gemeenschap van goederen tussen erflater en appellant,
b) op appellant rust de bewijslast dat hij eigenaar is van de goederen,
c) op geïntimeerde sub 1 rust geen verplichting tot het opmaken van een staat van lasten en baten van zogenaamd gemeenschappelijke goederen,
d) de bewering dat geïntimeerde als erfgenaam zijn verplichtingen uit de samenlevingsovereenkomst en de voormalige VOF moet nakomen is onjuist,
e) in hoger beroep heeft appellant geen nadere feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat geïntimeerde sub 1 in het bezit is van de administratie van de VOF,
f) met betrekking tot het bedrag van € 126.149,00 heeft appellant nog steeds geen onderbouwing gegeven van zijn vordering, laat staan dat duidelijk wordt op welke rechtsgrond de vordering is gestoeld,
g) ten aanzien van de belastingteruggaven heeft appellant niet aan zijn stelplicht voldaan; hij heeft geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan volgen erflater ongerechtvaardigd is verrijkt.
19. Het hof overweegt als volgt. Zoals het hof hiervoor heeft overwogen is de samenleving tussen erflater en appellant beëindigd in (in ieder geval) 2009. Uit de samenlevingsovereenkomst volgt dat er tussen erflater en appellant geen gemeenschap van goederen bestond, dit wordt eveneens door appellant erkend. Naar het oordeel van het hof rust op appellant de stelplicht van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat appellant en erflater goederen in mede-eigendom hadden en dat deze goederen nog niet tussen appellant en erflater zijn verdeeld, en – bij een gemotiveerde betwisting – de bewijslast daarvan. Naar het oordeel van het hof heeft appellant niet voldaan aan deze stelplicht; hij heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan volgen dat er nog onverdeelde goederen zijn tussen appellant en erflater, in deze dus geïntimeerde sub 1. Ook ten aanzien van de door appellant gevorderde persoonlijke goederen geldt dat appellant niet heeft voldaan aan zijn stelplicht, waar hij stelt dat deze goederen zijn eigendom zijn en/of in het bezit zijn van geïntimeerde sub 1. Eveneens is het hof van oordeel dat de VOF tussen erflater en appellant feitelijk in 2009 is gestaakt. Door appellant wordt zelf erkend dat de VOF vanaf 2010 slapende is. Dit volgt eveneens uit de aangifte inkomstenbelasting 2010 van appellant. Uit de aangifte inkomstenbelasting 2009 van appellant volgt dat hij in 2009 een bedrag van
€ 131.200,00 aan de onderneming heeft onttrokken. Deze aangifte is opgesteld door [volgt naam] . Het hof gaat er van uit dat de onttrekking – zoals vermeld in de aangifte inkomstenbelasting – ten goede is gekomen aan appellant. Op basis van de door appellant zelf verstrekte gegevens kan het hof vaststellen dat de VOF eind 2009 is gestaakt en dat er geen eigendommen meer te verdelen zijn met betrekking tot de VOF. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het aan appellant is om voldoende gemotiveerd te stellen dat de administratie in het bezit is van geïntimeerde sub 1. Ook in hoger beroep heeft appellant niet aan zijn stelplicht voldaan: het enkele feit dat er bij geïntimeerde sub 1 een computer is aangetroffen is onvoldoende. De belastingteruggaven van appellant zijn gestort op de rekening van de VOF. Deze storting zal administratief zijn verwerkt in de kapitaalrekening van appellant. Dat er bedragen aan erflater zijn betaald ter zake de grootte van de belastingbedragen geeft dus geen inzicht in de vraag of appellant een vordering had op erflater. Op basis van hetgeen appellant in appel heeft gesteld kan het hof niet vaststellen dat appellant enig bedrag van erflater te vorderen heeft met betrekking tot de afwikkeling van de VOF tussen erflater en appellant. Het hof stelt vast dat appellant niet heeft voldaan aan zijn stelplicht met betrekking tot zijn vorderingen, zodat het hof niet toekomt aan zijn bewijsaanbod. Geen van de grieven treft dus doel, de vorderingen van appellant dienen dus te worden afgewezen.