ECLI:NL:GHDHA:2021:1352

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2021
Publicatiedatum
16 juli 2021
Zaaknummer
200.279.527/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgangsregeling tussen ouders van minderjarigen met betrekking tot zorg- en opvoedingstaken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding betreffende de omgangsregeling tussen de ouders van minderjarigen. De vrouw, appellante, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam, waarin de man, geïntimeerde, werd veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling zoals vastgesteld in een eerdere beschikking van de rechtbank Den Haag. De vrouw vordert dat het hof de man verplicht om de zorgregeling na te komen, terwijl de man verweer voert en stelt dat de huidige regeling niet in het belang van de kinderen is. Het hof overweegt dat de vrouw en de man samen het gezag hebben over de minderjarigen, die bij de vrouw wonen. De vrouw heeft in kort geding gevorderd dat de man de zorgregeling nakomt, maar het hof laat de voorlopige regeling in stand in afwachting van de uitkomst van een bodemprocedure waarin een raadsonderzoek is ingesteld. Het hof wijst de vorderingen van de vrouw af, omdat het niet gebleken is van feiten die een wijziging van de regeling noodzakelijk maken. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.279.527/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/592724 / KG ZA 20-220

arrest van 8 juni 2021

inzake

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. F. Bouyaghjdane te Rotterdam,
tegen

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J. Eliya te Hengelo.

Het geding

Bij exploot van 15 juni 2020 is de vrouw in hoger beroep gekomen van een door de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis van 20 mei 2020, hierna: het bestreden vonnis.
Bij voormeld exploot met producties heeft de vrouw drie grieven aangevoerd.
Op grond van de beslissing van de rolraadsheer is het verzoek van de vrouw om een spoedappel afgewezen.
Bij memorie van antwoord met een productie heeft de man de grieven bestreden.
Vervolgens heeft de vrouw stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. De door de voorzieningenrechter in het vonnis van 20 mei 2020 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daar van uitgaan.
Enige achtergrondinformatie
2. Partijen zijn de ouders van de minderjarigen:
- [volgens gegevens van drie kinderen]
Zij hebben samen het gezag over de minderjarigen, die hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben.
3. Bij beschikking van 2 september 2019 van de rechtbank Den Haag is een regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) vastgesteld. Hierin is bepaald dat de minderjarigen om de week bij de man zullen zijn van woensdag uit school tot donderdag naar school, waarbij de man de minderjarigen haalt en brengt, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg door de man en de vrouw te verdelen.
4. De vrouw heeft van de beschikking van 2 september 2019 hoger beroep ingesteld bij dit hof, onder meer tegen de daarin bepaalde zorgregeling.
Eerste aanleg
5. De vrouw heeft in kort geding nakoming door de man gevorderd van de in voornoemde beschikking van 2 september 2019 bepaalde zorgregeling, op straffe van een dwangsom, alsmede veroordeling van de man in de kosten van het geding met inbegrip van de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente. De man heeft daartegen verweer gevoerd.
6. Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de man veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling als bepaald in de beschikking van 2 september 2019 voor zover inhoudende dat de minderjarigen in het kader van de zorgregeling bij de man zijn om de week van woensdag uit school tot woensdag 19.00 uur. De voorzieningenrechter heeft hierbij een door de man aan de vrouw te betalen dwangsom bepaald van € 50,- voor iedere keer dat de man deze zorgregeling niet nakomt, met een maximum van € 500,-. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, de proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt en het meer of anders gevorderde is afgewezen.
Vorderingen hoger beroep
7. De vrouw vordert dat het het hof moge behagen bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
I. de door de vrouw ingestelde vorderingen in eerste aanleg volledig toe te wijzen;
II. de man te veroordelen in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep, alsmede de man te veroordelen tot betaling van de nakosten tot een bedrag van € 131,- dan wel, indien betekening van het vonnis plaatsvindt, tot een bedrag van € 199,-, waarbij betaling van € 131- respectievelijk € 199,- dient te geschieden binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest respectievelijk binnen veertien dagen na de betekening van het arrest, bij gebreke waarvan de man ook over deze nakosten de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW verschuldigd zal zijn.
8. De man voert verweer en wendt zich tot het hof met de vorderingen:
I. de vrouw in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren althans om al haar vorderingen af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen;
II. het bestreden vonnis te bekrachtigen;
III. dan wel een zodanige beslissing te nemen als het hof redelijk lijkt;
IV. de vrouw te veroordelen in de kosten van beide instanties, te vermeerderen met de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de na- en proceskosten, te rekenen vanaf veertien dagen na de dagtekening van het arrest.
Spoedeisend belang
9. Gelet op de aard van de onderhavige zaak staat naar het oordeel van het hof het spoedeisend belang van de vordering van de vrouw vast.
Standpunten
10. De vrouw is het er niet mee eens dat de voorzieningenrechter haar voormelde vorderingen (grotendeels) heeft afgewezen. In haar drie grieven, in onderlinge samenhang bezien, voert zij daartoe het volgende aan. Vast staat dat de minderjarigen hun vader graag zien en dat zij meer contact met hem willen hebben. De bij beschikking van 2 september 2019 vastgestelde zorgregeling is al zeer summier en door de vastgestelde overnachting weg te nemen zien de minderjarigen hun vader nog minder en zullen ze van elkaar vervreemd raken. De vrouw heeft van de beschikking van 2 september 2019 hoger beroep ingesteld en, overeenkomstig de wens van de minderjarigen, een uitgebreidere zorgregeling verzocht. De in de beschikking van 2 september 2019 vastgestelde zorgregeling moet in ieder geval worden gehandhaafd. De man houdt zich echter niet aan de gemaakte afspraken, hetgeen voor verwarring en teleurstelling bij de minderjarigen zorgt. Zij hebben structuur en stabiliteit nodig. Ook de vrouw heeft baat bij een duidelijke regeling, aangezien zij al meerdere afspraken heeft moeten afzeggen of onderbreken omdat de man de zorgregeling niet nakwam. Partijen communiceren slecht met elkaar en de man communiceert vaak via de kinderen met de vrouw. De man toont niet aan dat hij, zoals hij stelt, niet de ruimte in huis heeft om de kinderen bij hem te laten overnachten en ook niet dat hij de zorg draagt voor zijn bij hem inwonende moeder. Gelet op de houding en uitspraken van de man kan er niet van worden uitgegaan dat hij de zorgregeling zonder meer zal nakomen, zodat een dwangsom als stimulans moet worden opgelegd. Sinds het bestreden vonnis met daarin opgenomen een dwangsom komt de man de zorgregeling voor wat betreft de woensdagmiddag wel na. De dwangsom dient te worden verbonden aan de nakoming van de gehele zorgregeling, inclusief de feestdagen- en vakantieregeling. De man is [volgt beroep] en zal inmiddels een inkomen boven bijstandsniveau verdienen. De voorzieningenrechter heeft ten onrechte de dwangsom beperkt. Volgens de vrouw staat onvoldoende vast dat de man het financieel moeilijk heeft. Van belang is dat de zorgregeling wordt nageleefd door de man. De belangen van de kinderen zijn gediend bij omgang met de man.
11. De man weerspreekt de stellingen van de vrouw als volgt. De man woont samen met zijn partner, drie kinderen en zijn hulpbehoevende moeder in een woning met drie slaapkamers. Het is dan ook onmogelijk om voor de minderjarigen een slaapplaats te creëren. Gezien de woonsituatie is het niet in het belang van de minderjarigen om structurele overnachtingen vast te stellen maar wel om naar gelang zij dat wensen meer contactmomenten met de man te hebben. De man komt de zorgregeling uit het bestreden vonnis na omdat deze ten goede komt aan alle betrokken belangen. Buiten deze regeling om spreekt hij de minderjarigen via de telefoon en/of videobellen en haalt en brengt hij ze naar afspraken. De man weet wat de minderjarigen nodig hebben en doet zijn uiterste best om aan hun behoeften te voldoen. Voor de dementerende moeder van de man heeft CIZ een indicatiebesluit afgegeven; zij heeft recht op langdurige zorg en de man dient 24 uur per dag zorg aan haar te verlenen. Vooral hierom is het alleen mogelijk een flexibele zorgregeling vast te stellen waarbij de man en de minderjarigen in onderling overleg afspraken kunnen maken, ook over de vakantieperiode. Een dwangsom is niet in het belang van de minderjarigen en de vordering daartoe is onvoldoende onderbouwd. De man is nog maar net met zijn bedrijf gestart en door Covid19 heeft het werk geruime tijd stil gelegen. Een dwangsom is totaal overbodig en zal de onderlinge verhoudingen op de spits drijven. De man merkt nog op dat, nu in het door de vrouw ingestelde hoger beroep van de beschikking van 2 september 2019 een raadsonderzoek wordt ingesteld, het hem het beste lijkt de onderhavige zaak aan te houden totdat het onderzoek is afgerond. De uitslag van het raadsonderzoek kan dan in de onderhavige procedure worden meegenomen.
Oordeel hof
12. Zoals partijen zelf hebben aangegeven en ook in het bestreden vonnis is vermeld, heeft de vrouw hoger beroep ingesteld van de beschikking van dit hof van 2 september 2019. Het is het hof ambtshalve bekend dat de vrouw dit hoger beroep op 29 november 2019 heeft ingesteld en dat deze zaak bij het hof bekend is onder de zaaknummers 200.269.964/01 en 200.269.973/01. De vrouw heeft in dit hoger beroep, voor wat betreft de zorgregeling, verzocht te bepalen dat de minderjarigen eenmaal per twee weken op zaterdag van 11.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de man zullen zijn.
13. Het is het hof voorts ambtshalve bekend dat in dat hoger beroep op 30 september 2020 een tussenbeschikking is gegeven. In die tussenbeschikking heeft het hof overwogen – mede bezien het problematisch verloop van de zorgregeling en het gebrek aan communicatie tussen de ouders – zich nog onvoldoende voorgelicht te achten om een verantwoorde beslissing te kunnen geven met betrekking tot een zorgregeling die stand zal houden. Het hof heeft de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) verzocht onderzoek te verrichten naar en advies te geven over de haalbaarheid en vormgeving van de zorgregeling. De zaak is daartoe pro forma aangehouden. Het hof heeft daarbij bepaald dat tot die tijd uitvoering moet worden gegeven aan de zorgregeling zoals die is opgelegd in kort geding, en derhalve is vastgelegd in het - bestreden – vonnis van 20 mei 2020. In deze zaak is nog geen einduitspraak gegeven.
14. De onderhavige procedure betreft een procedure in kort geding, waarin slechts een ordemaatregel genomen kan worden. Nu in de bodemprocedure reeds een onderzoek door de raad wordt verricht komt het het hof geraden voor om de zorgregeling zoals bij het bestreden vonnis is bepaald – en welke regeling door partijen ingevolge de beschikking van het hof in de bodemprocedure moet worden gevolgd – thans in stand te laten. Het hof is niet gebleken van feiten en omstandigheden die het nemen van een ordemaatregel op dit moment in het belang van de minderjarigen noodzakelijk maken. Er vindt nu omgang plaats tussen de minderjarigen en de man. Uit de stukken blijkt dat de man de zorgregeling zoals bij het bestreden vonnis is bepaald nakomt. Welke zorgregeling uiteindelijk het best kan worden vastgesteld dient naar het oordeel van het hof te worden beoordeeld in de bodemprocedure in hoger beroep. Daar kan, mede aan de hand van het rapport en het advies van de raad, tot een afgewogen oordeel worden gekomen met betrekking tot de vraag in welke vorm, omvang en frequentie de omgang tussen de man en de minderjarigen plaats dient te vinden.
15. Gelet op het vorenstaande wijst het hof de vorderingen van de vrouw af. Hetgeen partijen voorts naar voren hebben gebracht, behoeft geen verdere bespreking meer, nu dit niet tot een ander oordeel zal leiden.
Bewijsaanbod
16. Voor zover de vrouw in randnummer 4 een bewijsaanbod doet, wijst het hof dit aanbod af. De aard van de onderhavige procedure leent zich niet voor bewijslevering.
Proceskosten
17. Gelet op de familierechtelijke aard van de onderhavige procedure zal het hof de proceskosten tussen partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De andersluidende vorderingen van partijen zullen worden afgewezen.
18. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

Beslissing

Het hof :
wijst de vorderingen van de vrouw af;
wijst de vordering van de man om de vrouw in de proceskosten te veroordelen af;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.C. Olland, K.M. Braun en A.A.F. Donders en is ondertekend en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juni 2021 door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.