ECLI:NL:GHDHA:2021:1357

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
16 juli 2021
Zaaknummer
200.281.502/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake echtscheiding en contractuele verdeling van banksaldi

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam inzake de echtscheiding en de uitvoering van het echtscheidingsconvenant. De man heeft op 21 juli 2020 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 22 april 2020, dat op 24 juni 2020 is aangevuld. De rechtbank had de man veroordeeld om de afspraken uit het echtscheidingsconvenant na te komen, waaronder de verkoop van de voormalige echtelijke woning en de verdeling van de banksaldi. De man heeft in zijn memorie van grieven acht grieven geformuleerd, waarbij hij onder andere stelt dat hij gedwaald is bij het tot stand komen van het convenant en dat de vrouw in redelijkheid geen nakoming kan vorderen. De vrouw heeft in haar memorie van antwoord tevens incidenteel appel drie grieven geformuleerd en heeft de grieven van de man bestreden.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld en heeft de grieven van de man en de vrouw beoordeeld. Het hof oordeelt dat er geen sprake is van dwaling bij de man met betrekking tot de verdeling van de voormalige echtelijke woning. Het echtscheidingsconvenant is opgesteld door een advocaat en de man heeft dit ondertekend. Het hof concludeert dat de belangen van de vrouw om een einde te maken aan de onverdeeldheid van de woning zwaarder wegen dan de belangen van de man om in de woning te blijven. De grieven van de man worden afgewezen.

Daarnaast heeft het hof de vordering van de vrouw om de man te veroordelen tot medewerking aan de ontruiming van de woning afgewezen, maar heeft het hof wel benadrukt dat de man zijn medewerking aan de verkoop en levering van de woning moet verlenen. Het hof heeft ook de peildatum voor de verdeling van de saldi van de rekeningen aangepast naar 1 april 2019, in plaats van de datum van notariële levering van de woning. Het hof heeft de bestreden vonnissen gedeeltelijk vernietigd en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.281.502 /01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/10/580759 / HA ZA 19-764

Arrest van 1 juni 2021

inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant, tevens incidenteel geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. E.B. van den Ouden te Oude-Tonge, gemeente Goeree-Overflakkee,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde, tevens incidenteel appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C.K.Visser te Oud-Beijerland.

Het verloop van het geding

De man is 21 juli 2020 in hoger beroep gekomen tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 22 april 2020, aangevuld bij vonnis van 24 juni 2020, tussen partijen gewezen.
Bij memorie van grieven heeft de man heeft de man 8 grieven geformuleerd. Tevens heeft de man bij memorie van grieven vernietiging gevorderd van het aanvullende vonnis van de rechtbank Rotterdam van 24 juni 2020.
Bij memorie van antwoord tevens incidenteel appel en wijziging van eis heeft de vrouw de grieven bestreden. Tevens heeft de vrouw 3 grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord in het incidentele appel heeft de man de grieven weersproken.

De beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1.Voor zover tegen de feiten geen grieven zijn geformuleerd gaat het hof uit van de feiten zoals deze door de rechtbank in het bestreden vonnis zijn vastgesteld.

Bestreden vonnissen van 22 april en aanvullende vonnis van 24 juni 2020

2. De rechtbank Rotterdam heeft in het aanvullende vonnis aldus beslist:
In conventie:
5.1.
veroordeelt de man om de tussen partijen gemaakte afspraken uit het echtscheidingsconvenant van 4 oktober 2017, opgenomen in de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Rotterdam van 17 oktober 2017, na te komen, inhoudende dat de man op grond van artikel 2.7 van het convenant zijn medewerking dient te verlenen aan het te koop zetten van de woning door een nader te bepalen makelaar tegen een door deze makelaar te bepalen vraagprijs en laatprijs alsmede dat de man zijn medewerking dient te verlenen aan het verkopen van de woning tegen elk op deze woning uitgebracht bod dat niet meer dan €15.000,- lager zal zijn dan de door de makelaar bepaalde vraagprijs van de woning,
5.2.
bepaalt dat, indien de man niet voldoet aan de in 5.1. uitgesproken veroordeling, dit vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte als bedoeld in artikel 3:300 lid 1 BW van de man en daarmee in de plaats treedt van de medewerking van de man aan het verstrekken van de verkoopopdracht aan een makelaar en aan de verkoop en levering van de woning,
5.3.
veroordeelt de man om de tussen partijen gemaakte afspraken uit het echtscheidingsconvenant van 4 oktober 2017, opgenomen in de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Rotterdam van 17 oktober 2017, na te komen, inhoudende dat de man op grond van artikel 3.4. van het convenant aan de vrouw dient te betalen de helft van de saldi per datum notariële levering van de woning aan de kopers: a) van beleggingsrekening ING Portefeuilledeel Beleggingsrekening [volgt nummer] gekoppeld aan ING-rekening [volgt nummer] , b) van het zogenaamde inkomensaanvullingsdepot ING Portefeuilledeel Beleggingsrekening [volgt nummer] , eveneens gekoppeld aan ING-rekening [volgt nummer] ,
5.4.
deelt ASR-polis [volgt nummer] aan de man toe onder de verplichting de helft van de waarde van de polis per datum waarop de poliswaarde aan de man is of zal worden uitgekeerd aan de vrouw te voldoen,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6
wijst af het meer of anders gevorderde,
5.7.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
In reconventie
5.8.
wijst de vordering af,
5.9.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
2.2.
bepaalt dat het aldus aangevulde dictum onder de vermelding van de datum 24 juni 2020 wordt vermeld op de minuut van het vonnis van 22 april 2020,
2.3
gelast dat elk van partijen, voor zover zij dit niet reeds hebben gedaan, de ontvangen grosse dan wel het ontvangen afschrift van het vonnis van 22 april 2020 na ontvangst van deze aanvullende beslissing aan de griffie van de rechtbank retourneren,
2.4.
wijst het verzoek voor het overige af.

Vorderingen van partijen

3. Voor hetgeen partijen in appel en in incidenteel appel vorderen verwijst het hof naar hetgeen partijen in hun petitum hebben gesteld.

Aanvullend vonnis

4. In randnummer 3 en 4 van zijn memorie van grieven formuleert de man zijn bezwaren tegen het aanvullende vonnis van 24 juni 2020. De man stelt dat de vrouw niet gevorderd had om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
5. In randnummer 10 van haar memorie van antwoord tevens incidenteel appel stelt de vrouw dat zij in eerste aanleg uitdrukkelijk had verzocht om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
6. Het hof overweegt als volgt. Uit de inleidende dagvaarding van de vrouw in eerste aanleg volgt expliciet dat zij heeft gevorderd om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De rechtbank heeft op die vordering in haar vonnis niets overwogen noch heeft de rechtbank een beslissing gegeven. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank deze vordering over het hoofd gezien en heeft het citaat in het dictum – wijs af het meer of anders gevorderde – geen betrekking op de vordering van de vrouw om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank op goede gronden het vonnis op 24 juni 2020 aangevuld.

Grieven

7. Gezien de onderlinge samenhang van de grieven van de man zal het hof de grieven zoveel mogelijk gemeenschappelijk bespreken.
8. Het hof zal voor de leesbaarheid van dit arrest eerst nog enige feiten op een rij zetten. Partijen zijn op [in] 1975 in de algehele gemeenschap van goederen getrouwd. Uit de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 17 oktober 2017 volgt dat partijen gemeenschappelijk een verzoekschrift tot echtscheiding hebben ingediend met het verzoek om de echtscheiding uit te spreken en te bepalen dat het echtscheidingsconvenant deel zal uitmaken van deze beschikking. Het echtscheidingsconvenant is opgesteld door een advocaat. Naar het oordeel van het hof heeft de advocaat de nodige zorg besteed aan het echtscheidingsconvenant. Met betrekking tot de verdeling van de voormalige echtelijke woning van partijen aan de [adres] heeft de advocaat een zeer gedetailleerde regeling opgenomen. Uit artikel 2.7 van het echtscheidingsconvenant volgt dat als de bank niet bereid is de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid te ontslaan de hiervoor vermelde woning moet worden verkocht. Deze verkoop van de woning is overeenkomst van verdeling. Uit het echtscheidingsconvenant volgt dat partijen hun huwelijksgemeenschap hebben verdeeld. Er is dus sprake van contractuele verdeling.
9. De man beroept zich in zijn memorie van grieven op: a) hij heeft gedwaald bij het tot stand komen van het echtscheidingsconvenant, b) dat de vrouw in redelijkheid geen nakoming kan vorderen met betrekking tot hetgeen partijen met elkaar zijn overeengekomen inzake de voormalige echtelijke woning. In zijn inleiding op de grieven stelt hij dat hij tijdens de echtscheidingsprocedure en een geruime tijd daarna niet toerekeningsvatbaar was. De man kon de gevolgen van de scheiding niet overzien en hij vindt dat hij bewust in dwaling is gebracht. In randnummer 10 van zijn grieven stelt hij nog dat er sprake is van misleidende informatie van de zijde van de vrouw. In randnummer 15 van zijn memorie van grieven voert de man nog aan dat als hij gedwongen wordt om de woning te verlaten hij geconfronteerd wordt met grote kosten.
10. Door de vrouw is gemotiveerd verweer gevoerd. De vrouw stelt in randnummer 12 van haar memorie van antwoord tevens incidenteel appel dat zij geen misleidende informatie aan de man heeft verstrekt. Uit het verweer van de vrouw volgt dat zij er veel waarde aan hecht dat zij door de hypotheekbank wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de bank. Onder het kopje algemene opmerkingen vermeldt de vrouw dat zij de man alle gelegenheid heeft gegeven om de woning over te nemen. Voorts volgt uit het betoog van de vrouw dat zij tezamen met haar advocaat er alles aan heeft gedaan om in goed overleg met de man de hiervoor vermelde woning te verkopen.
11. Het hof overweegt als volgt. Een overeenkomst die is tot stand gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, is vernietigbaar: a) indien de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichtingen zou worden gesloten. Bij dwaling ontbreekt een juiste voorstelling van zaken. Naar het oordeel van het hof is er geen sprake van dwaling bij de man met betrekking tot de verdeling van de voormalige echtelijke woning. Het echtscheidingsconvenant is opgesteld door een advocaat die in begrijpelijke bewoordingen de wil van partijen met betrekking tot de verdeling van de echtelijke woning heeft geformuleerd. De man heeft het echtscheidingsconvenant voor het ondertekenen kunnen doorlezen. Het echtscheidingsconvenant is vervolgens door de man ondertekend. Naar het oordeel van het hof heeft de man niet aan zijn stelplicht voldaan met betrekking tot zijn stelling dat hij op het moment van het ondertekenen van het echtscheidingsconvenant niet toerekeningsvatbaar was. Dat een echtscheidingsprocedure met spanningen voor beide partijen gepaard gaat is normaal, maar dat brengt nog niet mee dat iemand niet toerekeningsvatbaar is. De man heeft naar het oordeel van het hof op geen enkele wijze onderbouwd dat hij onjuiste informatie van de vrouw heeft verkregen met betrekking tot de verdeling van de voormalige echtelijke woning. Partijen hebben inzake de verdeling van de echtelijke woning een heldere regeling getroffen, die recht doet aan de positie van beide deelgenoten. Van de vrouw kan in redelijkheid niet worden verlangd dat zij in een onverdeelde boedel blijft, noch kan van haar in redelijkheid worden verlangd dat zij hoofdelijk aansprakelijk blijft voor de hypothecaire geldlening. De belangen van de vrouw om een einde te maken aan de onverdeeldheid en haar ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid wegen naar het oordeel van het hof zwaarder dan dat de woning onverdeeld blijft zodat de man het gebruik van de woning kan voortzetten. De grieven van de man treffen dus geen doel met betrekking tot de verdeling van de echtelijke woning en de vordering van de vrouw tot nakoming van wat partijen in artikel 2.7 van het convenant zijn overeengekomen.
12. Uit de zesde grief van de man volgt dat hij van mening is dat de rechtbank ten onrechte de ASR-polis in de verdeling heeft betrokken. Volgens de man is deze polis uitdrukkelijk buiten de verdeling gebleven aangezien de vrouw met betrekking tot meubilaire en andere zaken is overbedeeld. Door de vrouw is verweer gevoerd. De vrouw stelt dat partijen simpelweg vergeten zijn om de ASR-polis te verdelen. Voorts stelt zij dat zij niet is overbedeeld met betrekking tot de verdeling van de inboedel, zij heeft de woning verlaten en heeft de inboedel grotendeels achter gelaten. Het hof overweegt als volgt. Als een goed – ASR-polis – niet in de verdeling is betrokken dient deze polis alsnog in de verdeling te worden betrokken. Naar het oordeel van het hof heeft de man – mede bezien het door de vrouw gevoerde verweer – niet voldaan aan zijn stelplicht dat de polis onverdeeld zou blijven. Ook deze grief treft geen doel.
13. Het overige wat de man in zijn memorie van grieven heeft gesteld acht het hof niet relevant voor het oordeel dat het hof dient te geven. De rechtbank is met haar vonnis keurig binnen de rechtsstrijd van partijen gebleven. Voorts heeft de rechtbank haar vonnis helder en meer dan voldoende gemotiveerd.

Incidenteel appel tevens houdende wijziging van eis

Dwangsom

14. In haar eerste incidentele grief geeft de vrouw aan dat al meer dan drie jaar zijn verstreken na het ondertekenen van het convenant en het in de visie van de vrouw overduidelijk is dat de man de voormalige echtelijke woning niet zal verlaten. Het vorenstaande is de grond voor de vrouw om haar eis te vermeerderen om de man te veroordelen zijn medewerking te verlenen aan ontruiming van de echtelijke woning uiterlijk een week voordat het notariële transport van de woning plaatsvindt, zulks op straffe van een hogere dwangsom dan de dwangsom die zij heeft gevorderd om de medewerking van de man bij verkoop en levering van de woning af te dwingen.
15. Uit het verweer van de man volgt – zie randnummer 3 – dat hij de woning zal verlaten indien de woning verkocht zal zijn.
16. Het hof overweegt als volgt. In grief 1 geeft de vrouw een korte toelichting op haar wijziging van eis. Deze korte toelichting sluit echter niet aan op hetgeen de vrouw in haar petitum vordert. Een goede procesorde brengt naar het oordeel van het hof met zich dat de processtukken zodanig moeten zijn geformuleerd dat deze voor de wederpartij en de rechter duidelijk zijn. Het hof leest derhalve de eiswijziging in samenhang met de toelichting die de vrouw in grief 1 heeft gegeven. Uit het verweer van de man op grief 1 volgt dat hij de grief en daarmee samenhangende eiswijziging heeft opgevat in die zin dat hij zijn medewerking aan de verkoop en levering van de voormalige echtelijke woning zal geven. Gezien het feit dat de man expliciet verklaart dat hij de woning zal verlaten indien de woning aan een koper moet worden geleverd, gaat het hof ervan uit dat de man zijn toezegging ook daadwerkelijk zal nakomen. Het hof zal thans geen dwangsom opleggen. Het hof wijst de man er wel op dat van hem thans in redelijkheid kan worden verlangd dat hij direct na het wijzen van dit arrest actief zijn medewerking verleent aan de verkoop en levering van de woning aan een derde. Indien de man dit niet doet is de kans zeer reëel dat de man de kosten die gepaard gaan met verdere procedures integraal aan de vrouw dient te vergoeden.

Verdeling banksaldi nummer 3.4. van het echtscheidingsconvenant

17. Het hof overweegt als volgt. In 3.4. van het convenant zijn partijen overeengekomen dat de saldi van de rekeningen genoemd onder sub a en b tussen partijen bij helfte zullen worden verdeeld. De peildatum voor de verdeling van de saldi zal zijn het moment dat de vrouw metterwoon de echtelijke woning verlaat. De partijen merken op dat aan de ING-rekening [volgt nummer] ook de beleggingsrekening en het inkomensaanvullingsdepot van de hypotheek echtelijke woning hangen. Deze twee rekeningen blijven echter in stand en de saldi worden pas verdeeld op het moment dat de echtelijke woning aan de nieuwe rechthebbende wordt geleverd. In r.o 4.17 overweegt de rechtbank: “Partijen lijken daarmee te hebben bedoeld om de datum van levering als peildatum voor het saldo te hanteren. De vrouw stelt echter dat, zo begrijpt de rechtbank haar stelling, het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid om in de gegeven omstandigheden de datum van levering als peildatum te hanteren, aangezien de man zich er niet aan heeft gehouden om binnen de door de vrouw gestelde termijn van een jaar (dat wil zeggen tot april 2019) de financiering van de woning te regelen, de man nu maandelijks € 425,- uit het inkomensdepot ontvangt en daarnaast gebruik maakt van de woning zonder daarvoor een gebruiksvergoeding te betalen. Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden echter niet dat toepassing van artikel 3.4 van het convenant op dit punt, waarin partijen uitdrukkelijk zijn overeengekomen dat het depot pas op de datum van de levering van de woning zal worden verdeeld, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Daarvoor zijn bijkomende, zwaarder wegende omstandigheden vereist, maar die heeft de vrouw niet gesteld. De vordering van de vrouw op dit punt zal daarom worden afgewezen.”.
18. De vrouw verwijst in haar tweede grief naar rechtsoverweging 4.7, het hof begrijpt dat de vrouw verwijst naar rechtsoverweging 4.17 van het vonnis van 22 april 2020. Het hof begrijpt de grief van de vrouw in die zin dat zij geen bezwaar heeft geformuleerd tegen de uitleg die de rechtbank heeft gegeven aan artikel 3.4 van het echtscheidingsconvenant, de rechtbank overweegt in r.o 4.17 eveneens: “Partijen lijken daarmee te hebben bedoeld om de datum van levering als peildatum voor het saldo te hanteren.”. Het hof gaat bij de beoordeling van de grief ervan uit dat de partijbedoeling was dat de peildatum van levering van het onroerend goed de peildatum is voor de omvang van het te verdelen saldo. Voorts begrijpt het hof uit de toelichting op de grief dat de grief alleen betrekking heeft op het saldo met betrekking tot het ING-inkomensdepot. Uit de toelichting van de vrouw op haar grief volgt dat zij van mening is dat er wel degelijk sprake is van bijkomende zwaarwegende omstandigheden. De vrouw heeft in 2020 vastgesteld dat de man maandelijks een bedrag van € 425,- uit het inkomensdepot opneemt en dat hij dat grotendeels gebruikt om voor zichzelf te sparen. Nu vaststaat dat de man het inkomensdepot grotendeels niet gebruikt voor het betalen van de woonlasten van de echtelijke woning, maar om voor zichzelf te sparen, is de vrouw van mening dat de man vanaf 1 november 2017, de eerste dag van de maand nadat partijen officieel gescheiden zijn, alsnog het bedrag van € 212,50 per maand aan haar dient te vergoeden totdat de woning notarieel zal zijn geleverd. Subsidiair vordert de vrouw het bedrag van € 212,50 per maand vanaf april 2019. De man stelt in randnummer 4 van zijn memorie van antwoord: “Dat slaat uiteraard nergens op en dat maakt het uitgangspunt uiteraard ook niet anders, wanneer de man een aantal oudedagsvoorzieningen voor zichzelf aanlegt. Zoals de vrouw gerechtigd is om te beschikken over haar eigen financiën is de man dat ook. Derhalve dient de tweede grief te worden afgewezen.”. Het hof overweegt als volgt. Voor beide partijen geldt, dat beide partijen conform de regels van redelijkheid en billijkheid het echtscheidingsconvenant dienen uit te voeren. Partijen hebben een duidelijk spoorboekje gemaakt met betrekking tot de verdeling van de voormalige echtelijke woning en de daarmee samenhangende verdeling van het saldo van het inkomensdepot. Het echtscheidingsconvenant is getekend op 4 oktober 2017, de echtscheiding is ingeschreven op 1 november 2017. Het hof acht het niet redelijk en billijk dat de man ten gunste van zichzelf onbeperkt en op basis van door hem gestelde voorwaarden kan putten uit het inkomensdepot bij de ING-bank. Het hof acht het onder de gegeven omstandigheden en in het bijzonder het feit dat de vrouw de man nog tot april 2019 de tijd had gegeven om de financiering voor overname van de woning te regelen redelijk en billijk dat het saldo van het ING-inkomensdepot in de verdeling wordt betrokken per 1 april 2019.In zoverre treft de grief doel.

Gedeeltelijke vernietiging

19. De bestreden vonnissen dienen gedeeltelijk te worden vernietigd nu het hof een andere peildatum hanteert bij de verdeling van het saldo van het ING-inkomensdepot.

Proceskosten

20. De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd. De vrouw is van mening dat de man in de proceskosten van dit hoger beroep moet worden veroordeeld. De man voert hiertegen verweer. Het hof overweegt als volgt. De hoofdregel is dat proceskosten tussen ex-echtgenoten in beginsel worden gecompenseerd. Om verdere conflicten tussen partijen te voorkomen zal het hof de proceskosten nu nog in appel compenseren. Het hof wijst de man er wel met nadruk op dat hij nu voortvarend aan de verkoop en levering van de woning moet meewerken en als hij dat niet doet dat hij rekening dient te houden met een proceskostenveroordeling in een eventuele toekomstige procedure.

Beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden vonnissen van de rechtbank Rotterdam van 22 april 2020 en 24 juni 2020 voor zover de rechtbank het saldo van het inkomensaanvullingsdepot ING Portefeuilledeel beleggingsrekening [volgt nummer] , gekoppeld aan ING rekening [volgt nummer] heeft verdeeld per datum notariële levering van de woning aan de koper en de vordering van de vrouw terzake van de verdeling van het saldo van het inkomensdepot ING heeft afgewezen en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat het saldo - per datum 1 april 2019 - van het inkomensaanvullingsdepot ING Portefeuilledeel beleggingsrekening [volgt nummer] , gekoppeld aan ING rekening [volgt nummer] aan de man wordt toegedeeld onder gehoudenheid van de man om de helft van dit saldo aan de vrouw te betalen,
verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad,
bekrachtigt de bestreden vonnissen van 22 april 2020 en 24 juni 2020 voor het overige,
compenseert de proceskosten in hoger beroep en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt,
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, A. Zonneveld, en K.M. Braun en is ondertekend en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juni 2021 door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.